MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460316 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 16 maart 1946

Zaterdag 16

Wat ben ik blij, lieve, zielige, maar immers nooit zielige Matthijs, dat je Donderdag of op zijn laatst Vrijdag bericht gekregen hebt over het later komen van Peter. Ik ben voor mezelf blij dat ik nu eens de vertrouwende ben geweest: ik heb Peter geïnviteerd omdat ik dacht dat het niet anders kon, maar met het instinctieve vertrouwen (is dat dubbel-op?) dat er wel iets zou gebeuren waardoor het geen 3 weken hoefden te worden, wat ik èn voor ons èn voor jou een erge karwei vond. En ziet, het werd verminderd tot 10 dagen! Nu kan het nog best zijn dat iemand anders hem nog inviteert en dat het 5 dagen wordt – waarom niet? Dat "reclameeren" sloeg niet op het feit van het logeeren, maar alleen op mijn aankondiging ervan, omdat jij de vorige keer gezegd had: "je had misschien beter gedaan het me vantevoren te zeggen." Het doet me verdriet dat ik je weer verdriet heb gedaan. Van een "verzoening" voel ik de noodzaak niet, ik ben heelemaal niet boos, het spijt me alleen dat jij zóó kwaad bent; want als je je al, aan de rozen van B.P. denkend, ingehouden hebt, dan moet er heel wat in je gekookt hebben.

De zaak zelf te gaan uitleggen en verdedigen is moeilijk. Ik zie tegen onze schriftelijke gesprekken nooit op, maar nu heb ik het gevoel dat ik het mondeling heel gauw tot zijn ware proporties zou kunnen terugbrengen en dat dat schriftelijk een reuze gezeur wordt. Er zijn eenige dingen die je verkeerd stelt: je zegt "een pianist". Dat moet zijn "een vriend". Vergeet niet dat we hem in December niet hebben uitgenoodigd, wegens kolengebrek, en dat hij toen, bij zijn eerste terugkeer in Holland bij wildvreemde menschen onderdak moest. Hoe kunnen wij zeggen "geen plaats" in een huis met 3 overcomplete bedden? Hoe "te druk"? van alle kanten zou er altijd beslag op ons gelegd mogen worden en door een goeden vriend ineens niet? Een tweede ding dat je vergeet is, dat ik tegen niemand het argument Matthijs kan noemen. Voorloopig moeten J. en ik dus nog doorgaan met te leven zooals wij nu eenmaal leven. Zoolang er geen plausibele reden op te geven is waarom wij er ineens een heel andere manier van leven op na gaan houden, zie ik geen kans om plotseling andere gewoonten aan te nemen. Het lijkt mij zelfs bijzonder moeilijk om later die manier van leven te zullen moeten wijzigen. Ik heb je dat al eens gezegd. Onze manier van leven is altijd het tegendeel geweest van de jouwe en dat hangt natuurlijk samen met iemand zijn aard en iemand zijn sterren, zijn fatum. Wij hebben ons altijd maar in geringe mate afgevraagd of iets ons last bezorgde als wij iemand plezier konden doen; J. en ik vallen dus al af van die drie menschen die het niet naar hun zin krijgen, wij doen altijd dingen, die we vervelend vinden, voor andere menschen, daar kunnen we geen rekening mee houden. En met jou kan ik tegenover de andere menschen, tegenover Greet en Peter, geen rekening houden, omdat zij van je bestaan niet afweten (althans in dit verband). En tegenover jou houd ik er rekening mee dat je me vertrouwt en dat ik je dus niet boven je krachten beproef.

Over de Loesers dit: ik heb me niet gecompromitteerd, want ik heb geen menschen gevraagd tegenover wie ik me compromitteeren kon. Ik had hen nooit gehoord, vermoedde alleen maar dat het slecht zou zijn, heb daarom sinds September alles gedaan om eronder uit te komen en ik ben het niet geweest die per slot gezwicht is, J. heeft het gedaan. Toen ze het me zei, schrok ik ervan, maar ik heb er haar geen verwijt van gemaakt, want ik wist dat ik waarschijnlijk hetzelfde gedaan zou hebben. Als alle argumenten al verbruikt zijn, tenslotte een artist (want dat is hij, wat zijn gevoeligheid betreft) in zijn gezicht zeggen: "ik durf niet voor u instaan, ik denk dat het niet mooi is wat u doet", dat heeft J. niet gekund en dat zou ik ook niet kunnen. Deze man wil niet op een andere manier geholpen worden – wij hebben dat heusch genoeg geprobeerd! Er is zoo mateloos veel zieligheid in de wereld, Matthijs; als ik iemand zijn zieligheid even verminderen kan, dan vind ik dat ik dat doen moet. Ik zou het onmenschelijk van mezelf vinden om te zeggen: "voor niets haal ik me die last op mijn hals". Faire une âme moins triste, dat is niet "voor niets". De Redelijkheid en het Mededoogen tegen elkaar af te wegen is heel moeilijk. Wat mij betreft vind ik niet dat de Redelijkheid altijd het zwaarst moet wegen. Zouden we het eens kunnen worden?

(Het scheuren van het papier kwam niet door haast <ik zit heel rustig te schrijven nu, na allerlei storende tel. in 't begin> of boosheid, hoor, het boek raakt op zijn eind en wordt lastig te hanteeren.)

Ik hoop wel dat wij die "teedere, volle vredigheid" samen zullen kunnen hebben. Niet altijd misschien, maar de vogels zingen ook niet altijd even zoet. Verheug je op onze weekjes in Juli, wil je, en zie deze maanden nog door te komen. Alle nog komende zachte avonden denk je maar aan een warmen avond in Juli (misschien is het dan monsterlijk weer, maar dat kan ons niet schelen). Ik dank je alvast bij voorbaat voor wat je me dan zult geven en in dien tijd daartusschen en voor wat ik sinds October van je kreeg. Ik geef je niet het zelfde terug, dat is verdrietig, mijn krachten zijn geringer, je weet het, soms voel je het als een tekort, soms vind je het genoeg, ik verbaas me daarover, maar voel me er gelukkig door.

Rouwmoedig blottie dans tes genoux,1 verlangend naar je vergiffenis, je zacht vragend aankijkende,

je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Citaat uit Le balcon (Baudelaire).