MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460316 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 16-18 maart 1946

Louveciennes

16 Maart 1946

's avonds

Ma Théa, ma compagne,

ik kan een paar passen doen in mijn kerker; ik adem innerlijk wat vrijer; nog enkele vlagen van verwoedheid af en toe; maar niet meer dat sarrende gevoel van als een geest in een flesch gekneveld te liggen op den bodem van een kelder. Het zou prettig zijn als die opluchting kwam door jou, die vandaag mijn eerste brieven hebt over mijn neerval; ik meende je te bespeuren tijdens mijn wandeling, doch uit een restje van rancune ben ik niet erop ingegaan; maar ik kan me vergissen. Het zou ook wel prettig zijn wanneer die verstarring niet gekomen was van jou. Of ik gelijk heb in deze klacht is van weinig belang, en we hoeven daarover niet te twisten; ik geef je graag mijn ongelijk toe. Dit is het voornaamste niet. Wat me veel dieper interesseert, ziehier: Op het moment en in de dagen dat mij zoo'n opsluiting, afzondering overkomt, heb ik de wrange gewaarwording "Thea geeft niets om me, anders deed zij zoo niet." Ik vind deze gedachte niet goed; ik weet niet of ze juist is; maar ze is werktuigelijk. Ik vind ze niet goed, en gevaarlijk voor 't geval dat jij tòch iets om mij zoudt geven. Want ik, noodgedwongen, richt me in op het nulpunt van je afwezigheid, en telkens dat ik in mijn valluik tuimel is voor mij een les om je te leeren missen. Mijn liefde voor je kan daardoor niet verminderen. Maar een gevangen liefde is geheel anders gekleurd en geheel anders werkzaam dan een gevleugelde en ongeboeide liefde. Ik voor mij ben duizendmaal gelukkiger te weten "Thea geeft iets om me." En jij? Welke liefde wensch jij? Geef je iets om me?

Wat ik hierboven zette Ma Théa, ma compagne, het welde uit me op en ik schreef 't met blijheid, met teederheid. Het was me alsof ik 't van jezelf had. Het was me ook alsof je graag hoorde dat ik 't zei. Ik dacht, innig, gerust, aangegrepen door je: zoo is 't. Zoo moet 't zijn. Niettegenstaande wat ook. Samen. Samengevlochten. Samengeklonken. Thea is mijn gezellin. Wij trekken samen op. Hand in hand. Ik houd van Thea.

Kom even bij me, liefste, voor je gaat slapen. Laten we even in elkaars oogen lezen. Wij begrijpen elkaar. Dors bien, ma Théa, ma compagne.

Zondagavond

17 Maart

Zes maanden; een half jaar.

Toen kon ik 't niet gelooven; nu ook niet.

Er was alom zang in de lucht. Doorstroomd, overstelpt van lente. Vandaag aan één stuk door gewerkt in mijn tuin en voor mijn tafel. Tot mijn verwondering voorspoedig geweest met het boekie; ± 800 woorden; morgen is de aarde veranderd van grondtoon; in dit tempo kan ik met Paschen klaar zijn. Door een toeval (ik rukte een verdorde struik weg) het eerste boschviooltje gevonden waarnaar ik een uur vergeefs gezocht had. Ze zijn een maand te laat dit jaar, en ik kan ze niet missen. Het was zóó mooi (van een onzegbaar stralend paars) dat 't me opeens gegeven leek door iemand en ik vroeg: van wie?

Onmogelijk om met Thea te zijn; onmogelijk om Thea te schrijven. Geheel verstomd. Ik hoop dat Thea niets of weinig om me geeft. Dat ware nog 't best.

Als Thea iets om me geeft zal ze moeten inbreken. Maar hoe?

Mijn woestenij is begonnen in den avond van Zaterdag 2 Maart. Zie den brief maar na dien ik je dien nacht eindigde. Ik heb me tien dagen geweerd. Toen ging 't niet meer.

Den ganschen dag denk ik aan wat ik je reeds zei in Januari: Laten we goede vrienden blijven. – Goede vrienden worden. – Dan heb ik niet beducht te zijn voor een ochtend zonder brief.

De toute mon âme: Bonne nuit, Théa.

Maandag 18 Maart

Liefste, je korte briefje, geschreven in den kouden wind op een muur-rand van het Concert-gebouw, kwam te elf uur, twee uren over tijd. Ik had me reeds gearrangeerd, nolens volens, met het gruwzaam onvermijdelijke. Mijn hart bonsde terwijl ik het opende en las.

Als ik het schrijven van die potlood-regels mag opvatten als een blijk van liefde, dan is je liefde weergaloos, onovertrefbaar.

Doch dat durf ik niet. Begrijp je? Het is tè mooi, te ongekend, te onverwacht, te onverdiend, te onmotiveerbaar. Begrijp je? Te tooverachtig. Te magisch.

Van morgen werd ik wakker met dit idee: Het samenkomen, samentreffen van Thea en mij zou het onderwerp kunnen zijn van een fantastischen en zeer reëelen roman. Ik zag het geheele schema. Ik zal het je later vertellen, misschien. Nu niet. In dit schema bemint Matthijs Thea: incroyablement, éperdûment, inéluctablement. Maar Thea bemint niet Matthijs. (Toernooi Matthijs – Thea; Matthijs kampt geblinddoekt; maar bij wijlen ziet hij.)

Kun je mij verlossen van dien twijfel, van die onmacht tot gelooven welke mij periodiek overvalt, zich bijna chronisch aan mij opdringt? <Het schema is logisch tot in elk détail onzer zes maanden; "sluitend als een bus". Hoe me daaraan te onttrekken? Jij alleen kunt 't, als je me werkelijk bemint.>

Van mijn liefde ben ik zeker. Ik kan haar negeeren; ik kan doen alsof zij niet bestaat. Maar zij is. Zij is onontkomelijk.

Kun jij me overtuigen van jouw liefde voor mij?

Vanwaar komt ze? Waarop is ze gebaseerd? Waardoor verdien ik ze?

Begrijp je?

Wij moeten goede vrienden blijven; het is onmogelijk voor mij om niet goede vrienden te zijn met Thea.

Maar als je kunt overtuig dan van jouw liefde

je Matthijs.

Brief van Wouter Paap die me een artikel vraagt voor het Diepenbrock-nummer van zijn tijdschrift. "Desnoods een korte notitie." Hij vraagt 't voor 1 April. Maar ik heb geen tijd met dat boekie. Het vergt me zooveel nadenken en concentratie, die vooral moeilijk zijn als ik getourmenteerd ben. Ik wil over Diepenbrock ook niet iets oppervlakkigs, onbeduidends zeggen. Wat moet ik doen?

A ton commandement, ma suzeraine. Beveel

je Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA