MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460221b Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 21-22 februari 1946

Louveciennes

21 Febr. 1946

's avonds

Mijn liefste,

Nauwlijks was mijn brief dicht, en ik ging onderzoeken of ik de interpretatie van dat tooneel met Anny waarvan je niets begrijpt, geromantiseerd had. Neen, wat mij betreft niet. In mijn gedachten, voor zoover ik ze controleeren en besturen kan, in mijn woorden, in mijn handelingen heb ik Anny tot aan haar laatsten dag een warme, zorgzame, en werkelijk verliefde liefde betoond. En als je den wenk van haar lippen gezien had, waarmee ze mij naar zich toeriep toen zij op die baar voor 't huis lag, of den glans harer oogen wanneer ik haar ook maar den gewoonsten dienst bewees, dan zou je niet eraan getwijfeld hebben dat zijzelf nog van mij hield met al het vuur en ook met al de gelukkige verwachting van haar hart. Je zult nog minder van dat heftige en tragische tooneel begrijpen wanneer ik je zeg dat ik er gedurende ruim anderhalf jaar in geslaagd was om een volstrekt ongestoorde harmonie in ons huis te handhaven. Want vroeger waren er wel eens disputen geweest, over het meisje van Josquin b.v. dat haar aanvankelijk niet beviel en dat ik meende te moeten verdedigen, over den vleugel van een neergeschoten Engelsch vliegtuig, welken de jongens op gevaar voor mijn rust en mijn leven in den tuin gesleept hadden, en dien zij absoluut buiten de deur wou hebben, waarbij ik partij koos voor de jongens, – en dergelijke relatieve nietigheden welke de atmosfeer een poos kunnen vergiftigen. Maar als ik die oorzaken en oorzaakjes niet steeds kon vermijden omdat groote kinderen gemakkelijk en lichtvaardig strubbelingen teweegbrengen, sinds meer dan achttien maanden had ik alle discordante gevolgen ervan tusschen Anny en mij weten te elimineeren. En je zult dat tooneel heelemaal niet begrijpen wanneer je de aanleiding hoort. Ik had van mijn koralen-leerling den vorigen dag (hij was jarig) een stuk koek gekregen, dat wij in vieren verdeeld aan tafel opaten. Ik wilde haar mijn part geven, doch zij wou 't niet; ik wilde 't toen onder de kinderen verdeelen maar die weigerden ook. Ik begon 't dus op te eten. Doch toen kwam door het raam mijn kat binnen die altijd honger had, en die me kwam bedelen om een brokje. Ik sneed een stukje voor het beest af en wilde 't hem geven. Anny verbiedt me dat. Ik zeg haar kalm dat ik zooiets onlogisch vind, en dat ik met mijn koek waarvan niemand wil, kan doen wat mij belieft. Zij herhaalt haar verbod. Ik kan nooit zwichten voor een bevel dat ik als onredelijk beschouw en ik geef 't beest een reepje van mijn part. Dit ontstemt Anny in de hoogste mate doch zij bedwingt zich en dien avond gebeurt er niets. Alles echter versombert. Ik heb een innerlijke activiteit bij haar in beweging gezet welke zich in den loop van den volgenden dag ophoopt, welke ik te onhandig, misschien ook wel te koppig ben om te remmen, welke ik nog lomperwijze versnel door haar te vragen of zij niet wat later piano wil spelen omdat ik veel tijd verloor met dat geluister naar de radio, en die aan 't eind van den middag losbreekt als een ware cycloon. Er was dus tusschen den oorsprong van dezen orkaan en zijn ontketening geen rationeele verhouding. Zelfs al beging ik een fout, zij schijnt mij niet zóó ernstig dat zij tot zulke excessieve, destructieve gemoedsbewegingen moest voeren. Ik kan dus slechts veronderstellen dat Anny de gelegenheid benuttigde om mij voornemens te kennen te geven welke zij sedert geruimen tijd overwogen had en in stilte opgekropt. De dagen daarna is zij weer even lief geworden als voorheen. Maar toen ik haar op 15 Aug. zooals ik je reeds zei, smeekte om haar besluit te herroepen, kreeg ik geen ander antwoord dan "Alles komt terecht." Sinds lang echter had ik bij haar een diepe, verterende wanhoop geraden die verband hield met de verwoesting van haar lichaam. Ofschoon er in mijn liefde voor haar niet de geringste verflauwing is gekomen, en ofschoon ik haar die liefde altijd ongehuicheld en zonder ophouden liet weten, heb ik die wanhoop niet kunnen genezen. Maar is wanhoop wel het goede woord? Ik geloof 't niet. Het was veel subtieler. Hoe te zeggen dat Anny nog beminde, dat zij er nog van hield bemind te worden, en dat zij tegelijkertijd weigerde, besloten had te weigeren om bemind te worden en te beminnen? Ik begrijp dat, omdat ik haar nog heb zien glimlachen, tot op die baar, te midden van de pijnen die zij leed, maar ik kan het niet verklaren. Soms denk ik dat zij in al deze jaren (na 1940) gedurende welke zij mij nimmer nog "liefste" noemde, en op dien 31 Juli, toen zij mij zoodanig teisterde, mij heeft willen voorbereiden op het afscheid, om 't draaglijk voor me te maken. Maar niets en niets zou ik ooit begrepen hebben als ik bij toeval die brief aan Josquin niet onder oogen gekregen had van 3 Dec. 1939.

22 Febr. Vrijdag

Gisteren drie brieven van je; (15-18 Febr.) heden niets. Maar ik ben bijna weer recht in mijn sas.

Wanneer je, zooals ik, bezig was in de geschiedenis van het contrapunt, zou je wel gelooven aan de vooruitgang! Wij zullen 't daar nog over hebben, ma petite stoïcienne.

Ik hoop door het futiele verhaal van die kat niet den indruk gewekt te hebben dat Anny een haaibaai was, een feeks. Zij liet zich geweldig commandeeren door mij. En ik liet mij met genoegen commandeeren door haar. Het ergerde haar echter speciaal wanneer ik tegenstand bood in 't bijzijn der kinderen. En mij hinderde het speciaal om mij in 't bijzijn der kinderen te bukken voor een bevel dat ik onredelijk achtte. Ik wist dat zij me observeerden. Ik oordeelde bukken dan nadeelig voor de vorming hunner karakters. Ik had wel gewenscht van Anny dat zij dit ook zoo zag.

Ik wil je vandaag nog de uiterlijk even futiele, de innerlijk even decisieve gebeurtenissen vertellen van 15 Aug. 1940. – Wij hadden een paar dagen te voren bericht ontvangen dat Josquin ongedeerd en vrij aan de Fransche débâcle ontsnapt was. – Mijn dochter en ik zaten aan tafel en beëindigden ons middagmaal. Mijn dochter at iets lekkers, ik heb vergeten wat. Anny, die zelden met ons at, komt binnen uit den tuin, ziet mijn dochter smullen, neemt een lepeltje, proeft ook, en roept vroolijk uit: Oh! que c'est bon! Mijn dochter zegt haar lachend: Et tu dis encore que tu n'est pas gourmande! Anny vat daarop plotseling vlam. Zij wil niet gulzig genoemd worden. (Wat zij ook geenszins was; maar zij wist te apprecieeren.) Zij beweert dat mijn dochter haar heeft willen beleedigen. Mijn dochter beweert dat zij slechts wilde schertsen. Er ontwikkelt zich een ruzie tusschen die twee welke hoe langer hoe heftiger wordt. Ik, die in gedachte geheel geabsorbeerd was door mijn IV symphonie, hoorde haar twist een poos geduldig aan, en zei ten slotte: Zouden jullie eindelijk niet eens uitscheiden met dat stupide krakeel? Toen keerde Anny plotseling haar woede tegen mij, en zegt: Wou je beweren soms dat zij gelijk heeft? Ik antwoord: ik kan me best voorstellen dat ze dat zeide in scherts. Dit brengt Anny compleet uit den haak. Mijn dochter poetst de plaat, en de twist wordt voortgezet tusschen Anny en mij, want haar schijnbare onredelijkheid (daar kan ik niet tegen) heeft ook mij uit de voegen gehaald. Eerst ruziën wij in de eetkamer; tamelijk innocent. De storm bedaart en zij gaat naar onze slaapkamer. Ik, die geen discordantie verdragen kan (en zij ook niet) volg haar na een wijl, met de bedoeling de zaak bij te leggen. Anny eischt van mij de bekentenis dat mijn dochter haar heeft willen krenken. Ik kan dat volgens mijn geweten niet toestemmen. De twist ontspint zich opnieuw, van voren af aan. Hij wordt hoe langer hoe heftiger. Ik laat me per slot deze woorden ontvallen: "Je weet dat ik eindelijk componeeren kan. Vin-je 't werkelijk noodig zulke stompzinnige ruzies te ensceneeren voor een zaak van het jaar nul? Als je dat niet begrijpt, wat ben je dan eigenlijk in mijn leven komen doen?" Daarop barstte zij uit in tranen. Ik had spijt van mijn woorden. Ik zei haar mijn spijt. Doch zij wilde niets meer hooren. Zij wilde niets meer van mij weten. Ik had haar figuurlijk en letterlijk een doodsstreek toegebracht. Ik heb honderden pogingen gedaan, ook de schijnbaar meest vernederende, om mijn fout te repareeren. Zij wilde niet. Zij vergde steeds dat ik mijn ongelijk bekende, d.w.z. dat ik mijn dochter ongelijk gaf. En hoe gaarne ik dat ook gedaan zou hebben, voor mijn geweten kòn ik dat niet. Ik gaf er mij zeer duidelijk rekenschap van dat mijn dochter tusschen Anny en mij dikwijls, sinds lang, fungeerde als "booze geest", als agent provocateur, dat mijn dochter er onbewust (?) behagen in schepte om Anny en mij tegenover elkaar in absurde, idiote conflicten te brengen, maar ik had niet het geringste bewijs, dat mijn dochter daarbij opzettelijk te werk ging.

Er is na dien dag altijd een breuk gebleven tusschen Anny en mij. Ik weet nog steeds niet of ik goed deed door de Rede te willen handhaven. Of ik niet beter gedaan had die Rede op zij te schuiven. Maar wat ik juist in Anny waardeerde, bewonderde was haar Redelijkheid, haar intelligentie, haar loyauteit.

Ik heb later die paradoxale onverzoenlijkheid van Anny gemotiveerd door haar ruil met Josquin. Toen zij zag dat Josquin behouden was heeft zij zich gezegd: "Ik moet betalen." Toen daarna Josquin in de Résistance ging en zich in nieuwe gevaren begaf, heeft zij zich voortdurend herhaald: "Ik moet betalen." Dat vermoed ik ten minste. Ik zie geen andere verklaring voor haar verstoktheid. Toen Fée Merveille opdaagde in 1941 vond zij dat dit sloot als een bus. "Thea had je vrouw moeten zijn." "Thea is je vrouw." "C'est Théa qui aurait dû être ta femme." En: "Wat vind je nog aan mij?"

Je kent nu de heele mechaniek van mij en Anny, geloof ik. In mijn verzoeningspogingen ben ik bij wijlen bezweken, mij zeggend: C'est trop idiot. Ik was dan hard of stug. Ik beschuldig mij daarvan. Het berouwt me. Maar ik bracht mij altijd weer op het goede pad. Anny had drie principale grieven tegen mij. 1° Dat ik, toen de kinderen klein waren, haar moeder-liefde onderdrukt heb. (Doch als ik haar had laten begaan zou zij de kinderen gekluisterd hebben aan haar, aan de ouders, en dat vond ik fataal. Dat er gevaar lag in haar moeder-liefde bewijst haar ruil met Josquin.) 2° Elsa. Nog op die 31 Juli voegde zij me toe: "Je hebt me enkel tot vrouw genomen omdat je toen in 't nauw zat met Elsa." Dit was een flagrante en afschuwelijke onwaarheid, en ik heb 't haar bewezen. Verscheidene vrouwen toonden mij destijds haar opmerkzaamheid, en ik kon ze noemen. 3° Mijn heftigheid, mijn bruuskheid. – Ik ben daar nog niet heelemaal van bekeerd. Ik heb haar af en toe uitgelegd, dat 't moeilijk is, aan een gemouvementeerde muziek werkend, om daarvan niet iets mee te nemen in 't dagelijksche leven. Maar zij had dat anders gewild. – Ik had geen enkelen grief tegen Anny. – Uitgezonderd misschien dat zij niet genoeg vertrouwde, geloofde in zichzelf. Maar van een zeker standpunt bezien was dit nog een deugd, hoewel geen goede deugd.

Als hierna iets je nog onhelder is, vraag me dan gerust.

Tot morgen. Ben je me goed gezind ondanks mijn omhelzingen van Zondag?

Hou je van me? Ja? Ik voelde je vanochtend. Als je van me houdt behoef je niet bang te zijn voor dat definitieve met je

Matthijs.

(Hij heeft zooveel geleerd!)

Et il t'aime.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA