MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460218a Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 18 februari 1946

18 Febr. '46

Lieve Matthijs, vandaag heelemaal geen tijd: tandarts, materialen opzoeken, wegbrengen naar v. Gend en L., 4 u. les, vanavond concert. Over 7 min., als zij niet te vroeg komt, verschijnt er weer een uilskuiken.

Zooeven (16.45) je brief van 13-14 gelezen. Wat heerlijk dat je bij de Norbertijnen in de leer bent geweest. Die mooie habijten en toch zeker een mooie manier om de ceremonies te verrichten. Praemonstratensers klinkt ook zoo mooi en Norbertijnen ook. Ik heb voor die orde heimelijk altijd meer culte gehad dan voor de Benedictijnen, misschien omdat ik bij een Eucharistisch congres, in een processie zulke prachtige kerels zag loopen die Norbertijnen waren. En eèn van de heel mooie schilderijen van Derkinderen stelt de abt van Heeswijk voor; daar ben ik mee opgegroeid.

Ik zou van Pappie's vertaling van Sacris solemniis1 nemen wat je wilt, maar hem niet noemen, want toen hij dat opschreef, was het maar een ingeving van een avond en het lijkt me dus tè weinig officieel voor een boek.

Of die Pater Dobbelsteen gestorven is, zal ik wel niet te weten kunnen komen. Maar ik zal den naam onthouden ― je kunt altijd onverwachts iemand treffen, die in die regionen thuis is. Zèker was het heroïsme van zijn kant. Vreeselijk verdrietig zooiets.

Over de biographie heb ik niet of nauwelijks meer nagedacht. H.E. is naar Zwitserland, dat gaf me even respijt, en ik heb het zelf zoo druk gehad, dat ik maar alleen over de dagelijksche dingen dacht, die ik te doen had of die jij besprak. In de eerste dagen, nadat H.E. weg was, heb ik er nog een beetje over nagedacht en met J. erover gepraat, en ik had toen het idee dat ik hem zou schrijven, dat ik schriftelijk misschien eerder voor het oude plan (dat oorspronkelijk het zijne was, maar waar ik dadelijk voor gevoeld heb), zou durven opkomen dan mondeling. Ik kan niet iets doorzetten dat een ander niet wil. Mondeling absoluut niet ― ik word voor een tyran gehouden, maar dat is volkomen abuis ―, maar tegen het schrijven zie ik ook op. Een gemis aan fut, een geresigneerdheid over het feit dat de dingen toch meestal anders loopen dan je zou willen ― niets aan te doen. Het heeft nu toch geen zin meer dat mijn naam erbij staat als auteur, dus kan ik ook wel hem zijn gang maar laten gaan. Weet je, als jij er niet was, zou ik er wel meer over nadenken, geloof ik; er zijn tijden geweest, dat ik op straat en in bed, in al zulke vrije oogenblikken aan het boek dacht. Nu ben ik met jou bezig en dat kost me al mijn laatste krachten. Om nu nog eens te gaan vechten met H.E., dat schiet er niet meer op over.

Heb ik me aan positivisme bezondigd? Dat is bedroevend. Je doet me enkele vragen: waarom ik je op 11 Sept. een sein gaf en waarom ik dacht dat je wel niet gestorven zou zijn. Ik schreef op 11 Sept. onvoorzichtig uit Eva'sche nieuwsgierigheid: ik wilde over E. met je praten en dat zag ik me ontglippen. Ik gaf geen sein. Een sein had jij mij al jarenlang gegeven.

Ik had het idee dat als je dood was gegaan op 7 Sept., dat het dan misschien wel in de krant had gestaan of dat ik het, zoo onoccult als ik ben, gevoeld zou hebben.

Jij herinnert je dat dus ook, van die verstandhouding tusschen jou en mij, toen ik kind was? Ik dacht dat dat misschien alleen in mijn herinnering bestond.

Zijn we die gesteltenis nu niet voorbij? Ik kan me vergissen, maar ik dacht van wel. Zouden we pas "bijna op dit aanrakingspunt" zijn? Nee, zelfs in deze vliegende haast geloof ik wel te weten dat we daar nu wel voorbij zijn.

Of bedoel je het anders?

Lieveling, als ik koel ben, vergeef het me, ik houd toch heel veel van je,

je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Hymne-tekst toegeschreven aan Thomas van Aquino.