MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451021 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 21-22 oktober 1945

21 October 1945

Lieve Matthijs, ik heb vanochtend in Ommegangen zitten lezen; we willen n.l. in het boek ook uit de artikelen citeeren, niet alleen uit de niet-herdrukte, maar ook uit de herdrukte, omdat het boek anders toch plotselinge gaten zou vertoonen, maar maak nu maar eens coupures in een stuk als Schemeringen! Ontzettend moeilijk is het. Kan jij precies omschrijven wat Pappie bedoelt (op 3 plaatsen zegt hij het) met: "de namen van de dingen zijn nu aan de dingen zelve gelijk"? Ik dacht dat ik het begreep, maar op pag. 67, in verband met Barrès begreep ik het niet.

Ik heb met het eten zitten wachten op een vriendin, die me in de steek laat. Ik vind het best om alleen te zijn, maar dat wachten, de pannen van het eene pitje op het andere zetten en bang zijn dat de lekkerheid eraf gaat, is vervelend. Het is een vriendin met wie ik een ernstig gesprek zou hebben over de vriendschap; dat loopt nu al een paar weken of maanden misschien al en elke keer saboteert zij het – zij kan het blijkbaar niet aan, hoewel zìj veel meer last heeft van de stremming in onze vriendschap dan ik. Zij zit met verwijten jegens mij en met niet-bewuste zelfverwijten waarschijnlijk ook. Zij klaagt mij aan van onvrijheid van ziel en als ik dan zeg dat het heusch niet zoo is, dat ik niet zou weten waar ik onvrij in ben, dan irriteer ik haar mateloos. Wat vind jij, vind jij me ook onvrij? Ik spreek toch met volkomen openheid over alles, er is toch een vrij groote mate van helderheid in me, vind je dat ook niet? Ik zie geen benevelende wolken of barrières. Jij vindt waarschijnlijk dat ik niet genoeg overgegeven aan jouw liefde ben. Maar dat komt naar mijn idee ook voort uit kennis van mezelf. Als je eens wist hoe moe ik ben, door jou (ik heb verder heel rustige dagen). Vrijdag, toen ik je wilde brief had gekregen, zei ik 's avonds al tegen J. dat ik er doodmoe van was. Op die afstand! Heb ik dan geen gelijk dat ik geen geliefde wil zijn? Ik kan het niet. Misschien zal je zeggen: het vermoeit je, omdat je je verzet. Dat laat zich niet bewijzen, maar eigenlijk verzet ik me ook niet (zooals ik je al schreef) en het vermoeit me toch. Engeljan heeft wel eens gezegd: ik zou Poem nooit durven aanraken, ik zou bang zijn dat ze onder me bezweek. Het lijkt pretentieus, vervelend, ik weet niet hoe ik het noemen moet, maar het is toch heusch zoo. Pappie is flauw gevallen toen hij zich voor het eerst met Moeder vereenigd heeft, ik val al bijna flauw als er nog niets gebeurt. Het zou voor mij gemakkelijker zijn als ik robuster was en voor jou ook. Als je erg lief wilt zijn, zou je misschien eens willen probeeren of je mij niet op een minder onstuimige manier zou kunnen liefhebben dan normaal. Ik zou heelemaal niet willen dat je je geweld aandeed met schrijven, dat je niet precies je gevoelens uitte, maar je gevoelens zou je misschien kunnen moduleeren, op den duur, het heeft geen haast. Een andere vriend van me, een Joodsche pianist uit Weenen, een man met wien ik een onbegrijpelijk contact in de muziek had, vermoeide me ook zoo. Daar kwam het weliswaar voor een groot deel door de spanning, die ontstond doordat ik het uitspreken van de gevoelens wilde vermijden om hem niet meer verdriet te doen dan noodig was (ik kon onmogelijk het leven met hem deelen, al was dat contact als hij speelde dan ook wonderbaarlijk). Maar de vermoeienis kwam ook door zijn wezen, alleen al door het ingehouden werven van zijn oogen. Krankzinnige hoofdpijnen heb ik toen gehad. En nu vandaag heb ik het weer, ik zie er uit als de dood van Yperen, jaren geleden was dat de normale toestand bij mij, maar daar ben ik doorheengegroeid. Lieve Matthijs, je begrijpt wel dat het heelemaal niet is dat ik je er op een of andere manier een verwijt van zou maken. Het is ook heelemaal ongewichtig of ik hoofdpijn heb of nìet; wat ik bedoel te zeggen, is dat het werkelijk zoo is, dat ik tot sommige dingen ongeschikt ben en dat je niet moet denken dat ik mezelf in den weg zit of geremd ben.

's avonds.

De vriendin heeft me tot ½4 laten wachten, maar toen was het erg prettig. Daarnet ben ik even naar de kerk gegaan – morgen begint "een week van geestelijke vernieuwing" en nu was er vanavond Lof met predikatie, maar o jeminee, hoe vreeselijk: nog altijd het zelfde gebrul van een Franciscaner Pater; ik ben er gauw weer uit geloopen.

Je moet niet boos worden of denken dat ik aan het tegenstribbelen ben, maar ik vraag me af: wat voor aandeel heb ik in die "zwevende lichtplek", waarover je schreef. Het is een pure verbeelding van je, opgewekt door je gevoelens voor mij. Het is een schepping van je, waartoe ik de kracht heb losgemaakt. Maar die lichtplek ben ik niet en ìk ben het dus ook niet met wie je gelukkig zou zijn in de kerker. Je zult het wel akelig nuchter vinden, maar het is toch eigenlijk zoo, is het niet? Dat neemt voor mij niet weg dat ik kan genieten van de schoonheid van je verbeelding. J. noemt me dikwijls meedoogenloos – ik kan daar niets aan doen, ik verdraag geen kruitdamp (dat zeiden wij altijd van het spel van Pembaur en dat geeft zooveel weer, vind ik).

22 Oct.

Vreeselijk blij ben ik me je geïllumineerden brief van vanmorgen. Ik was gisteren bang dat ik, na een week vreugde, kans had gezien je het doorstraald-zijn te ontnemen.

Het is ongelooflijk prachtig, die brief van Anny: je t'ai donné le surplus, verder niets – want de rest zijn gedachten die daaraan vastgemaakt zijn, de kern is met die paar woorden gezegd, zonder dat daarop geappuyeerd wordt. Weet je niet wat Josquin geantwoord heeft? Prachtig ook dat volstrekte, het werkelijk afstand gedaan hebben. Het is ongeëvenaard.

Ik benijd je dat je altijd maar kan gaan wandelen in het bosch – wat een prinsenleventje heb je toch eigenlijk! Het is een heerlijk zacht najaar hier. Ik ga weer les geven, maar heimelijk ga ik met je mee naar het bosch. Hoe kwam je zomer eigenlijk zoo feestelijk te zijn?

Dank voor al je mooie betitelingen. Je bent, behalve Joanna, mijn liefste (zooals jij het schrijft, klinkt het wel heèl mooi – –)

je Thea

Hoeveel vreugde je me geeft, zou ik niet weten uit te drukken. Als ik lees: "al mijn atomen jubelden", dan weet ik zeker, dat ik een dergelijke sensatie niet ken. Maar het constant contact dat ik met je heb, maakt me natuurlijk heèl gelukkig, en vreeselijk dankbaar ben ik (en dus in "gewijde stemming") voor alles wat je me toezendt. Dolgraag zou ik hetzelfde terugzenden. Wat je van mij krijgt, schep je je zelf, geloof ik.

Sorry dat ik dit belangrijks zoo onderaan krabbel; ik durfde er eerst niet aan te beginnen. Maar per slot zag ik toch te veel echte vraagteekens in je brief staan en een soort ultimatum ("Niet eer")!

Da-ag.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA