MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451014 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 14-15 oktober 1945

Louveciennes

14 oct. 1945. Er is hier geen

buslichting en geen bestelling

op Zondag. Je n'y peux rien!

Zondagmorgen.

Thea, mijn verslindend raadsel, jij die je tot meesteres gemaakt hebt van me, mijn toovenaarster, weet je al dat er sinds vannacht geen plekje meer van je lichaam is, geen plekje meer zonder dat ik het lang, langzaam, innig, vurig, zacht met mijn lippen geliefkoosd heb? Mocht het? Mag het? Ik werd om vier uur wakker. Het begon ongeveer half vijf. Ik was klaar ontwaakt, maar had de oogen dicht. Je lag vóór me als een warme, roomige, zwevende, streelende licht-vlek in een half-donkere kamer. Het was werkelijker dan de werkelijkheid. Je rook naar het bosch. Ruik je naar het bosch? Ik kan niet liefkoozen zonder mij geliefkoosd te voelen. Het duurde tot bijna acht uur. Je verroerde niet. Soms scheen je weg te wijken, soms scheen je te willen overgaan in mentale muziek, maar steeds keerde je terug, geheel vanzelf, zonder eenige inspanning van verbeelding. Ik zoek naar klank van woorden om iets van die gloed te doen overvloeien in jou. Lukt het me? Het was mijn eerste liefdesnacht met je. Onvoltooid doch volmaakt. Moet ik het je nièt vertellen? Ik kon dat een jaar geleden nog niet. Ik dacht er niet aan. Ik kreeg dat eerst van Anny. Nu van jou. Begrijp jij er iets méér van dan ik? Het is van de orde der schoonheid. Verrukkelijker dan al de kleuren van dien rossen, brozen, rooden, gelen vlammenden herfst-brand in zijn lijst van blauwe lucht. Ik zou zóó het leven met je kunnen doorbrengen in een onderaadschen kerker en hemelsch gelukkig met je zijn! Er ligt met reden iets goddelijks, Thea, in den naam die je draagt.

Ma Fée Merveille, ik had haast om je dit te schrijven.

Ik zweer je eens en voor altijd dat ik je de dingen die mij overkomen precies verhaal gelijk zij gebeuren, dat ik je niets verzin, en dat ik niet probeer om "mooi" te schrijven, maar uitsluitend goed en exact. Verdenk me nooit dat ik "aan litteratuur doe"!

Ik heb nog een hoop witte rozen voor je. Waar is mijn nood van gisteren! In den avond had ik me reeds hersteld en het speet me je dat briefje verzonden te hebben. Tot belooning kreeg ik dezen morgen, die geen droom was doch werkelijker dan werkelijkheid. (Zeg jij me: ezel, wat weet je van mijn werkelijkheid, dat je haar durft kleineeren!)

Ik vergat voortdurend je te vragen, en je zei 't me niet: Wat was je programma van 2 Oct.?

[in de kantlijn:]

’s avonds overlezend en herdenkend: Hoe durf ik? Word niet boos!

Quantum potes tantum aude:

quia major omni laude.

Sit laus plena, sit sonora

sit jucúnda, sit decora

mentis jubilatio!

's middags

Om een praatje met je te houden en omdat je graag "het fijne van de zaak" kent, "les dessous" (ik ook) wil ik je nauwkeurig noteeren hoe het mij met je vergaan is. Den eersten schok van je, ontving ik, toen je dezen zomer schreef: "Dat dagboek zou ik graag met je lezen. Je moet het niet onbescheiden vinden dat ik dit zoomaar zonder omwegen zeg. Het is eigenlijk heel begrijpelijk dat ik het zoù willen. Je hebt me iets van je gevoelens en gewaarwordingen geschreven en ik zou natuurlijk graag verder gaan. Maar het zal wel niet gebeuren."

Je brief was van 6 Juli. Die schok drong niet door. Lezende dacht ik (Joost weet waarom!) aan Francesca da Rimini! Ik herinner 't mij heel goed. ("En zij lazen dien dag niet verder.") Ik zag ons plotseling lezen, hoofd aan hoofd, en er ging een sensatie door me, alsof ik het eenigszins betreurde, van: Dat kan niet. Ik wachtte nog even bij die regels en dacht: "Daarvoor zouden wij buitengewoon intiem moeten zijn." Ik mijmerde weer en zei me: "Even intiem als ik met mezelf!"

Hoe kort en hoe ongelooflijk lang is dit geleden! Zouden er nu ergens op aarde een vrouw en een man bestaan, die zonder eenige belofte en zonder iets "gewisseld" te hebben, even intiem zijn als jij en ik? Dat is ten minste mijn indruk.

Anny's "afscheids-droom" was van 24 Juli, en geen schok of schokje herhaalde zich tot je brief van 11 Sept. De eerste woorden welke mij daarin "raakten", maar niet diep, waren: "Het zou voor mij een groote leegte beteekenen als ik je vriendschap moest missen." Het was een begin. Het gevoel dat mij binnensloop ontlook in "Misschien zouden we ons dan zelfs hebben laten gaan en zouden extravagant geweest zijn op onze extravagante manier." Maar het werd pas schok, en schok die doordrong, terwijl ik las: "Maar je ziet, ik ben in anderen zin even onbruikbaar als jij... Ik heb het over iets dat jij vaarwel wil zeggen. Je moet maar zeggen hoe je het hebben wilt en ik zal me daaraan houden." Er ging mij eensklaps iets zonderlings door de hersens: ik nam deze woorden letterlijk op; of juister: ik had de duizelingwekkende impressie dat ik ze letterlijk moèst opnemen en ik zei me, bijna nog onbewust,: zij geeft mij een ongehoorde volmacht. Tegelijk merkte ik dat ik al lezende in een toestand was gekomen alsof ik door je geliefkoosd werd. Ik viel in een soort van vervoering, en dat contact, die verrassing, extase van door je geliefkoosd te worden (in den letterlijken zin) duurde den ganschen morgen en middag voort, keerde de volgende dagen terug. Tot nu toe!

Hoe lang is, wat plotseling met zulk geweld doorbrak, onbewustzijn geweest? Wie zal 't zeggen?!

Maar jij, maar jij?

Wil je weten waarom ik je eigenlijk vroeg de inleiding te schrappen van het artikel dat je in 1939 over me schreef?? Omdat ik er een ik weet niet wat voor geheimzinnige amoureuse resonans bij mij in hoorde! Een amoureuse resonans welke ik mijzelf niet mocht bekennen. Welke ik niet mocht toelaten.

En wil je weten waarom ik je dien dag niet naar het station vergezelde? Om dezelfde reden. Maar ik keek je na vanuit mijn raam; verscholen.

Nu jij, lieve Thea.

's avonds

Met je geluisterd naar de Missa Solemnis. Quelle jeunesse! Quelle maturité! Quel amour! Quel élan! Quelle joie! Quelle beauté!

15 Oct.

Vanmorgen je brief van 10 Oct. De postbode was drie-kwartier over tijd; hij kon voorbij zijn. Men leert zich dan kennen in zulke kwartieren. Men ziet dan precies in welke vaart en met welke heftigheid men wordt meegesleept. Tot welken graad men afhankelijk is, overgeleverd, onwijs, onredelijk (ondanks al zijn pretenties en beweringen) bezeten, voortgesleurd, onmachtig tegenover dat elementaire, stormende, demonische, panische gewoel in mijn borstkas, dat jou wil, naar jou, niets dan jou, direct naar jou, àlles van jou.

En jij? En jij?

Zóó wou ik het hebben! Zul jij je daaraan houden?

Je Matthijs

Om je te antwoorden op de vragen die je mij nog stelt over het "geval" zou ik allerlei herinneringen moeten ophalen. Als je het wenscht zal ik dat doen. Want dan weet ik dat het mag; dat ik zeggen mag wat altijd verborgen is gebleven tusschen haar en mij. Ik vind niet dat ik had moeten weigeren. Ik had alles nauwgezet gewogen.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA