Matthijs Vermeulen
aan
Thea en Joanna Diepenbrock
Louveciennes, 10/11/12 juli 1944
Louveciennes (S et O)
2 Rue de l'Etang
10 Juli 1944
Lieve Thea, Lieve Joanna,
Hoewel je op twee brieven van me nog geen teeken gaf en ik dus te vreezen heb dat ook deze ergens stranden zal omdat er geen goede wind waait, kan ik vandaag niets beters doen, en stellig niets natuurlijkers, dan je verjaardag, Fée Merveille, te beginnen en te laten voorbijgaan in je voortdurende aanwezigheid, en wat in werkelijkheid onbestaanbaar is, in gedachte bestaande te maken en om te zetten in woorden die je wellicht nimmer zult zien. Je hoeft niet te duchten dat ik mijn tijd verlies. Want na verschillende weken op den uitkijk gezeten te hebben, van niets, van niemand, van nergens eenig geluid vernemend dat mij in beweging zou kunnen zetten, met mijn ziel onder den arm loopend, tevergeefs de dichters geraadpleegd hebbend en andere orakels, vruchteloos wachtend, bedelend om een vonkje, om een schokje, hoe langer hoe dieper in den put en heimelijk de wanhoop ten prooi, ben ik ten slotte braaf begonnen aan een copie in het nette van de vijfde symphonie. Daar is heelemaal geen haast bij. Het muziek-papier is vodderig, vezelig; het zal niet lang leven. Ik heb het gevoel te werken voor niemendal. Ik zit ook steeds nog, na vier jaar onafgebroken componeeren, met dat soort van verterend vuurtje, dat me dag noch nacht rust gunt. Ik zou opnieuw willen aanvangen. Ik zie nog een hoop mogelijkheden. Ik had gaarne de weinige maanden "vacantie" die me resten anders besteed. Maar ik kan niets forceeren. Misschien ook wil ik niets forceeren, uit lafheid, uit gebrek aan innerlijke kracht. Een nieuwe incubatie brengt in een toestand van spanning waar ik tegenop zie. Alles is duister. En vroeg of laat moest die copie toch ondernomen worden, daar ik ze niemand anders kan toevertrouwen. Wanneer ze af is kan ik tenminste op de vier verloopen jaren terugblikken als op een besloten en voltooid geheel.
Om je de waarheid te zeggen ben ik bang voor dien terugblik. Als het mij gebeurt de oogen achteruit te richten wend ik ze onmiddellijk af met huiver, alsof ik mij begeef in een land vol spoken. Er is niets in die periode dat me niet overvalt en vervult met een ontzaglijke gewaarwording van beklemming. Een ware nachtmerrie. Een eindelooze, onverdraaglijke nachtmerrie. Als ik eraan denk hoeveel blind, obstinaat, halsstarrig geweld en verzet noodig zijn geweest om zich aan die onophoudelijke nachtmerrie te onttrekken, voel ik me op 't oogenblik als 't ware futloos ineenzinken. Wanneer de muziek er niet was die ik in deze periode gemaakt heb zou ik onmogelijk kunnen gelooven ze geschreven te hebben, dermate zwaar drukt de benauwdheid en die sensatie van naar lucht te snakken zoodra geen wil tot illusie, geen eigenmachtige toover isoleert van de omringende wereld met haar ontelbare catastrophen, tragedies, ellenden, smarten, angsten. Ik vind me zelf niet terug. Ik zoek me zelf te vergeefs. Als iemand die wakker wordt uit een diepen slaap en niet meer weet welke dag van de week het is. Het eene ik, dat die muziek droomde, is me even ver en vreemd als het andere ik dat in die rampzalige jaren een menigte automatische, bijna onbewuste gebaren uitvoerde om te leven zoo goed en zoo kwaad als het ging. Een derde ik controleert nu die twee en begrijpt er niets van. Zij geven hem de impressie van een bovenmenschelijke vermoeidheid. Hij zou liefst verdwijnen. Hij zou tot het einde der dagen willen uitrusten langs den berm van een weggetje waar niets meer passeert. Hij zou er willen slapen tot aan het volgende geologische tijdperk van deze planeet. Maar zijn ontsteltenis bereikt het toppunt wanneer hij zich waagt voor te stellen (hij durft het nauwlijks, eventjes slechts, in een flits) wat die vierjarige periode geweest zou zijn zonder jou, Fée Merveille. Het is te verbazend, te fabelachtig om zoo opeens en zoo dikwijls gered te worden wanneer alles je begeeft. Het herinnert hem den tijd zijner jeugd toen hij somnambule was, zich 's avonds de voeten vastbond om niet te kunnen gaan wandelen, en toch soms van een trap rolde. Welk een ontwaken! En zulk een ontwaken herleef ik, wanneer ik even durf denken (in een flits) dat jij ontbroken zoudt kunnen hebben. Een onmetelijk besef van schrik bevangt me, parallel met een onmetelijk besef van wilde dankbaarheid en opluchting, precies als wanneer je aan een groot en doodelijk gevaar ontsnapt bent. Het is wonderlijk zulke banden als dat knoopt. Ik sta er zelf verstomd van. Het is de geheimzinnige verknochtheid tusschen den geredde en zijn redder, waarvan men in boeken leest, maar honderd, maar duizend maal sterker. En dit mag ik je wel bekennen op je geboorte-dag, de eerste geloof ik waarop ik, zoolang de dag duurt, schriftelijk met je spreek. Is er iemand anders die even grondige en gewichtige redenen heeft om zich in dezen dag te verheugen als ik? Redde je reeds iemand anders het leven? Gaf je reeds aan iemand anders die onverhoopte, onvervangbare materieele en spiritueele uitkomst, die vrijheid waaraan ik mijn vijfde symphonie dank? Hoe zou ik je dat in juiste woorden willen uitdrukken! Maar elk oogenblik vrees ik in overdrijving te vervallen, niet ten opzichte van mij, dat is onmogelijk, doch ten opzichte van jou.
Ik schiet zeer langzaam op met dit schrijven. Het regent bij buien. De lucht is grauw. Alles belemmert de gemakkelijkheid der gedachtenvorming. Tusschen elken zin peins ik vijf à tien minuten. Ik kom nooit klaar vandaag. Maar des te beter; morgen is er nog een dag en ik heb den tijd. Ik heb zelfs de twee bundels van Jan Engelman uit mijn kast gehaald, Het Bezegeld Hart en De Tuin van Eros, die hij mij stuurde in Juli 1939 en waarvan het laatste de regels bevat: "Aan Matthijs Vermeulen die mij in mijn jeugd leerde wat geestdrift voor het schoone is." Zou hij dat nog weten? De oorlog is schuld dat ik hem nimmer voor deze zending bedankte. Zijn woorden verrassen mij telkens wanneer ik zijn boekje doorblader. Wat ligt dat onnoemelijk ver af, Juli 1939! Als ik heden in zijn verzen snuffelde was het om een oplossing te ontdekken van den puzzle die voor mij schuilt in de groote moeilijkheden welke bij de vriendschap tusschen Joanna en Engelman niet kunnen uitblijven, zooals je zegt. Het was mijn eenige bron van inlichtingen; en ik vond natuurlijk geen opheldering, want levend zonder eenige communicatie met de buitenwereld, weet ik van niets! (Raadsel: wie is Ambrosia?) Het tragische van elke vriendschap, vooral tusschen vrouw en man, schijnt me, wanneer de karakters eenigszins hartstochtelijk zijn, wat me hier het geval lijkt, dat ze op het physieke plan onvoltooid en onvoltooibaar blijft, want wordt ze voltooibaar dan moet ze liefde heeten. Het ideaal zou zijn, zoowel in de vriendschap als in de liefde, dat men met den ander precies op dezelfde wijze omgaat zooals men zichzelf behandelt. (Ik bedoel: de strubbelingen, de botsingen, de wrijvingen welke men heeft met zich zelf zijn van niet 't minste belang, ne tirent pas à conséquence.) Maar is zulk een wederzijdsche veiligheid, lankmoedigheid en gemeenzaamheid tusschen twee vreemde ikken op den duur bestaanbaar? Dat moet uiterst zeldzaam zijn. Een ander ideaal lijkt me verwezenlijkt wanneer elk der beide partijen alles altijd kan willen geven en nimmer iets kan willen verlangen. Hoewel het nog lang niet zeker is dat daarmee beider wenschen steeds bevredigd zouden zijn! De beide partijen zouden ook nog alles van elkaar moeten willen ontvangen. Alles! Dat ware inderdaad de hoogste en zuiverste harmonie. Maar is dat wederzijdsche volmaakt accoord bestaanbaar? Het zou de moeite waard zijn om het eens per eeuw te realiseeren. Doch ken je er voorbeelden van? Hoeveel, in de mythologie, in de litteratuur, in het werkelijke leven?? Een menschelijk wezen te kunnen aaien, zooals men een kat, een hond aait, met die volkomen veiligheid, die volkomen zekerheid, dat is het verloren paradijs dat zich uitstrekt tot de kinderjaren, dat later nimmer herwonnen schijnt te kunnen worden, dan in sommige exceptionneele, begenadigde momenten, waarmee men een heel leven vult. (Over 't aaien van een kat zie Baudelaire: Le Chat!) Dat is het résumé mijner mijmeringen over één paragraaf van je brief, Thea! Ze zijn optimistisch bedoeld. Tusschen haakjes: hoe was de lezing over Pom? Aan Pom heb ik verschrikkelijk slechte herinneringen. Toen ik in 1930 de muziek moest componeeren voor zijn Vliegenden Hollander had ik tot eind April niets van zijn tekst kunnen loskrijgen dan de Proloog, en de uitvoering was in Juni. Nooit plaatste een dichter zijn componist in zulk een desesperate situatie! Heeft Engelman nog iets gepubliceerd na 39? Ook bij hem heb ik gezocht naar een uitgangspunt, doch zonder het te vinden. Ik zou wel willen weten of zijn vloeiende cadans onder de tijdsomstandigheden geëvolueerd heeft naar een diepere condensatie en concentratie. Een kleine dosis pathos (in den edelen zin; de evocatie van den schaduw over alle menschenleven), wat hij zoo uitstekend getroffen heeft in zijn bewerking van enkele buitenlanders, mankeert, dunkt me in zijn eigen verzen (maar druk ik me nauwkeurig uit?) en zou zijn draagwijdte vertiendubbelen.
11 Juli
Bonjour! Goed geslapen? Het regent weer en nog. Overigens niet kwaad. Om half vier reeds wakker, wat vervelend is, want om tien uur rammel je, terwijl er niets te bikken valt, en de thesis dat de honger een stimuleerenden invloed uitoefent op de hersens, wijs ik uit ervaring van de hand. Toch gaat het beter dan gisteravond, toen hij danig ontevreden was. Maar 't is bijgelegd zonder dat ik 't merkte. Werkelijk, wanneer ik mij in twee helften kon hakken, zooals de Demiurgos, volgens Plato, dat deed met menschen van een vroeger type, zouden wij een uitstekend paar vormen. Hij doet met Zij absoluut gelijk hij verkiest. Zij doet met Hij precies wat zij wil. Wij zijn in den bond gegaan zooals wij in het klooster zouden zijn getreden. De persoonlijkheid is niet afgeschaft, maar uitgebreid, geopend. Geen gesloten deuren of poortjes; geen omheiningen; geen bordjes met verboden toegang. De eigenliefde is opgeofferd. Totaal. Zooals Zij Hij kan uitfoeteren, aftakelen, de ooren wasschen, uitbranders geven, op zijn nummer zetten! Dat moest je hooren. Als er geldige reden is, natuurlijk. En hij kikt niet, of nauwlijks. Wat kunnen Zij en Hij elkaar ophemelen, opkalefateren, aanhalen, streelen, een hart onder den riem steken! Met mate, dat spreekt vanzelf, met mate, omdat men zich herinneren moet te wantrouwen, zooals de Grieken leerden. Wat kunnen Hij en Zij met elkander disputeeren, discuteeren! Het eind is er van weg. Zelden zijn ze 't eens, doch altijd loopt 't af met vrede. Waarlijk, de oude keizerlijke en koninklijke formule van "Wij" was nog zoo mal niet. Doch in 't diepst van zijn gedachte moet de een den ander en de ander de eene beschouwen als zijn God en gaarne willen buigen. Nu jij. Wat zeg je van mijn recette? Heb je een betere? Zou 't niet jammer zijn als de bommen haar verdonkeremaanden?!
Van die andere paragraaf van je brief, die voor jou maar al te duidelijk moet zijn, en waar je 't hebt over 't net van narigheden waarin je omsponnen hebt gezeten, kon ik geen zier begrijpen. Vertel 't me nog eens, als je er lust voor voelt en als 't tot iets dienen kan. Hoe meer je over je zelf vertelt, hoe liever. Aarzel niet, wanneer je er behoefte aan hebt, om je gemoed uit te storten. Dat kan je goed doen. Hoewel ik 't grootste deel van den dag rondloop met fantasmagorieën ben ik zeer toegankelijk voor de realiteit, ook de meest platvloersche, want steeds heb ik te midden van de levenspraktijk gestaan, en al zeg ik het zelf, en al is 't een beetje belachelijk om 't te zeggen waar de post zoo langzaam gaat of heelemaal niet aankomt: ik kan soms van goeden raad zijn, wijl ik van nature de gave en de neiging [heb] om onverschillig welke kwestie onder alle mogelijke gezichtshoeken te beschouwen.
En wou je heusch mijn opinie over Proust en Valéry? Ziehier. Proust was een der rijkst en mooist georganiseerde intellecten, een mechaniek van den allereersten rang. Een type in het genre van Diepenbrock, met zijn contemplatieven, meditatieven aard en zijn liefde voor teekening in oneindige, ongebroken, soepele, gebogen lijnen, en zijn fluweelen, donzige kleur. Zijn houding tegenover de dingen was zeer eigenaardig. Waar men sommigen (een Cocteau b.v.) in de gewoonste beeldspraak vergelijken kan met de fladderende vlinders zonder rechten koers, zou men Proust kunnen vergelijken met insecten die zich ingraven. Een houtworm b.v. waarvan men de levenssporen aantreft geschreven in kwasi magische runen en fantastische hiërogliephen onder het schors van een rozenstruik, onder het schors van een eik, in een oude kast. Alles schijnt bij Proust te geschieden in het donker, het half-donker, den schemer. Nimmer ziet hij iets direct. Maar hij herinnert zich met groote intensiteit iets gezien te hebben direct. Hij teekent dus nooit een rechtsstreeks beeld der dingen, doch een beeld van een beeld, een reflex van een reflex. Soms is dit verrukkelijk, betooverend, vervoerend, die eeuwige spiegeling en de enigma's dier spiegeling. Het is aangrijpend zóó reëel te staan in al dien schijn. Als louter phenomeen beschouwd, een magnifieke kunst, een magnifieke techniek. Maar Proust wendt die kunst en techniek uitsluitend aan op de weergave van een sociaal milieu zonder eenig belang, op personnages zonder eenige consistentie, op futiliteiten zonder eenig perspectief. Als het geen gebrek of tekort is dat niets speelt in de open lucht, zelfs niet als hij de bedwelming oproept van den bloesem der meidoorns, dat alles gebeurt tusschen besloten wanden waar steeds een geur hangt van volle (vuile) linnenmand, met geheel de animale bekoring daarvan, het is daarentegen een wezenlijk bezwaar dat deze kunst zich voedt en bezig houdt met beuzelachtigheden. Men zegt: je moet daar niet op letten. Dit is theoretisch aannemelijk; het is echter praktisch onuitvoerbaar. Want de factuur van Proust, zeer gecompliceerd met haar onophoudelijke polyphonie van gedachten en bij-gedachten, sensaties en bij-sensaties, nuances en ultra-nuances, met haar verstrengelingen, haar doorwevingen, eischt een immer gespannen aandacht en tegenwoordigheid van geest. Het ligt in de menschelijke macht om die inspanning te aanvaarden wanneer zij leidt tot een voldoening. Het gaat evenwel boven de menschelijke macht om zich dien last te getroosten voor nietigheden en beuzelarijen. Na een zin van een heele of halve pagina doorworsteld te hebben zegt men zich te dikwijls: "is dat alles?" De inhoud is dus zelden geëvenredigd aan den vorm. Détails verrukken. Het geheel dommelt in. Het geheel is een ontgoocheling. En kan men hem beschouwen als "onze" tijdgenoot? Neen. Ten eerste omdat hij stierf in 1922, tamelijk jong maar voleindigd. Ten tweede omdat hij buiten elken tijd staat, en met geen tijd met geen feit iets gemeen heeft.
Nu Valéry, dien ik pas bijna geheel herlezen heb. Ziedaar een tijdgenoot, doch onbruikbaar. Valéry is er nooit in geslaagd om buitengewone dingen gewoon te zeggen, en het is hem evenmin gelukt om gewone dingen te zeggen buitengewoon. (Maar is dit onmisbaar om groote poëzie te scheppen? misschien niet altijd.) Hij zegt echter buitengewone dingen. En hoe bereikt hij in 't algemeen dat buitengewone? Niet door zijn woord-keus; zijn vocabulaire is vrij eenvoudig en beperkt. Ook niet door de gezochtheid van het onderwerp; niets simpeler dan zijn verhaal van Eva en de slang. Doch door een uiterste quintessentieering, comprimeering, abstraheering van het uit te drukken idee. Zooals de mathematicus een heele reeks van berekeningen onderbrengt in een algebraïsche formule, zoo perst Valéry zijn gedachtengang in een minimum van syllaben. Er ontstaat hierdoor een geweldige verdunning der atmosfeer, verstarring der lijn, verscherping van rythme en accent; iets hards, ijls, kristalligs, transparants; ook bij wijlen iets hiëratisch'. Het procédé is in de hoogste mate artificieel, en hij roemt erop, het is zeer vernuftig, zeer gebonden; de dichter zit gekluisterd in zijn systeem als in een ijzeren kooi. De Fransche dichters na Wagner hebben allen min of meer bewust geconcurreerd met de muziek, waarvan zij de ontroeringskracht benijden. Mallarmé stellig, Valéry zeer waarschijnlijk, streefden ernaar om door een opeenstapeling van inhoudswaarden de emotieve kracht van het vers te verhoogen, haar op te voeren tot een maximum van suggestieve, explosieve potentie. Bereikte Valéry dit doel? Wat mij betreft: neen. Om twee eenvoudige redenen: 1° men moet er te oplettend bij nadenken, wat de opwekking van den emotioneelen stroom verhindert; 2° wanneer men een verzen-complex van Valéry (en ook van Mallarmé) ontcijferd heeft bespeurt men te duidelijk den opzet en de listen van den maker; men weigert dan om zich te laten vangen waar men zich slechts overrompeld of overweldigd wilde zien. Het eenige, dunkt me, wat Valéry met alle bedenkbare kunstmiddelen niet kunstmatig kon fabriceeren, en wat van nature niet tot zijn beschikking stond, is de potentie van ontroering. Hij is boeiend voor het intellect, maar men kan er niets mee beginnen in muziek.
De definities hebben mij moeite gekost, want ook ik bezit niet meer de gewoonte om mij behoorlijk uit te drukken, en evenals de groote dichters moet ik mij dwingen! (Valéry zelf heeft gezegd: zoo gauw wij onzen geest eventjes den vrijen teugel laten slaat hij niets uit dan nonsens of banaliteiten!) Ik durf mij dus niet meer wagen aan nadere consideraties over de schoonheidszoekers van 1890, over het potentieel van hart en ziel dat voorradig of ontbrekend was in 1920, twee jaren na het slot van het grootste drama der geschiedenis, noch over de kwaliteit en kwantiteit van ideaal dat de millioenen slachtoffers van het hedendaagsche drama, waarnaast het grootste der geschiedenis kinderspel wordt, vergezeld in den dood. Ik had me gisteravond gezworen alle zwartgalligheid en pessimisme uit te drijven. De tijd is nog niet gekomen (als hij ooit komt!) om in ronde woorden de balans op te maken, en de analyse, van alle psychische, moreele, intellectueele ingrediënten waaruit de gemiddelde geestelijke mensch werd samengesteld die voor de huidige catastrofe dient als grondstof. Het is nog te vroeg. Maar ik wilde je toch de vraag voorleggen: heb je met eenige opmerkzaamheid de muzikale atmosfeer gewikt, gewogen, geproefd, onderzocht, die muzikale hemel en dampkring onder welken de ondefinieerbare actueele tragedie zich "afspeelt"? Ik bedoel niet de symphonische en andere "hooge" muziek, die stagneert sinds de verdwijning van Debussy, die na de verdwijning van Ravel een stereotiep bedrijf werd en waarvan de eenige vertegenwoordiger in Europa en onze eenige werkelijke tijdgenoot Richard Strauss is. Op een dergelijke inzinking zou heel wat commentaar te leveren zijn. Maar neen. Wat ik bedoel is de eigenlijke collectieve muziek. De muziek waarnaar de hedendaagsche sociale massa-mensch niet luistert omdat 't fatsoenlijk staat, doch waarnaar hij luistert als hij uit de kerk komt, als hij uit 't fatsoenlijke concert komt, vanaf dat hij uit zijn bed komt en tot hij weer naar zijn bed gaat, de echte collectivistische muziek die hem in het bloed zit, en waarin hij instinctmatig, machinaal zwelgt den ganschen langen dag, omdat ze hem in 't bloed en in de zenuwen zit. Heb je de laatste tien jaren de evolutie gevolgd van den Jazz? Heb je dien universeelen wereld-stijl welke lang niet zonder technische verdiensten is, van lieverlede idioter zien worden, in den letterlijken wetenschappelijken geneeskundigen zin van idioot? Heb je gezien hoe langzaamaan de gansche wereld gedanst, geschommeld, getrippeld, gewiegd, gegeten, gewerkt, gelachen, geleden, bemind, en hier en daar zelfs gebeden heeft op een muziek die geleidelijk de perfectste representatie is geworden van het meest wezenlooze, meest ontzielde, meest onthersende, meest ontzinde, meest ontzenuwde, meest delireerende, meest profetische wetenschappelijke idiotisme? Het is dié muziek welke de ramp begeleidt en zoowel de muziek heeft de ramp als de ramp de muziek heeft welke zij nauwkeurig verdient en die haar nauwkeurig toekomt. The rest is silence voor vandaag. Men zou ervan griezelen. En geloof me als je wilt!
12 Juli.
Bonjour! Gisteravond las ik in een pas-verschenen brochure van Dr A. Carrel getiteld La Prière (ken je van hem "L'Homme, cet inconnu"? is het vertaald in 't Hollandsch? zeer interessant): "C'est à la mauvaise qualité de l'individu qu'il faut attribuer l'effondrement de notre civilisation." Dat is precies mijn meening. Sedert jaren vervaardigt men niets dan individuen van slechte kwaliteit. "En fait, le spirituel se montre aussi indispensable à la réussite de la vie que l'intellectuel et le matériel." Hij wijt de slechte kwaliteit der individuen aan de bijna volslagen verdwijning van den zin voor het gewijde. Hij schat de menschen die nog bidden in Frankrijk op 4 à 5% der bevolking, en hun gebed blijft onvruchtbaar want de meesten zijn egoïsten, leugenaars, hoovaardigen, pharizeeërs onbekwaam tot geloof en liefde. Carrel zelf doet zich voor als kerkelijk-niet-religieus. Of hij Deïst is lijkt mij twijfelachtig. Hij laat dat in 't vage. Hij besluit tot de noodzakelijkheid van het gebed op louter sociale en sanitaire gronden. Zijn hypothese is, dat, zooals ons organisme baadt in een physisch continuum waarbuiten het niet leven kan, onze conscientie eveneens gedompeld ligt in een spiritueel milieu dat haar even onontbeerlijk is als lucht en voedsel voor het lichaam, en van welk milieu men de conscientie niet scheiden kan zonder schade voor den totalen mensch. Bidden is een normale, biologische functie, als eten, drinken, denken. Dat is 't laatste woord der wetenschap. Een mooie vooruitgang niet waar? Men kan daarmee verwachten dat men over ongeveer een eeuw van staatswege individuen zal gaan fabriceeren van goede kwaliteit, bekwaam tot geloof en liefde. Het schrikbarende is dat hij 't aan [het] rechte einde heeft. Wie zich van God scheidt (van dat spiritueele milieu, het wezen dat immaneert in alle wezens, het wezen dat alle wezens transcendeert, het wezen dat wij God noemen) scheidt zich van het leven. Maar hij bekent tegelijkertijd dat dit wezen niet door philosophen en geleerden begrepen of benaderd kan worden, dat het, evenmin als de zin voor het schoone en de zin voor de liefde, geen enkele boeken-kennis vraagt. Welk een impasse! Alleen door een nieuwe Bernard van Clairvaux kan de wereld daaruit geraken.
Ja, mijn dochter zweert bij Onze Lieve Vrouw van Fatima en zij heeft mij de heele geschiedenis laten lezen. Onbegrijpelijk en niettemin onloochenbaar. Het onbegrijpelijke ligt voor mij bijzonder daarin dat men verschijnselen van soortgelijken aard ook geboekstaafd vindt in de Oudheid, met [als] eenig verschil dat de Lieve Vrouw daar den naam draagt van (b.v.) Isis. Men zou daaruit moeten besluiten dat het Goddelijk Princiep zich manifesteert in elken tijdelijken godsdienst-vorm, en dat de godsdienst-vorm op zich zelf niet van intrinsiek belang is voor die manifestatie. Het geeft één zekerheid: In de natuur, in het universum is een onuitsprekelijk verheven Wezen dat zich bij tusschenpoozen openbaart als de Meedogende Moeder. Men zou daaruit eveneens moeten of kunnen besluiten dat, wanneer dit hemelsche wezen zich verzichtbaart in den godsdienst-vorm van Onze Lieve Vrouw van Fatima, die godsdienst-vorm voor 't oogenblik de eenige toegankelijke waarheid en religieuse mogelijkheid voor ons bevat. Doch wat ziet men opnieuw, en voor de zooveelste maal?: bij de clericalen van den godsdienst-vorm van O.L. Vrouw van Fatima heerscht aanvankelijk hetzelfde liefdelooze, ongeloovige wantrouwen voor de Meedogende Moeder als bij de anticlericalen. (Niemand durft, is in staat het Goddelijk Princiep te aanvaarden als grondbeginsel van levende werkelijkheid.) En wat is Lourdes geworden in weinige jaren? Een vulgair toeristen-centrum, waar mirakelen zeldzaam worden en de toeristen-gebeden ondoeltreffend. Kapitale vraag: Creëeren wij zelf de openbarings-mogelijkheden van het Goddelijk Princiep, ja misschien het Goddelijk Princiep? Hangt alles af van onszelf wellicht? Iets anders onbegrijpelijks nog: Waarom kiest het Goddelijk Princiep voor de waarschuwing en het heil der menschen zulke indirecte, hasardeuse wegen? Waarom kiest het steeds getuigen (drie kleine kinderen) tegen welke het intellect bijna machinaal protesteert, ook al is de getuigenis onloochenbaar? Ik ben nog midden in het labyrinth en vind geen draad.
Mijn vier kantjes van het papier raken vol en het einde nadert van mijn driedaagsch bezoek. Heb je mijn kleine lettertjes kunnen trotseeren, heb je me al niet lang aan de deur gezet, dit wil zeggen in een lade gemoffeld? Je mag! Nog een paar realistische kwesties. Hoe gaat het met jullie voesel-voorziening? In Parijs is de toestand zoo goed als onhoudbaar. Er loopen bijna geen civiele treinen. Alle verbindingslijnen worden kapot gebombardeerd. De boter kost dertig gulden per pond. De tuinboonen twee gulden per kilo. Als ze aankomen. De heele rest navenant. Suiker zeven gulden per kilo. Vleesch onverkrijgbaar. Melk dito. Sinds maanden. Er zijn zelfs sinds weken geen lucifers. Sinds maanden geen aardappelen. Hebben elf kilo capucijner-erwtjes en bruine boonen ontvangen van het consulaat, waardoor wij onze voedsel-reserves nog niet behoefden aan te spreken. Gelukkig. Volgens de kranten kwamen bij den strijd om Caen veertig duizend menschen om het leven. Caen telde drie en vijftig duizend inwoners. Laten wij aannemen dat het cijfer der slachtoffers voor de helft te hoog is. Dat zou ongeveer veertig procent zijn. Je kunt je daarmee voorstellen wat dat worden kan bij een strijd om Parijs. Telkens wanneer ik aan de toekomst denk vlaagt uit mijn diepste binnenste een onweerstaanbaar gevoel op van huiver en afgrijzen. Vervelende, en helaas onbedwingbare sensatie. Biologisch. Ik word er 's nachts of 's morgens mee wakker. Het absolute nulpunt. Heb je nog met mijn zuster gesproken over de mogelijkheid om bij jullie te fungeeren als huishoudster? Je zoudt een absoluut betrouwbaar persoon in je huis hebben, geschikt voor alle denkbare werkjes, ook mannen-werkjes, en als een echt raspaardje gevoelig voor de geringste lieve aanmoediging. Doch alvorens te beslissen moet je goed nagaan of haar "krakende" gezondheid geen beletsel is. Het kan zijn dat zij vreesachtig overdrijft. (Wij zijn zeer taai.) Het kan ook zijn dat 't op werkelijkheid berust. Zij heeft een zeer kommervolle jeugd gehad. Als een man gewerkt in de smidse van haar vader, en zonder vreugde. Maar spreek haar daar nooit over! Ik zal je dat misschien later vertellen, als je wilt!, in een volgend feuilleton! Zij heeft ook bij Mijnssen gewerkt. Is dactylograaf. Zij is heel intelligent. Als het ging zou zij precies kunnen zijn wat je noodig hebt.
Uit nu. Veel liefs van Anny, van allen en van je toegenegen
Matthijs
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA