MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19440112 Matthijs Vermeulen aan A. Roland Holst

Matthijs Vermeulen

aan

Adriaan Roland Holst

Louveciennes, 2 januari 1944

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

12 Januari 1944

Beste Jany,

Menig keer, met een beweging van spijt en verlangen, heb ik me gezegd: ik moet schrijven aan den bewoner van de wilde kim. Misschien heb je mijn tijding ontvangen toen je je bijdragen gaf aan het geld waarvan ik sinds drie jaar geleefd en gecomponeerd heb? Wat een genoegen deed me dat en hoe natuurlijk scheen 't me! Vroeger heb ik een kat gehad, een geniale en echt-Baudelairiaansche kat met wien ik in telepathische gemeenschap stond. Als hij een paar dagen op sjouw was geweest en hij wenschte zijn huis terug te zien en zijn god dan stuurde hij mij geregeld een radiogram dat ik altijd in goede orde ontving. Hij geneerde zich niet mij midden in den nacht te wekken en te seinen: open het raam. En nooit heb ik het raam een minuut te vroeg geopend. Mocht het geval je onwaarschijnlijk lijken dan kun je navraag doen bij Anny die het feit tientalen malen geconstateerd heeft. Want ons avontuur heeft geduurd vanaf het begin van den vorigen oorlog tot aan de eerste jaren van ons huwelijk en als ik van hare zijde opstond en als zij mij vroeg wat er gaande was, zei ik haar: Nikker heeft me getelegrafeerd. Zoo heette hij. En hij is uniek gebleven. Tenminste, ik heb het bestaan van zulke verbindingen nooit meer "wetenschappelijk en proefondervindelijk" kunnen vaststellen, noch met mensch, noch met dier. Ik verzeker je: er gaat niets boven de subtiele gewaarwording van te begrijpen zonder zintuigelijke teekens. Ja toch: begrepen te worden zonder zintuigelijke teekens. Ik geloof echter niet dat ik die ervaring gemaakt heb. Ook niet met mijn kat. Hij kon mìj roepen en ik hoorde. Doch ik kon niet hem roepen. Heb ik ooit een ander kunnen aanroepen? Ik weet het niet. De uren dat ik mij met je onderhouden heb, zonder er iets van in beeld te brengen, tellen voor mij. Zouden ze enkele malen geteld hebben voor jou? Ik zou gaarne willen antwoorden: dat onze vriendschap nog levend is na zooveel schijnbare verwaarloozing en zoo lange onderbreking, bewijst het.

Er is nog een andere reden waarom ik je niet schreef. Ik ben pas terug van een reis van honderdzeventien weken: Mijn vijfde symphonie. Ze begon in 't midden van October 1941, zij eindigde vorigen Zondag, 9 Januari 44. De vaart is lang geweest en moeilijk. Je weet hoe zoo'n tocht verloopt. Men is aan zichzelf overgelaten. Geen levend wezen in 't zicht dat je ter hulp kan zijn of wil zijn wanneer het donker wordt en de levensmiddelen slinken. Elken dag moet men, al is 't slechts voor enkele minuten die sfeer bereiken van hasardeus evenwicht waar alles stil is in je en waar niettemin alles trilt met een ijlheid, bijna te broos om eraan te kunnen gelooven, bijna te hevig om haar voor mogelijk te houden. Men gaat slapen, men wordt wakker met dezelfde zorg: hoe te geraken op dat lichtend punt. Er zijn geen Sirenen meer van Ulysses; er zijn alleen nog die andere sirenen, welker naam terecht moest worden bedacht door de twintigste eeuw. Alle "kunst"matige, min of meer loyale hulpbronnen om zich te begoochelen, om zich te suggereeren, om zich een soort van dapperheid te verschaffen in den kamp met zijne onverbiddelijke realiteit, raakten verdord. Men moet zich schikken in een minimum van alles. Vandaag zou ik de groote mannen willen zien van wie wij biographisch de foefjes kennen waarmee zij zich "in de stemming" zetten! Zij zaten aan de tafels der rijken. Wij moeten ons kunnen vergenoegen met kruimels. En wat voor kruimels! De dag is grauw, men moet niettemin den grauwen dag transformeeren in klaarheid. Je bent leeg en je moet die leegte vullen, waar àlles leeg is, doodsch en stom. Al wat je nadert wordt een factor van mogelijkheid, maar van te voren weet je niet wat gunstig zal zijn, wat ongunstig. Men beweegt zich tusschen de mogelijkheden als een dier in den nacht, met de waakzaamste ooren. Elk geluidje, elke kleur, elk roersel, elke geur krijgt zijn kans voor je, in de gelukkige of in de verkeerde richting. Is het zoo, of is het zoo niet, bewoner der wilde kimmen? Je schuwt een brief, dien je nochtans met verrukking zou openen als je maar raden kon of hij de vibraties bevat of bevordert welke je noodig zijn. Aan die worsteling met mijn realiteit heb ik me geen oogenblik kunnen of willen onttrekken. Het is reeds moeilijk zich te concentreeren, het is nog moeilijker geconcentreerd te blijven. Bovendien: ik rekende een beetje op die andere communicatie en ik vermoed dat je het wel begrepen hebt.

Herinner je je den tijd dat wij ons beiden zeiden, zonder het geheel te willen bekennen: A quoi bon? Ik in ieder geval ben aquoibonist geweest. En je vraagt je misschien hoe dat kon veranderen in een dergelijk fanatisme en absolutisme. Het is mezelf een geheim en een raadsel, maar ik weet wanneer het gebeurd is en hoe. Het was in den middag van 1 Juli 1940, een Maandag. Ik lag naast Anny. Den vorigen dag waren wij teruggekomen van onzen exodus welke drie weken geduurd had en wij rustten nog een beetje uit. We hadden geloopen, geloopen, tientallen, twintigtallen kilometers, met de resten van een vluchtend leger, met de horden van een verbijsterd volk, onder de bommen, langs de branden, langs de tomben aan den weg, langs de cadavers. Wij hadden geslapen in open schuren, in een verlaten vracht-auto, onder den blooten hemel in den regen, met het blaffend kanon als einder van onzen horizon in den nacht. Van zonsopgang tot ondergang, Anny en ik om de beurt achter een ouderwetschen kinderwagen waarop wij onze onontbeerlijkste spullen gepakt hadden, het eenig transportmiddel dat ik in ons huis en in de algemeene paniek kon ontdekken. Wonderlijk: wij waren van een kalmte gelijk wij ons nog nooit gezien hadden en toch heeft het slechts gelegen aan kleinigheden, zooals even op den berm een stukje brood eten, dat wij geen bom op ons hoofd kregen. De eenige keer dat ik een werkelijke beroering gevoeld heb was toen een schuw veulen een rad van mijn wagen intrapte. Het is ongelooflijk welk een philosophie men in een handomdraaien verwerven kan onder den dwang der omstandigheden. Maar toen wij thuis terugkwamen waren wij toch een tikje vermoeider dan na een wandeling door het bosch van Louveciennes. Terwijl ik dus zoo lag te soezen, naast Anny, in den helderen, milden schemer van gesloten gordijnen achter een hellen zomermiddag, bespeur ik opeens een zelfde soort werking, welke ik vroeger had wanneer mijn kat mij telegrafeerde, en die mij zegt, zonder het te zeggen, maar mij het uiterst duidelijk en overtuigend latend begrijpen: Ga aan het werk. Ik ben toen opgestaan zooals [ik] vroeger opstond om voor mijn kat het raam te openen en heb mij aan het werk gezet. Al die drie weken van onzen exodus had ik geen seconde gedacht aan muziek. Een jaar te voren echter, op een avond, was mij in vogelvlucht, het plan en het begin ingevallen eener symphonie. Ik was niet tot de realiseering kunnen overgaan maar had het nooit vergeten. Ik behoefde mij dus slechts aan 't werk te zetten. Dat is de vierde symphonie geworden. En ik ben onafgebroken aan het werk gebleven.

Onze finantiën ondertusschen hadden mij angst kunnen inboezemen. Doch een paar dagen vóór de catastrophe had ik door een merkwaardig toeval nog mijn laatste maand-salaris uit Indië ontvangen, dat ruim vijf duizend francs bedroeg en ik had becijferd (ze waren intact gebleven op den exodus daar nergens iets te koopen viel) dat, als wij er zuinig mee omsprongen ze juist lang genoeg konden duren om een symphonie te voleindigen. Verder keek ik niet in mijn ontketend egoisme en verder bekommerde ik mij niet. Ik had al het absolutisme herwonnen van mijn twintigste jaar. Doch de prijzen schoten zoodanig de hoogte in dat mijn kapitaal reeds eind-September was uitgeput. De twee jongens (Josquin, inmiddels gedemobiliseerd, en Donald; Roland is krijgsgevangene) hebben toen een transport-onderneming op touw gezet. Dat behoorde in de totale desorganisatie van toenmaals nog tot de mogelijkheden. Van de voorwielen en de as eener bij ons door een vriend achtergelaten automobiel fabriceerden zij een handwagen en gedurende zes maanden hebben zij, ondanks sneeuw en ijs, precies genoeg verdiend om ons in 't leven te houden. Maar ik geloof dat hun krachten op 't eind liepen, toen ik begin April het laatste accoord schreef der symphonie. Langzaamaan herleefde ook de concurrentie; alle paarden waren niet ter ziele en kwamen een voor een aan het daglicht. Wij zijn dan ook opgesprongen van vreugde en verwondering toen Anny met de post van 5 April een anonymen chèque gezonden kreeg. Vele dagen hebben wij niet geweten van wie hij kwam en vele dagen hebben wij nutteloos geraden. Alles droeg er toe bij om van dat simpele feit een tooverachtig feeën-sprookje te maken, een soort van Brief aan den Koning! Een barre, verschrikkelijke winter, onze buitengewone, extreme ellende, de herrijzende lente, het verjongde licht, het hart dat niet versaagd had, en voor mij zelf nog, de laatste accoorden der symphonie. (Ik zal tevreden zijn als de symphonie en zuivere waarde correspondeert met dezen morgen.) Later pas kenden wij den zender van den chèque. De fee was Thea Diepenbrock. En nog is zij de fee. Dat ik de vijfde symphonie heb kunnen schrijven dank ik eveneens aan haar.

Wat ik je nog te vertellen heb vertel ik je wel later. Nu jij. In hoeverre hang jij nog aan deze aarde? Hoe heb jij je aangepast bij deze planeet in haar laatste phase? Weet, dat je hier voor ons allen een der symbolen bent van de liefelijkheden, de beminnelijkheden der wereld, alleen omdat je hier in den zomer van 1939 enkele dagen vertoefd hebt. Wij roepen die momenten op als dingen die men nimmermeer zal wederzien in hun kostbaren, zorgeloozen, glimlachenden vorm, ernaar brandend om ze toch en toch weer te zien in hun schaduwlooze gestalte. Heb je nog je fabuleuzen wandelstok die langs je duim zegeviert over alle wetten der aantrekkingskracht? Hij is legendair; een puur en dichterlijk symbool. Herinner jij je dat we eind 1917 plannen maakten (was het niet in café Polen?) om samen op stap te gaan door Europa en verder nog? Wij hadden er toen reeds genoeg van, en ik geloof, als Anny niet in mijn leven gekomen was, dat ik het gedaan zou hebben. Maar ik gaf er wat voor om te weten hoe dat geëindigd zou zijn! Schrijf gauw. Het is te lang geleden dat ik iets nieuws van je gelezen heb. Laat me iets vermoeden van den toon die vandaag de jouwe is. Wat mij betreft, ik betreur dat deze eerste brief naar zijn slot loopt; ik heb opeens de gewaarwording je dagen en dagen te kunnen schrijven. Maar deze dag is om. Ik hoop eenigszins uitgedrukt te hebben wat mij aanspoort: mijn vriendschap. En als ik je dank is het voor je vriendschap en voor je vertrouwen.

Wil je ook je broer zeggen dat ik hem van ganscher harte erkentelijk ben voor zijn goedheid en hem al mijn verontschuldigingen aanbieden dat mijn dank met zooveel vertraging komt? Veel hartelijks van Anny en enthousiaste groeten van de kinderen. Alle goeds van je

Matthijs Vermeulen

Verblijfplaats: Den Haag, Literatuurmuseum