MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19430202 Matthijs Vermeulen aan Thea en Joanna Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea en Joanna Diepenbrock

Louveciennes, 2 februari 1943

Louveciennes (S et O)

2 Februari 1943 's middags

Beste Thea, Beste Joanna,

Van ochtend je briefkaart van 15-1, gisteren je lieve brief van 16-1, vorigen Donderdag en Vrijdag, je brief en je chèque van eind December. Zoo was een gansche week van je vervuld. Mijn geheele hart dankt je. Zondag schreef ik aan Mijnssen en ik hoop dat hij er aanleiding vindt om je zorg en je moeite voor ons te verlichten. Gisteren heb ik Onnen de Ave Maria's teruggevraagd. Ik durfde niet te raden dat jullie ze zoudt willen uitvoeren. Maar nu zou het me onduldbaar zijn als ze te Amsterdam vertolkt moesten worden buiten jullie om en zelfs zonder je aanwezigheid. Bovendien: de laatste maand heb ik enkele brieven met Onnen gewisseld en had den indruk van een deceptie te moeten vreezen. Ik voel ook een waren afkeer om me door een concert van mijn werk te laten afleiden.

Het Adagio is sinds 28 jan. geheel voltooid. Wat zonder je niet gemaakt zou zijn leg ik wederom als hulde aan je voeten, of je wilt of niet. Ik geloof dat ik erover tevreden kan zijn. Het is waarschijnlijk de vreemdste, d.w.z. de meest uitheemsche in haar betrekking tot tijd en plaats, muziek welke ik totdusverre componeerde, en ik moet natuurlijk de proef-op-de-som eener uitvoering afwachten om met de zekerheid van Thomas te weten of ik mijn bedoelingen gerealiseerd heb, of mijn bedoelingen menschelijkerwijze mededeelbaar zijn, maar in ieder geval heb ik den adem niet verloren en heeft de geest tot het einde geblazen. Het duurt twintig minuten. Het einde was bijzonder gelukkig en voorspoedig. Den volgenden dag is het derde deel ("finale") begonnen. Sneller dan [ik] meende te mogen hopen, want ik dacht een beetje moe te zijn. Het begin is geheel naar mijn wensch en ik heb veel vertrouwen op het vervolg.

Over Anny weinig nieuws. Je ongerustheid lezende zegt zij mij dat ik schromelijk overdreven heb. Doch sinds vier dagen ligt zij zoo goed als machteloos in bed en heeft gedurende al dien tijd niets gegeten dan mineraal-water, één kopje groenten-bouillon (van wortelen en knollen) en één peer. Zij wil niet hooren van een dokter. "Jijzelf zoudt ook geen dokter willen" zegt zij mij. Aandringen zou haar slechts enerveeren. Daarenboven heb ik de persoonlijke ervaring dat dokters tot niets dienen, altijd haast hebben, en nooit bang zijn voor verkeerde diagnosen. Tegenover zulk een dilemma kan ik slechts geduldig en zoo kalm mogelijk afwachten, in Gods handen. Wat de voeding betreft doen wij natuurlijk wat wij kunnen. Maar je hebt geen idee van de schaarschte. Het is alsof boonen, erwten, linzen, rijst, boter niet meer bestaan. De "farines composées (van boonen etc.) zijn nu ook verboden voor volwassenen. Op aparte bon-kaarten niet de flauwste kans. Daarvoor, schijnt het, moet men op sterven na dood zijn. Mijn leerling (hij dankt het de muziek dat hij nog hier is) heeft mij dikwijls geholpen, doch ook hij kan dat het laatste half jaar zoo goed als niet meer. Het Consulaat verstrekt sinds vorigen zomer geen levensmiddelen meer. Van de dingen die wij kunnen bemachtigen (vleesch b.v.) wil Anny niet, want ze eet geen vleesch. Sinds maanden zijn melk en eieren onzichtbaar, onvindbaar. Zou zij ze eten als ze er waren is nog de vraag. Maar ook de afgeroomde witte kaas, waarvan zij hield, is onlangs uit de circulatie verdwenen. Wat afschuwelijk is: er zijn nog dingen in den vrijen handel, zooals b.v. ganzeleverpastei, maar hij kost achttien honderd francs per kilo, en er zijn nog restaurants waar men goed en normaal kan dineeren doch voor zeven honderd francs per persoon en per maaltijd. Er valt dus niets te doen. Wij zijn in de handen van God. Ik schrijf deze bijzonderheden ook niet om je ongeruster of bezorgder te maken. Maar om je te laten zien dat wij doen wat wij kunnen. Ik weet niet en de jongens weten ook niet (ofschoon ze zeer gemeenzaam zijn met de menschen) hoe de anderen zich beredderen. Wij echter hebben tot dusverre nog niets, hoegenaamd niets, kunnen verkrijgen als dienst van vriendschap. Wellicht heeft mijn "isolement" daartoe bijgedragen (hoewel de jongens zich nooit geïsoleerd hebben) maar dan is het thans te laat om dit te verhelpen. Mijn eigenlijke meening is: zoo ooit dan nu, homo homini lupus. En als het probleem, het dilemma Anny er niet was dan hadden wij ons eigenlijk nog zoo bar niet te beklagen, want met jullie hulp houden wij ons ten minste eenigszins in stand.

Prettig dat je in beide brieven uitvoeriger over je schrijft en ontroerend al je goedheid. Spreek echter nimmer en onder geen enkele voorwaarde of vorm je "kapitaaltje" aan, want waar het juist is wat je zegt over munt en geld, – je "kapitaaltje", ook al zou het gebombardeerd of opgeblazen worden, blijft een garantie van geld en munt, of 't er goed of minder goed uitziet voor munt en geld. Zoo schijnt mij ten minste. Gelukkig ook dat je innerlijk tevreden zijt over je concert. Ja, in subtiliteit en in andere hoedanigheden is Debussy nog onovertroffen. Welk een débâcle wanneer men met hem vergelijkt alles wat er sinds twintig jaar gecomponeerd is. Maar zijn de perceptie-vermogens van de Hollanders werkelijk nog niet ontwikkelder dan in mijn tijd? Het is mij steeds een raadsel waarom de menschen de muziek niet verstaan als universeele levende taal. Wanneer ik een bladzijde lees is het me immer alsof de meester tot mij spreekt, alsof ik lees in zijn binnenste.

Op de andere punten van je brieven kom ik later nog wel terug. Gaat je boek geregeld vooruit nu je geen critieken meer te schrijven hebt? Het is prachtig je te handhaven onder de beslommeringen en ondanks alles. Is je geëvacueerde ten minste een geciviliseerde? Van den oorlog heb ik altijd gedacht dat hij ongeveer eindigen zal (voor Europa ten minste) met mijn vijfde symphonie!

Lief van je om me te gedenken in je avondgebed, om me even "uit mijn tent te laten lokken" (de uitdrukking herinnert me aan den licht-voetigen Achilles!) mag ik je wel bekennen dat ook ik me elken avond wend tot de hemelsche macht. Doch ik weet niet waarom, maar van de Drie Personen (om een term van Bloy te gebruiken) is alleen en het meest de Paraclitus mij vertrouwd, en dat sinds zeer lang. De pater pauperum, de dator munerum, de lumen cordium, de consolator optime. En om voor vandaag te sluiten, want het wordt donker: het verheugt me dat je Bloy gelezen hebt, al is het fragmentarisch. Je hebt zeker gemerkt in al zijn lamentaties hoe dikwijls [en] hoe vurig hij gehunkerd heeft naar l'Ami Inconnu, zonder hem te vinden. (Ik ben ten minste nog niet waar hij hem vindt.) Als je in de parallel die mij voor den geest zweeft, wijzigen wilt wat gewijzigd moet worden dan kun je je stellig gemakkelijker voorstellen welk een ontdekking, welk een evenement voor mij geweest is de ontmoeting met je goedheid.

Veel hartelijks van allen, in 't bijzonder van Anny en

je toegenegen

Matthijs Vermeulen

Morgen, 3 Febr., feest van Sint Blasius, die mij als kind afgeholpen heeft van een kroep en door wien ik me elk jaar ging laten zegenen, in een Capucijner-kerk, tusschen twee gekruiste brandende kaarsen. Moge deze goede heilige je reeds genezen hebben van je keelpijn.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA