MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19420811 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Laren, 11 augustus 1942

11 Aug. 42

Beste Mijnheer Vermeulen,

Eerst kwam uw brief van 31 Juli aan en ik was al bang dat de andere verloren was, maar nu is hij toch gekomen, de brief van een "melancholicus" ditmaal! Ik begrijp niet, als u niet ontevreden bent over uw adagio, hoe u dan somber kunt zijn? Worstelen moeten we toch allemaal, ieder op zijn eigen manier. Het is aanmatigend om te zeggen, want ik ken u maar zoo weinig, maar ik geloof toch wel dat het een depressie is, al duurt die dan misschien ook een beetje lang. "Zoo doorgaan tot ongeveer mijn 80ste jaar", schreef u eens – dat klonk opgewekter! Misschien werkt u te hard. Dat u op voorbije dingen niet alleen met verdriet, maar ook met vreugde kunt terugkijken, daar ben ik wel haast zeker van, dat kan toch niet anders. U kent toch uit ervaring dat "onbewogen en onbeweeglijk geluk", dat u nu hebt willen verklanken, d.w.z. wat u wilde verklanken was nog van anderen aard, maar die denneboom op die hei met die blauwe lucht zijn toch verrukkelijk om aan terug te denken, waarom zou daar ook al een schaduw over moeten liggen? Voor die wachtkamer van Debussy voel ik niets, die bestaat, dunkt me, alleen voor iemand die leeft zonder God. (ik weet niet hoe je een G schrijft!)

De muziek die ik toen in die nacht gehoord heb, kan ik niet zakelijk beschrijven. Misschien als het me nu overkwam dat ik het wel zou kunnen of althans eenigszins, maar ik was toen nog maar 21 en nog heel onrijp; ook is in die 14 jaren, die sindsdien verloopen zijn, de herinnering natuurlijk wel vervaagd. Ik weet alleen nog dat het prachtig was en het geluid van een heel mooi orgel, en dat er een heel sereene gloed en een groote strooming in was, het was vol beweging en veelstemmig, maar door de sereniteit totaal niet druk. Dat mijn avontuur tot de zelfde categorie van dingen zou behooren als het componeeren, heb ik nooit gedacht. Alleen weet ik wel dat me sindsdien het componeeren, dat toch eigenlijk een volkomen onbegrijpelijke geschiedenis is, iets verklaarbaarder is geworden. Ik weet wel dat de componisten niet op die manier zintuigelijk iets hooren, maar het zou toch nog wel kunnen zijn dat zij uit die voortdurende muzikale stroom, die er dan zou bestaan, "scheppen", met een of ander onnoembaar zintuig. Wat denkt u ervan? Wat het geweest is dat Pappie gehoord heeft in zijn laatste ziekte, weet ik ook niet. Hij heeft toen gezegd: als ik kon opteekenen wat ik nu gehoord heb, dan zou het nog heel iets anders zijn.

Weet u wat ik geloof inzake de herhaling in de muziek? dat die noodig is als ontspanning. Ik heb het misschien al geschreven, maar ik geloof dat spanning – ontspanning toch wel een wet van het leven is, waaraan niet te ontkomen valt. Voortdurende spanning is niet mogelijk en ook niet voortdurende ontwikkeling. Er is, dunkt me, in de natuur ook herhaling: de nachtegaal komt ieder jaar op het zelfde plekje terug, wel niet op precies den zelfden dag – zooveel variatie is er wel – maar hij wenscht toch iets te herhalen; en het uitkomen en weer afsterven van de bladeren en de hoofdzakelijkste gebeurlijkheden in het menschelijk leven, het komt altijd weer terug, wel gevarieerd, maar dan tòch. Ik kan me niet aan de gedachte onttrekken, dat herhaling iets noodzakelijks is. De herhaling in het gebed is toch ook zooiets menschelijks, ik bedoel niet zoozeer de herhaling van een formule als wel de herhaling van bepaalde gedachten en gevoelens in vormen die elkaar niet veel ontloopen. – Voor het overige heb ik heelemaal geen hooge dunk van de ontvankelijkheid van het publiek; onze ervaring heeft ons geleerd dat de menschen bijna zonder uitzondering ontzettend traag in het opnemen zijn en voor uw systeem dus nog in de verste verte niet geprepareerd. Enfin, u gaat intusschen uw eigen weg, en dan zullen we wel weer verder zien (zooals dat heet). Moeder's meening over uw 3e symphonie was, zoover ik mij herinner, geen scherp omlijnde. Het was al mooi, dat wij, dank zij de repetities die wij bijgewoond hadden, iets hadden kunnen onderkennen; voor de meeste menschen was uw muziek een chaos. Met onderkennen bedoel ik dat wij hier en daar getroffen waren door schoonheden en dat wij constateerden: ja, het is de schepping van een werkelijk componist. Verder zijn wij niet gekomen. Zijn wij niet na het concert naar Parkzicht gegaan? (zonder Moeder). Wat zijn zulke napraterijen altijd teleurstellend. Ik heb er altijd weer behoefte aan; als ik zelf gespeeld heb of ik heb iets moois gehoord, wil ik nooit dadelijk naar huis, maar achteraf heb ik er haast altijd een kater over, omdat er nooit een verstandig woord gezegd wordt.

Pijper is indertijd door Dresden en Verhagen in het A.D. Fonds gehaald. Voor den vorm consulteerde Verhagen Moeder soms wel, maar hij deed nooit wat Moeder wilde en ging altijd zijn eigen gang. En toen Verhagen naar Zuid-Afrika is gegaan en Reeser secretaris is geworden, is de toestand niet veel verbeterd. Tegen dat ingrijpen van Pijper in het klavieruittreksel van Gijsbrecht hebben wij ons ook met hand en tand verzet, zonder dat het heeft mogen baten. Het is idioot zooiets te laten doen door iemand die geen pianist is. Een pianist speelt iets door en pakt vanzelf de handigste grepen, merkt dan dat het er niet zoo staat en verandert het. Pijper daarentegen is met zijn hersens gaan uitkienen wat hij eens zou kunnen vereenvoudigen, met het gevolg dat er een spichtige Gijsbrecht te voorschijn is gekomen. Het gekke is dat het eigenlijk door mijn toedoen gebeurd is. Ik had het klavieruittreksel van Elektra gecorrigeerd, ik had dat aan Dresden gevraagd, omdat ik vond dat ik de eenige was die zich voldoende met de kwestie van die tekst had bezig gehouden, en Dresden had het goed gevonden. Ik heb dat in Weenen gedaan en heb tot slot nog een heele brief met vragen aan Dresden geschreven over dingen, waarover ik niet alleen wilde beslissen, en daaronder waren ook enkele kleine wijzigingen ten behoeve van de speelbaarheid. Pappie maakte die klavieruittreksels voor zichzelf en of daar nu tremolo's in stonden, die op een piano niet uit te voeren zijn, kon hem niet schelen. Maar het leek mij dat er geen bezwaar was dat even te veranderen naar analogie van sommige plaatsen, waar Pappie zelf al aan de speelbaarheid had gedacht. Zoodoende is Dresden op het idee gekomen en toen moest Gijsbrecht ineens ook speelbaar gemaakt worden, maar door Pijper, die daar waarschijnlijk wat aan verdiende. Alle eerder uitgegeven klavieruittreksels zijn net zoo gedrukt als zij in het handschrift stonden

Wat de Lydische Nacht betreft, geloof ik dat het het beste is als Joanna en ik de muziek eens gaan studeeren (probeeren tijd ervoor te vinden), we kunnen dan al een heel eind beoordeelen of het zou gaan voor mezzo. Ja, als Bernac het kon zingen, dat zou mooi zijn! Heeft hij nooit eens iets van Pappie gezongen door de radio? hij was het wel van plan. Heel merkwaardig wat u schreef over Pelléas en de Ballade van Villon. Van de ruzie over Im grossen Schweigen hebt u niet verteld, misschien in dien weggeraakten brief? Hekking in de finale van Gijsbrecht zal wel prachtig geweest zijn; Pappie heeft hem na het feestconcert in '12 in dank daarvoor de biographie van Bizet door Pigot gegeven, die wij later weer teruggekregen hebben. Heeft Julie u die Pelléas gegeven, toen zij naar Frankrijk gingen? Wat zou er van haar geworden zijn? Sinds den oorlog hebben wij niet meer [haar] gehoord. Heb ik u verteld dat de heele Gijsbrecht verleden maand is uitgevoerd in Rotterdam in concertvorm? Wij zijn er niet heen gegaan, want de uitvoering geschiedde niet met ons goedvinden. Jany is gezwicht. Hij denkt zich daarmee te behoeden voor het gevaar dat Willem en Hendrik heeft achterhaald, wat er natuurlijk niets mee te maken heeft.

Wij zijn sinds gisteren in Laren. Tijdens onze logeerpartij in Oosterbeek hebben wij heusch de zorgen een beetje kunnen vergeten, het verschil met de stad is toch reusachtig. Nu verheugen we ons in de schoven, die nog op het landje-achter-ons staan; er is al geploegd, dus zullen ze wel gauw weggaan, maar het blijft slecht weer en daarom blijven ze misschien nog wat staan. Het huisje ziet er verwaarloosd uit en je kunt haast niets opknappen – dat maakte ons even moedeloos, maar we gaan toch de hoop niet verliezen, waarzonder een mensch werkelijk niet leven kan!

Veel hartelijks aan allen,

uwe Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA