Matthijs Vermeulen
aan
Thea en Joanna Diepenbrock
Louveciennes, 31 juli 1942
Louveciennes
31 Juli 1942
Beste Thea, Beste Joanna,
Omdat ik nog niets beters te doen heb, en omdat het je wellicht zou kunnen interesseeren Thea, als je bij geval een voorbeeld zocht van stem-verwisselingen, wilde ik je even kennis geven van twee curiositeiten welke mij dezer dagen troffen onder het lezen der Debussy-biografie van Léon Vallas.
Kort na de première van 1902, wijl de Créateur du rôle, Jean Périer, over slechts weinig stem-middelen beschikte en wijl de partij van Pelléas te hoog lag voor een baryton en te laag voor een tenor, is de mogelijkheid ernstig in overweging genomen om den Pelléas te laten zingen door... een chanteuse in travesti! Men heeft moeite zich dat voor te stellen. Maar hoe fantastisch het ook lijkt, principieel was Debussy noch voor, noch tegen het idee. In een brief aan André Messager, zijn dirigent, schrijft hij op zijn gewonen litterarisch glossenden grinnikenden toon dat "per slot Pelléas niets heeft van de façons amoureuses van een huzaar, en dat zijn late mannelijke beslistheid zoo schielijk wordt weggemaaid door den degen van Golaud, dat er voor zulk een verwisseling misschien geen inconvenient zou bestaan. Behalve echter de verplaatsing van sexe is er nog een verplaatsing van sonoriteiten die me een beetje verontrust. Omdat ik dus meer nieuwsgierigheid voel voor het idee dan werkelijke neiging ervoor, wacht ik uw advies om alles te arrangeeren." Van de combinatie ("dat kan vreemd lijken maar het is niet volslagen idioot" zei Debussy nog) is ten laatste niets gekomen.
Het tweede geval is in schijn normaler maar niet minder merkwaardig. De première der Trois Ballades de François Villon, met piano-begeleiding is op 5 Febr. 1911 gegeven door Paule de Lestang, (die ook claveciniste is.). Maar de première met orchest-begeleiding is op 5 Maart 1911 gegeven door den baryton Clarke. En als er één stuk is in de muziek-litteratuur waar de tekst onweerlegbaar een vrouwen-stem eischt dan is het de "Ballade que Villon feist à la requeste de sa mère pour prier nostre dame", waar in elke strofe nadrukkelijk de persoon bepaald wordt: recevez moy, vostre humble chrestienne, – Femme je suis povrette et ancienne" etc. Diezelfde ballade, met dezelfde orchest-begeleiding, is in Amsterdam gezongen door Berthe Seroen.
De "tripatouillages" in de concert-zaal zijn niet zeldzaam en dikwijls schandalig, ten minste voor mijn smaak. Doch als de auteur Beethoven heet, Schubert, Schumann, Hugo Wolf, Brahms, let men er niet op, men doet afstand van de logica, ze worden schering en inslag. Afgaande op het voorbeeld van Debussy, die tamelijk delicaat, kieskeurig was als aestheet, dunkt me zelfs dat alle auteurs in eigen persoon hun toestemming gegeven zouden hebben tot die veranderingen, als men ze gevraagd en hen een beetje geprest had. Ik geloof werkelijk dat mijn "idee" van stem-verwisseling voor Lydische Nacht niet alleen geenszins "vreemd" is, doch volstrekt niet "idioot". Het zou me verwonderen als de verplaatsing van sonoriteiten veel verrassingen bracht die niet aannemelijk of niet verhelpbaar zijn.
Dat is alles. Met lieve groeten van Anny, veel hartelijks van je
Matthijs Vermeulen
Dit is toelichting tot een brief van 27 juli.
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA