Matthijs Vermeulen
aan
Thea en Joanna Diepenbrock
Louveciennes,27 juli 1942
Louveciennes (S et O)
2 Rue de l'Etang
27 juli 1942
Beste Thea, Beste Joanna,
Haast een maand reeds liggen je brieven van 7 en 20 juni op mijn tafel en wacht ik met het antwoord. Alweer zooveel dagen voorbij, helaas, en verdwenen. Kun je gemakkelijk terugkijken naar wat voorbij is, en zonder te voelen alsof er in je binnenste iets scheurt of doorboord wordt? Ik heb dat nooit gekund, en den laatsten tijd wordt die sensatie hoe langer hoe vlijmender . En daarbij die gewaarwording van, zooals Debussy zei op 't eind van zijn leven, die desolate gewaarwording van in een wachtkamer te zijn van een station waar nimmermeer een trein zal passeeren. Je ziet, om je te schrijven kies ik een donkeren morgen. Overal wolken, regenvlagen en grauw licht. Maar waarom nog uit te stellen tot een beetje helderheid; sinds weken ondervind ik het nuttelooze van wachten.
Zoo juist je kaart van 15 juli. Ik hoor er een klare toon in. Merci. Jullie hebben de gave (jij en mijn vrouw bedoel ik, want van Joanna las ik nog niets) om over het somberste een klein weerglansje te laten spiegelen van de verre en van de verborgenste zon. Ik zou daar een voorbeeld aan moeten nemen. Doch dat zou me niets helpen. Ik heb 't wel geprobeerd. Geen enkele herinnering echter heb ik om er mijn toevlucht te nemen; zoo wijd mijn geheugen reikt staat er overal een schaduw op de loer om me te bevangen.
Gisteren ben ik klaar gekomen met de schets, het bestek, het geraamte van mijn Adagio. En stel je voor wat zich bij mij had opgedrongen als onderwerp van dat nog ongeschreven stuk: Een kwartier van onbewogen en onbeweeglijk geluk. Een kwartier waarin niets gebeuren zou, waarin men geen enkele concrete, zelfs geen abstracte gedachte zou hebben, een kwartier van volmaakte rust, doch in welke men ononderbroken doorstroomd zou zijn van een zeker gevoel van welbehagen, van vitaliteit, van zaligheid, die stationnair zou moeten zijn, die zich onmerkbaar zou moeten hernieuwen, zonder toe te nemen of af te nemen van het begin tot het einde, en die, hoewel alle actie zou moeten ontbreken, tòch langzamerhand een tikje meer zou moeten branden en gloeien. Geen landschap natuurlijk. Geen plaats noch tijd. Geen decor, geen belichting. Geen enkele evocatie van aardsche situaties en van aardsche emoties. Niets wat van verre of van nabij zou kunnen herinneren aan "het leven". Zoo'n kwartier van vergetelheid dat men hebben kan wanneer men onder een ruischenden dennenboom op een bloeiende heide te staren ligt naar een blauwe lucht, om een beeld te geven dat geen beeld is, want het drukt niets uit van den bijzonderen gevoelsstaat, en maakt een landschap. En ondanks alles wat ik schrappen wilde, ondanks mijn wensch dat eenige gedachte zich formuleerde of associeerde, – moest alles van begin tot eind, toch menschelijk zijn, direct-menschelijk, ontroerend, direct-ontroerend, zingend, bekorend, etc. etc. Het thema, het "probleem" was bijna onoplosbaar. Heb ik het opgelost? Ik weet er nog niets van. Ik heb nog minstens vier maanden werk. Doch ik ben niet ontevreden over het voorloopig resultaat. De materie, de grondslag is niet kwaad. Ik geloof zelfs, als ik de laatste weken een beetje meer innerlijken voorspoed gehad had, als ik minder had moeten worstelen om het kwartier een goed verloop te geven, dat ik tamelijk voldaan zou zijn. Nu hangt er die schaduw over. Maar men kan niet alles wenschen, zooals de ander zegt. En er zijn ongelukkiger menschen dan ik. Helaas, ze ontbreken niet.
Om terug te komen op je brief van 7 juni, Thea, wat zou ik gaarne een "zakelijke" analyse lezen van het gehoors-visioen dat je veertien jaar geleden gehad hebt in dat hotelletje in de Ardennen. Het eerste waaraan we denken met onze geborneerde zintuigen wanneer wij hooren van "onbeschrijflijk prachtige" muziek, is altijd "waaraan deed het denken?" Stond het in eenige tonaliteit of in geen enkele tonaliteit? Van welken aard was het rythme, de harmonie, de melodie? En al weet ik wel dat men sommige indrukken en juist de sterkste zeer moeilijk, bijna onmogelijk ontleden kan, toch zou ik ze gedefinieerd, gecatalogiseerd willen zien. Het lijkt veel op profanatie. Maar van den anderen kant is het geval zoo zeldzaam dat men nauwkeurig ingelicht zou willen zijn. Want bestaan er stemmen in de natuur? Niet min of meer hallucinatorische of auto-suggestionneerende stemmen, maar puur objectieve stemmen, zooals bijvoorb. de roep "Pan is dood" tijdens de regeering van Tiberius naar dien scheepskapitein die met name aangeroepen werd, wat ongeveer historisch schijnt vast te staan, of, zooals in jouw geval, het reëele hooren van een muziek, welke, en dan ware je avontuur eenig, onvergelijkbaar zou zijn met elke andere. Dan zou er in waarheid niet te twijfelen zijn aan de mogelijke aanwezigheid van een soort muzikalen stroom, waaruit de componist slechts zou hebben te "scheppen" in den dubbelen zin van het woord. Een radiatie die sterker of zwakker zou optreden naargelang tijd, oord en zelfs persoon. Een radiatie ook die geheel of gedeeltelijk, voor een lange periode kan ophouden, want hoe valt anders te verklaren de leegte welke verschillende malen geheerscht heeft in de historie der muziek. Maar als jij in jouw geval ongetwijfeld had kunnen componeeren wanneer je hadt kunnen noteeren, het schijnt me toch niet dat de dingen zich op gelijke wijze afspelen bij de componisten. Het dunkt me, voor zoover ik observeeren kon, dat het physieke, het zintuigelijke van het hooren veel flauwer in aanmerking komt, zich veel minder duidelijk opdringt, wat jouw avontuur overigens nog merkwaardiger maakt. Hoe kunnen we anders begrijpen, dat Beethoven voor het thema van het slot-deel der Negende meer dan twee honderd schetsen opteekent, wat nog extravaganter wordt wanneer men den buitengewonen eenvoud in 't oog neemt van dat thema. Misschien zijn er slordige opteekenaars, misschien zeer nauwgezette? Zou het mogelijk zijn dat men goed opteekent naarmate men zich getroosten wil om min of meer hardnekkig te ploeteren, te zwoegen? Het is een mysterie waar men volslagen in het duister rondtast. Men kan hoogstens zeggen: laten we ons best doen om dat wat ons in een bliksemsnellen oogwenk heeft geroepen zoo getrouw mogelijk te benaderen.
De andere vraag welke je me suggereert: Kan een werk door overvolheid van gedachte een onbruikbare mislukking worden, heb ik me eveneens reeds verschillende malen gesteld, en soms met eenige benauwdheid. Maar ik geloof dat we in ons antwoord niet moeten anticipeeren, en dat we ons evenmin kunnen laten leiden door onze ervaringen. Want primo, er zijn geen precedenten. Geen enkel werk is mij bekend dat mank zou gaan of topzwaar zou zijn wegens een overvloed van psychische materie. Hoe ik ook zoek, ik bespeur geen enkel dat ik niet kan reduceeren tot een zeer simpel, zeer beknopt schema, dat de programma-boekjes der concerten en de handleidingen der compositie zoo afschuwlijk terugstootend maakt. En welbeschouwd is al de rest, behalve dat schema, een min of meer verdienstelijke behendigheid, een vernuftige mise-en-scène, gebaseerd op het behalen van een beoogd effect, een nu eens nobel, dan weer tamelijk vulgair werken met kabels en touwen, dikwijls de uitsluitende bedoeling van den auteur om enkele motieven met een maximum succes zijn hoorders in den kop te hameren, alsof we nog op de schoolbanken zaten om ons het a-b-c in te stampen en de tafel van vermenigvuldiging. Ik heb altijd den vurigen wensch gehad om aan dit systeem te ontsnappen. Ik heb me steeds een veel hooger denkbeeld gevormd van de intelligentie van een publiek. Het geheele systeem lijkt me primitief, barbaarsch, en stammend uit een tijdperk (waarschijnlijk) toen men de hoogere machten meende te kunnen bedwingen, of te beïnvloeden door het repeteeren in het oneindige van een geëigende formule. – En secundo moeten wij ons afvragen en zorgvuldig onderzoeken, of het veroorzaakt wordt door "overvolheid van gedachte", dat een drama van Wagner, een symphonie van Bruckner, Heldenleben van Strauss den hoorder meestal in een toestand van vermoeienis, van uitgeputheid achterlaat. Ik geloof er niets van. Mij dunkt eer het tegendeel. Men kan gerust de veronderstelling wagen, schijnt mij, dat de receptiviteit van den hoorder juist afgestompt raakt, wijl de psychische inhoud dezer werken niet in verhouding staat tot hun volumen en dat het de onophoudelijke recapitulaties zijn, het deficit aan hernieuwing der indrukken, welke het intellect afmatten. – Men moet hier trouwens niet exclusief zijn. Zooals er "onsterfelijke" melodieën gevonden zijn in de diatonische gamma, zoo zijn er onovertrefbare meesterstukken gecomponeerd in het systeem van het oude abecedarium en eenmaal een is een. Maar het ligt in de lijn der evolutie geloof ik, zoowel van den hoorder als van den componist, om dat systeem te vervangen door een organisme van zoo mogelijk hoogere conceptie en minder rudimentair maaksel. Of mijn "experimenten" in deze richting geslaagd zijn moet nog bewezen worden. Het scheen mij na de uitvoering der 3de symphonie een tamelijk goed teeken dat geen enkel der critici ook maar in de verste verte een "probleem" vermoedde van dezen kant. En een probleem dat niemand meer vermoedt kan gelden voor opgelost! (Het is waar dat dit weinig bewijst want de critici zijn dermate stom.) Maar dit wou ik ook nog zeggen dat de pogingen welke ik in deze lijn ondernomen heb nooit opzettelijk door mij geprobeerd zijn, daar zij geheel tot mijne natuur behooren, of ze goed zijn of slecht. De oude manier is veel gemakkelijker, doch ik zou niet anders kunnen dan ik doe. En ook in mijn arbeidsmethode moet het bereiken en bewaren eener goede receptiviteit afhangen van de toepassing; d.w.z. ze is een kwestie van nuances en doseering.
Wat de al-of-niet-toegankelijkheid der 3de symphonie betreft heb ik me indertijd en nu nog, vergenoegd met de bescheidenste verwachtingen. Alle moeilijkheden in aanmerking genomen, moeilijkheden voor het publiek en moeilijkheden voor het orchest die geenszins overwonnen waren, kon ik mij ermee tevreden stellen dat het werk niet geheel viel als een baksteen. (Of zou die tevredenheid nog een naieve illusie zijn?? Wie weet!) Ik vond kort geleden nog een brief van Monteux, waarin deze dirigent die de première leidde van Le Sacre du Printemps, mij bij hoog en laag verzekerde dat de 3de symphonie niet klinken kon, dat ze niet aan te hooren was. Verschillende muzikale autoriteiten hadden mij hetzelfde gezegd; nog op den dag vóór de eerste repetitie. Je begrijpt dus in welke gemoedsgesteltenis ik naar A'dam kwam; ik was bijna even gaarne dood geweest om van alles af te zijn. Zoo gesleten, zoo geroest was mijn zelfvertrouwen door die achttien jaren van afwachten en negatieve certificaten! – Het spijt me nog altijd dat ik na de uitvoering niet een poosje rustig en vertrouwelijk over deze muzikale zaak heb kunnen napraten met uw moeder en met jou. (Wat was eigenlijk de opinie van uw moeder? Zou je ze me niet willen zeggen?) Ik zou daarvan hebben kunnen leeren, en in ieder geval zou een goede indruk mij zijn bijgebleven. – Maar meen je heusch, Thea, aan die "overvolheid van gedachte" te moeten toeschrijven dat mijn muziek "ontzettend moeilijk" is? Ik kan me dat niet voorstellen, hoewel ik mijn muzikale toekomst hoe langer hoe somberder inzie, want naar allen schijn neemt "de muziek" een gansch andere richting dan de mijne. Het is waar dat Evert Cornelis meer dan een jaar noodig had voor het instudeeren van La Veille met Seroen, en nog een ander jaar voor de violoncel-sonate met Canivez. En nog kenden zij die werken niet. Doch weet je hoe lang Habeneck in 1839 met koor en orchest van het Conservatoire gerepeteerd hadden voor de eerste goede uitvoering der Negende, uitvoering welke voor Wagner een openbaring was van Beethoven? Drie jaren! Dit troost me een beetje, doch mager en schraaltjes. Eigenlijk zie ik geen uitweg.
Wat je schrijft in je brief van 20 juni over Wim Pijper verwondert me zonder mij te verbazen. Als hij de muziek van Diepenbrock "leelijk" vindt en "antipathiek" hoe is 't dan verklaarbaar dat hij medewerkt en nog wel ingrijpend medewerkt aan de uitgave van het Diepenbrock-fonds? Ik heb je er niets van willen zeggen, omdat een wellicht contrarieerende meening altijd te vroeg komt, maar ik vond dat hij den Gysbreght in die "vereenvoudigde" zetting treurig heeft toegetakeld, al is het essentieele ongetwijfeld behouden. De hemel zij dank dat de Hymnen niet zoo mishandeld zijn. Dat ik aan hem dacht voor een eventueele consultatie aangaande de Lydische Nacht komt alleen omdat hij de eerste was wiens naam in mijn herinnering oprees. Ik heb hem altijd graag gemogen, met een beetje veel indulgentie, en dacht, wijl hij met u medewerkte, dat er in hem eenige sympathie voor Diepenbrock ontstaan was. (Jany zei me altijd dat hij hem den indruk maakte van "griezelig beschimmeld".) In zijn wezen echter houd ik hem voor een Utrechtenaar, een product, en onverbleekbaar, van Wagenaar. Doch natuurlijk is Dresden veel meer de man voor zulk een advies. (Wil je hem mijn hartelijke terug-groeten doen? Wat een genoegen, wat een opluchting als wij elkaar ooit terugzien!) Vindt je werkelijk dat de text van Lydische Nacht doorslaggevend is voor de keuze van een mannen-stem? Dat staat nog te bezien. In het gedicht doet de Lydiër zelf het verhaal van zijn ervaring, doch in een bijna onpersoonlijken vorm. En het maakt geen verschil uit, dunkt me, of een ander dat verhaal voor hem doet. Het eenige werkelijke bezwaar zou kunnen zijn dat door de verandering van baryton in mezzo, het orchest de stem hier of daar riskeert te dekken, dat de stem hier of daar riskeert zich niet geheel aan te sluiten bij de kleur der orchestratie. Het zou nuttig en interessant zijn daarover de meening te hebben van een man als Dresden. Au fond zijn de barytons zóó van nature dat men vreezen kan dat zij in Lydische Nacht immer eenige impressie van logheid zullen achterlaten. Bestaan er eigenlijk wel "goede" barytons, d.w.z. wier emissie niet geforceerd klinkt in de hoogte, en niet te dik in de laagte? Als er een Pierre Bernac bestond in 't Hollandsch was de kwestie natuurlijk opgelost. Maar hoe jammer dat men zulk een werk nimmer hoort. Tusschen haakjes: dat een middelmatig componist de "panische ontsteltenis" even nagenoeg zou kunnen uitbeelden als de middelmatige dichter wijs ik van de hand! Voor het artikel "panische ontsteltenis", welbekend bij de dichters, bestaat geen enkel equivalent in het vocabulaire der muziek. Vervolgens is de panische ontsteltenis een soort van gemoedstoestand die niet vertolkt kan worden in muziek zonder den componist grondig, tot "den bodem" der ziel, op te eischen, wat bij een middelmatig auteur ondenkbaar is.
Treffend,ja zelfs roerend voor mij, ik weet niet waarom, die paar echos van je over het muziek-feest van 1912. Vreemd lijkt het me, geheel zonderling, dat ik in Diepenbrock's correspondentie nog een rolletje gespeeld heb als criticus. Ik had nooit aan die eventualiteit gedacht. In mijn denken bleef alles zich beperken tot zijn persoon en tot de muzikale zaak, waarnaast mijn eigen persoon in mijn eigen oogen iets schimmigs verkreeg, nauwlijks reëel was en nu en dan in 't niet verzonk. Moeilijk te definieeren. Niet lang hebben wij in dien tijd ruzie gehad, nauwlijks een etmaal; het was juist naar aanleiding van Im Grossen Schweigen, zooals ik u verteld heb; het was mijn schuld en de ruzie werd bijgelegd door hem! Als uw moeder in haar dagboek schrijft dat de uitvoering van den Te Deum niet bevredigend was, dan heeft zij zonder twijfel gelijk. Het is zeer waarschijnlijk dat mijn geheugen de détails vergeten heeft in een totaal-indruk welke mij tot heden bijgebleven is als een éblouissement. Hekking was toen nog in Amsterdam en wat mij onvergetelijk aan hem blijft is niet het concerto van Haydn en niet Don Quichotte, maar zijn solo in de finale van Gijsbreght. Ook dat was een éblouissement. Het exemplaar van Pelléas dat ik hier heb was een cadeau van Diepenbrock aan zijn vrouw Julie. Ik heb hem nooit gezien hier daar hij mij op een zending mijner violoncelsonate met een bewonderende dédicace nimmer geantwoord had. Hij was een eerste-rangs kunstenaar die tot de grootsten had kunnen groeien, wellicht, als hij in Amsterdam niet gemeend had voet te moeten hebben in dat andere antagonistische milieu dat mij zoo dwars en dat ik zoo dwars zat.
Het is te laat om een nieuw blad te beginnen. Ja, je mag desnoods spotten, maar mijn binnenste lijdt aan een zekere ontreddering. Dat dateert van de lente. Ik heb me niet kunnen acclimatiseeren. Alles lijkt mij vreemd, onwennig, oneigen. Ik geloof dat ik de tweede begin te missen der theologale deugden: de Hoop. Zooals je weet doet ze leven. Het is geen depressie. Neen. Eer het tegendeel. De Hemel geve dat ik mijn symphonie kan voortzetten in deze universeele tribulaties, die stellig nog zullen verergeren. Wat een ramp voor Henk en Willem, wat een rampen voor alle denkende en voelende menschen. Af en toe lijkt het mij alsof de looden kap waaronder wij loopen reeds te zwaar wordt. Had je vader de Mozart-biografie van Th. de Wyzewa in zijn bibliothèque? Een meesterwerk in zijn genre. Onmisbaar voor de kennis van Mozart. Josquin bezorgt me tegenwoordig boeken uit de Bibliothèque Nationale. Een groot gemak. Voor het concert waarop Clair de lune gezongen is hadden wij een uitnoodiging ontvangen doch daar dit het eenige interessante "stukje" was is mijn vrouw er niet heen gegaan. "Achterhaald door den tijd"! Het zou de moeite loonen daarover een artikel te schrijven. Wat een uitdrukking! Merkwaardig dat ik daarover reeds indertijd per brief woorden gewisseld heb met Wouter Paap. Maar ik zal hem stellig schrijven, zoo niet nu dan straks. Als je kunt zul je goed doen met mij spoedig te antwoorden. Prettige vacantie intusschen ma fée merveilleuse, beste wenschen voor je gezondheid, groeten van allen, en veel hartelijks van je toegenegen
Matthijs
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA