MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19410823 Matthijs Vermeulen aan Thea en Joanna Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea en Joanna Diepenbrock

Louveciennes, 23 augustus 1941

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

23 Augustus 1941

Beste Thea,

Beste Joanna,

Van ochtend is uw tweede zending hier aangekomen van honderd gulden. Hartelijk dank. Wat jullie doen is in de zéér groote traditie; in den zeer grooten stijl. Wat mijn persoonlijke ervaringen betreft ken ik geen enkel equivalent van uw doen. Het is mij nimmer gebeurd dat iemand mij ongevraagd, uit eigen overweging hulp gebracht heeft. Zoo eenvoudig als dit klinkt, zoo onbeschrijfbaar zeldzaam is het. Wie niet dikwijls hulp nodig gehad heeft kan zich van die zeldzaamheid niet eens een idee maken. Voor zoover ik daarover met kennis van menschen kan spreken meen ik dat men alleen in de verbeelding van enkele dichters die reeds zeer oud zijn iets analoogs zal vinden. Sinds vele dagen reeds vervult deze gedachte mij met een soort van licht. Ik heb de schoonheid steeds verschrikkelijk au sérieux genomen, als een primitieve, en het is me een voortdurende ontgoocheling geweest dat ik haar nooit ontmoet heb behalve als fictie op een podium, of als creatie van enkele buitengewone hoofden. En ik geloof niet te overdrijven. Nogmaals hartelijken dank. Elken dag van dezen winter dat hier de kachel brandt (want dezen keer wil ik uw gift uitsluitend bestemmen voor zoo iets kostbaars als warmte) zal ik daarover in de vlammen van het hout nog kunnen mijmeren. Moge ik deze ontmoeting verdiend hebben, of nog kunnen verdienen!

"Ommegangen" ontving ik op 23 juni, in de eerste dagen der historische week van het begin van den veldtocht tegen Rusland. Ik zou kort daarop geschreven hebben, maar ik heb twee maanden verloren met copieeren. De symphonie is volumineuzer dan ze zich in het klad en in de voorstelling liet aanzien. Duur ongeveer veertig minuten. Maar ik ben onmiddellijk gaan lezen. Mag ik vragen van wie het exemplaar is waarin ik vele potloodstreepjes heb gevonden? Het was een werkelijke opluchting voor me om wederom eenmaal in die hoe langer hoe meer gewijd schijnende sfeer te treden waar het contact met de muziek van nature en spontaan lyrisch wordt en waar bewondering gelijk staat met de uiting van een hart. Hoe jammer dat ik indertijd, toen ik Diepenbrock bijna dagelijks spreken kon, te jong was, te wild, te groen, en wat zou ik er niet voor geven, als ik nu, met de ondervinding die ik heb en het inzicht, die gesprekken kon hervatten. Wij zouden elkaar veel beter begrijpen, en hij, ten overvloede, zou niet behoeven te duchten een jeugdig gemoed te ontmoedigen. En als ik mij nu nog richten kon "tot een schim", welke andere beschouwingen zou ik vandaag formuleeren! Het trof mij en het vervulde mij met terughuivering hoevele bladzijden van "Ommegangen" prophetisch zijn door het onverwezenlijkte dat zij achterlaten niet alleen in Diepenbrock's leven maar in alle levens der generatie welke de zijne gevolgd is. Welke een bestemming: zulk een glanzende opmarsch van fils du soleil naar het banket dat een bankroet is, naar het eindpunt der reis, reeds bereikt vóór den middag, waar men niets vindt dan die tijd en die wereld welke blind, geduldig, onvermoeibaar, afstootend sloven en slaven voor hun ondergang en dood. Ik begrijp nu dat Diepenbrock nimmer hooren wilde van die geschriften, welke ik, bijna zonder uitzondering voor 't eerst onder oogen kreeg. Hij sprak me er altijd over met een gevoel van onverzettelijken afkeer. In 1916 heb ik met de grootste moeite een artikel van hem losgekregen over de philologie, een uitstekend stuk overigens, en dat, als mijn herinnering me niet bedriegt, in Ommegangen had kunnen worden opgenomen. Hij beweerde altijd, met een sardonischen glimlach, dat hij de impressie had van in zijn hemd over den Dam te wandelen wanneer hij zich in krant of tijdschrift gedrukt zag. Dat zou me nu veel duidelijker zijn hoewel ik die indrukken nooit zal kennen. Ik geloof dat er niets kwellender is dan om te midden van zijn tijdgenooten intenties te vertegenwoordigen die reddend zijn doch onverstaanbaar en zelfs onmededeelbaar, wijl het typische van onzen tijd is geweest is dat de menschen ooren hadden om niet te hooren en oogen om niets te zien. Hij moet zich een stem geweten hebben die niet vernomen kon worden. Het is waarlijk ongelooflijk wat preciese en wijze geesten als hij op 't eind der vorige, in den aanvang van deze eeuw hebben kunnen droomen en opstamelen aan ideaal, en ongelooflijk in welke versperringen zij geïsoleerd zijn. Misschien omdat ik in zijn school ben opgegroeid heb ik daarvan immer een min of meer klaar besef gehad. Sinds ik weet niet hoelang roepen mij de woorden van Hector, je kent ze natuurlijk, "Mijn hart zet mij niet aan tot vluchten omdat ik geleerd heb altijd onvervaard te zijn... en toch weet ik dat het heilige Troje zal vallen." En vandaag prijs ik Diepenbrock gelukkig dat hij slechts één catastrofe beleefd heeft en dat hem tenminste de periode van na 1920 bespaard is gebleven.

Afgezien van dat alles spijt het mij bijzonder dat ik het boek niet gekend heb bij zijn verschijning. Destijds zag ik af en toe nog vrienden maar zoo groot is de hiaat tusschen de muziek en de musici dat mij over de beteekenis van Ommegangen nimmer een geluid bereikt heeft; of zoo grillig is het toeval. Ik had er zeker een artikel over geschreven op mijn beurt. Ik zou dat zelfs nu nog gaarne doen als de mogelijkheid bestond. Wat denken jullie daarvan en wat adviseeren jullie daarover?

Toen wij in de lente, daar de transport-industrie der jongens om dwingende redenen plotseling moest worden stopgezet, tegen wil en dank ons tot het consulaat gewend hebben, heeft men ons daar (na een eere-leening afgeslagen te hebben) gepoogd te overreden om ons te laten repatrieeren op 's lands kosten. Ik zag daar niet veel heil in en nog minder na Thea's brief gelezen te hebben van 5 juni. Bij de paar veranderingen die zij aanstipt heb ik de gewaarwording dat er in de muziek niet meer harmonie moet heerschen dan vroeger en dat mijn hypothetische positie van componist of van wat dan ook scheever en hachelijker zou zijn dan ooit te voren. Ik kan me daarin echter vergissen. Ik zie wellicht niet alle mogelijkheden, daar ik beschik over weinig gegevens. Wat zou daarover jullie opinie zijn, als je me veroorloven wilt je te consulteeren? Natuurlijk heb ik niet de geringste lust om op 't oogenblik te verhuizen, al was het enkel maar om de kinderen die geen Hollandsch verstaan. Maar onze situatie hier is zeer precair en zal het nog lang blijven. Anny (want ik kom nooit de deur uit) heeft de heeren van het Consulaat kunnen overtuigen van al het problematische eener repatrieering, en sinds Juli keeren zij ons tien francs per persoon en per dag uit, wat in de huidige omstandigheden juist genoeg is om niet van honger te vergaan. Ik zou het me dus verwijten als ik een eenigszins bruikbare gelegenheid heb laten schieten omdat ik verzuimde mij te trachten in te lichten. Van uit de verte echter en bij al de omkeeringen die moeten hebben plaats gegrepen kan ik mij niet het flauwste beeld vormen van de toestanden en de eenigen die mij hierover opheldering zouden kunnen verschaffen lijkt me jullie. Ronduit gezegd verwacht ik van een verhuizing geen ziertje goeds, en hoe gaarne ik Amsterdam bij tijd en wijle zou willen terug zien, ik zou er toch niet meer de polemieken en het onbegrip willen meemaken die mij zooveel vroegere jaren vergald hebben en waarvan het resultaat voor mij stellig nog sloopender zou zijn, waar bij de decepties zich nog zouden voegen de lacrymae rerum.

Hoe is het per slot gegaan met Henk van Wezel? Mijn tweede violoncel-sonate die aan hem opgedragen blijft, ligt steeds tot zijn beschikking, maar muziek geloof ik is niet verstuurbaar. Mijn devies is semper idem, als van het personnage van een der romans van Jules Verne. Kwam Pijper den slag reeds te boven? Als zijn partituren gered zijn zonder dat hij 't expres deed kan hij dat als het gunstigst denkbare der voorteekenen beschouwen. Ik ken iemand die al zijn composities bij 't uitbreken van den oorlog in New-York gedeponeerd heeft, maar het blijft mijn meening dat muziek,als ze goed is, zichzelf behoort te beschermen en zelfs immuun is voor de ratten en muizen. Als je me Pijper's adres kunt geven dan graag, want dikwijls heb ik zin die vriendschap weer te hernieuwen, hoe verschillend we ook zijn. Van Van Beinum, hoewel ik hem met het gerechtvaardigste enthousiasme mijn bewonderingen uitte, heb ik nooit meer iets vernomen.

Dat doet me eraan denken dat ik nog even hardnekkig als vroeger op zoek ben naar een criterium. De depressie waarover Thea schrijft ken ik niet, tenzij die van elken avond wanneer men moe is en die in een slaapje verdwijnt. Dit verhindert niet dat er onvermijdelijk uren zijn, vele zelfs, waarin iemand mij zeer welkom zou zijn die mij zou zeggen "je muziek is goed" en ik beken dat die sympathiseerende protector dikwijls van het gewicht zou moeten zijn van Liszt b.v., en zoo mogelijk minder inschikkelijk, om mij gansch te overtuigen. Wanneer ik bij die lezing op de Heerengracht naar believen had kunnen praten, zooals ik mij naievelijk vermetel inbeeldde, of wanneer ik mijn speech behoorlijk op papier had gebracht, zou ik aan de critici alle argumenten verschaft hebben om de symphonie die gespeeld ging worden grondig af te breken. Want een toetssteen, die iets onweerlegbaars heeft, bestaat er niet. In laatste instantie bestaat er geen uitweg uit dezen impasse dan op zichzelf de uitspraak van Swedenborg toe te passen haec bona sunt quia signum habeo, doch buiten den auteur is geen sterveling verplicht daarmee genoegen te nemen en onverschillig welk auteur moet over zonderlinge krachten beschikken om ongeschokt te vertrouwen op een teeken dat nooit van tastbaren aard is. Vooral een auteur als ik aan wien de gezaghebbende autoriteiten gedurende vijftien jaar verzekerd hebben dat zijn 3de symphonie onmogelijk draaglijk kon klinken. Ik geloof per slot dat de beste gedragslijn is om te doen wat men kan en zich niet te bekommeren om de rest. Hoewel niemand loochenen kan, dat het klankresultaat van zóóveel goeden wil en zóóveel onovertreflijke handwerksvaardigheid als Bach heeft uitgespreid in de Kunst der Fuge, zeer poover en zeer ontnuchterend is, en in geen enkele verhouding staat tot de enorme som der hoogste eigenschappen die hier verspild schijnen voor een uitwerking welke de eenvoudigste expressieve melodie in den schaduw stelt. Wat doet Thea als criticus met zulke gewetensvragen? Zoo ze mij het leven als componist meermalen versomberen, als criticus maken ze mij totaal onbruikbaar. Bestaat er echter een moderne, muzikale aesthetiek? Al ware ze onleesbaar dan zou ik ze nog lezen.

Nog altijd kan ik niet aan dien avond op de Heerengracht denken zonder dat het bloed me naar het hoofd vliegt, ik weet niet nauwkeurig waarom, wijl alles dank zij de welwillendheid der hoorders boven verwachting goed afliep, maar ik geloof uit kwaadheid jegens dat deel van mezelf dat me toen zoo pitoyabel in den steek liet. Later heb ik in de Mémoires van François Mauriac gelezen dat hem hetzelfde overkomen is toen hij uit overmoed een lezing wilde houden zonder het onderwerp dat hij voldoende dacht te beheerschen in schrift te brengen. Het verging hem nog erger want hij kon geen woord door de keel krijgen. Maar als het menschelijk is een lotgenoot te ontdekken met een soort van satisfactie, het blijft een schrale troost. En ik zou de slechtste herinneringen hebben aan dien avond wanneer jij Thea en Joanna met Avondschemer en Electra niet de onvergetelijkheid van jullie beider voordracht aan die andere even onuitwischbaaar hadden toegevoegd.

Menigmaal gebeurt het me dat ik muziek doorlees of doorspeel van Diepenbrock en dikwijls verbaast het me, wat me vroeger minder getroffen had, welk een fijn harmonist hij was. Het is een waarneming die me voor 't eerst (zonderling genoeg) volkomen bewust werd bij Avondschemer en die ik sinds met een zekere voorliefde ben blijven nagaan. Als de tijden weer normaal worden hoop ik dat jullie me zullen veroorloven mijn collectie van Diepenbrock te completeeren. Indertijd heb ik die vraag niet durven stellen wegens de zorgen die u hadt over uw moeder, van wier afscheiden juist deze week de tweede jaardag herdacht zal worden op Buitenveldert. Maar aan de verzameling Diepenbrock-werken ontbrak niet weinig en sommigen daarentegen had men mij gezonden in duplo, zelfs in triplo. Ik weet niet of ik er ooit toe komen zal om een studie over Diepenbrock te ondernemen, maar in ieder geval zou ik mijn kennis van hem zoo volledig mogelijk willen maken. Iets wat mij o.a. reeds lang intrigeert is het koorwerk les Elfes dat in alle recente edities van Riemann wordt opgesomd en dat ook nog vernoemd wordt in de Fransche editie (even deplorabel geredigeerd) van 1931. Werd er in Holland reeds een noemenswaardige studie geschreven over Diepenbrock in de jaren sinds hij heenging? Als ze bestaat en als u ze mij zonder moeite kunt verschaffen zou ik ze zeer gaarne hebben.

Maar vraag ik niet te veel, vooral van jullie tijd om al dit gekrabbel te lezen? Vergeef het me.

Ik heb nog steeds afschuw van wit papier en zal niet dikwijls recidiveeren, maar als ik eenmaal voor mijn tafel ga zitten neem ik ouder gewoonte de afmeting van een feuilleton. Het lijkt me haast vanzelfsprekend dat ik een ganschen dag neem om hem geheel te gebruiken als antwoord op jullie ontroerende en verblijdende goedheid waarmee hij begon. Zoo je me echter nog een ander genoegen wilt doen, Thea, knip dan af en toe een kritiek van je uit en zend ze mij op. Het interesseert me natuurlijk om je evolutie als criticus te volgen en ik heb niemand om dezen dienst te vragen. Zeg niet neen. Je houdt me zoo tegelijk een beetje op de hoogte van het Hollandsche muziek-leven.

Tot slot nog deze laatste uiting mijner dankbaarheid. Wat zouden wij geworden zijn zonder jullie? Gisteren schreef Anny je de vreugde der kinderen en haar eigen blijdschap. Ze zei me dat ze je gaarne om den hals zou springen. Ik voor mij vind noch woorden noch gebaren. Aanvaardt beiden een welsprekenden handdruk van uw toegenegen

Matthijs Vermeulen

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA