MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19290121 A. Roland Holst aan Matthijs Vermeulen

Adriaan Roland Holst

aan

Matthijs Vermeulen

Bergen, 21 januari 1929

Bergen. N.-H.

Jan. 21. '29.

Maandag.

Beste Thijs,

Ik ben blij, dat je mij nog niet herinnerd hebt aan het uitblijven van het surplus-honorarium, en dat ik 't tenminste nog zend voor ik erom gemaand word; maar schandalig laat is 't toch wel. Neem 't mij maar niet te kwalijk: ik zat dit jaarbegin plotseling omdrongen door diverse rekeningen, waarvan de gedeeltelijke afbetaling eenige finantieele organisatie vereischte, zoodat ik elke gedachte aan andere geldkwesties instinctief uitwees. Maar ten slotte wint mijn geweten het, temeer waar ik daarnet dat uitmuntende stuk over het surréalisme weer eens inkeek en mijn hart aan de sterke toon ervan ophaalde. De beschrijving, die je er geeft van Rimbaud is definitief en prachtig.

Ik was de week-end bij Rik, die blij was je weer eens gezien te hebben – en ìk was blij te hooren, dat 't jullie goed gaat, en dat je pen je nu geregeld tenminste voldoende inbrengt. – Ik begrijp alleen niet, Thijs, waarom je zoo pertinent afwijzend staat tegenover een plan, iets van je muziek uit te geven. Volgens Rik is je standpunt: als 't publiek er zelf niet naar vraagt, is dat een bewijs, dat 't niet moet. Daar is iets voor te zeggen. Maar (en dat is veel belangrijker) als een symphonie van je, gevraagd of niet, wordt uitgegeven, heb je een kans, dat een dirigent 't wil uitvoeren, wat je haast niet kan verwachten, zoolang je werk totaal onbekend èn onbereikbaar blijft. Ik raad je ten sterkste aan, op die weigering terug te komen. – Hoe gaat 't overigens met je muziek-arbeid? of heb je die nog steeds uitgeschakeld? – Evert Cornelis gaat (binnen kort, geloof ik) op een volksconcert in Utrecht een piano-concert van v. Domselaer uitvoeren; ik ben benieuwd hoe dat ontvangen zal worden. – Verder hoop ik in de volgende maand in de Stadsschouwburg de première van mijn Richard III-vertaling te zien gebeuren –

Ik wou, mijn beste kerel, dat wij in een Parijsch café zaten, want ik zou met je willen praten over b.v. de hooge droomen en mijn twijfel aan mijn blijvend recht en aanspraak op hen, en nog zooveel meer. Maar 't moet praten zijn – woord en weder woord; pen en inkt houden mij tegen –

Misschien kom ik eind Februari nog wel even in Parijs, maar 't is toch hoogst onzeker. – Laat eens wat hooren –

Hart. gr., ook aan Anny, en een handdruk

van je

Jany

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA