MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19280421 Matthijs Vermeulen aan A. Roland Holst

Matthijs Vermeulen

aan

Adriaan Roland Holst

Louveciennes, 21 april 1928

Louveciennes (S et O)

21 Rue de Voisins

21 April 1928

Beste Jany,

Wat is je overkomen kerel en in wat voor anarchie is dat veege lijf verdwaald! Ik heb eens, ik weet niet meer van welken beroemden medicijnmeester, eene lamentatie gelezen over het gebrek aan autoriteit dat een sublieme geest als Pascal levenslang getoond heeft ten opzichte van zijn lichamelijk, animaal cellen-complex! Het lijkt barok, maar op mij maakte het den indruk van een nog obscure waarheid. Ik kan ziekte niet anders beschouwen dan als een soort van abdicatie of detronisatie. Er staat helaas tegenover dat, als ziekte iets zou kunnen bewijzen, gezondheid helaas niets bewijst. Als alle gezonde menschen sublieme geesten waren!

De paar dagen, die ik je vroeg in mijn vorigen brief, zijn nog lang niet om, maar ik heb je Shelley gelezen. Ik was verwonderd er een levensprobleem te vinden: de onbereikbaarheid eener wereld die voor de grootsten onzer voorgangers en voor ons nog, in zekeren tijd van ons leven, natuurlijk en als vanzelf sprekend verblijf was. Want ik ben er niet van overtuigd, wanneer je de dichters, die je in 1922 nog de superieursten leken, ging analyseeren met hetzelfde criterium, of je een grooter aantal verzen zoudt vinden dan die je van Shelley herdenkt als eeuwig onvergetelijk. Doch dat is een ondergeschikte kwestie. Wanneer ik echter tot een werkelijk meester een verwijt richt ben ik er nooit geheel zeker van of ik mij in werkelijkheid niet verzet tegen een vroegeren staat van mijzelf, die mij om een of andere reden antipathiek werd. Want de redeneerkunst in aesthetische vragen is zoo soepel en zoo arbitrair dat bijna alle gezichtspunten transponeerbaar worden. Wanneer wij na wijs overleg nog onaangetaste glories aanvaarden gebeurt dit misschien alleen omdat een laatste bolwerk van ons psychisch wezen nog onaangetast bleef. Doch behalve dat ook dit nog een ondergeschikte kwestie is, gaat deze redeneering wellicht langs je "Afscheid" heen. Maar ik heb zelden feller de mysterieuse scheidslijn bespeurd, welke ons (of laat ik liever zeggen "mij" om niet te generaliseeren) afsluit van wat voor onze voorgangers een veilig en hemelsch wonderland was. En wat "mij'' betreft: in muziek kan ik het hoorende nog ervaren (dat wonderland) als eene mogelijke realiteit van elke minuut, omdat de Genius, aan wien wij twijfelen, bewerkt heeft dat die wonderlandsche schoonheid met een menschelijke en bovenmenschelijke voortreffelijkheid gerealiseerd werd; een werktuigelijke voortreffelijkheid waaraan zelfs in de grauwste dagen niet kan worden getornd. (Ik denk b.v. aan Mozart en Josquin des Près.) En mijn eigenlijke wezen zou zich 't liefst uitspreken in gestemdheden, welke, hoe genuanceerd ook, met die der voorgangers adaequaat bleven. Doch daar begint voor mij de onherroepelijke tweespalt, de onmogelijkheid en het eerste begrip van verbanning. En ik weet nog niet hoe dit geharmonieerd moet worden. – Maar ik begrijp dat je aan dat Afscheid gehecht bent. Er staan niet alleen zinnen in welke tot je gelukkigste behooren, maar het is misschien de eenig mogelijke (tot dusverre?...) expressie van een autobiografisch feit.

Ik weet niet of ik oververmoeid en beu ben, maar ik moet elken dag vier kranten lezen en deze hebben van oudsher de macht om me totaal uit te putten. Er bestaat voor mijne natuur geen tegenstrijdiger werk dan het lezen van een krant, – en dan te moeten observeeren dat ik voor den tweeden keer in mijn leven in de journalistiek verzeild ben! Ik heb dat nooit kunnen combineeren met "componeeren" en het eene sluit het andere automatisch uit. Daar valt niets aan te doen. Een geheel compartiment van mijn wezen heeft zelfs mijn beste vrienden nooit vermogen te interesseeren. (Jij b.v. kent geen noot van me!) En ik loop intiem rond met het gevoel dat de relaties waarop ik het meest gesteld ben eigenlijk berusten op een soort van misverstand. Doch in plaats van me daarover te beklagen doe ik beter met me te verheugen dat ten minste één betrekkelijk middel tot contact me gelaten is! Maar praat me niet over muziek, kerel... Ik ga ze sinds lang met de grootste zorgvuldigheid uit den weg. Er is tusschen dit en het voorgaande niet de minste tegenspraak.

Ik heb de sonate van Van Domselaer natuurlijk doorgebladerd en heb er een opinie over. Het zou me echter te veel inspanning kosten om ze precies te formuleeren. Misschien schrijf ik over een paar weken een artikel naar aanleiding dezer sonate. Hoewel ik er niet den minsten lust toe voel om V.D., wanneer hij eene illusie heeft over zich zelf, in deze kracht en deze hoop te verminderen. Wat gaat het mij aan?! Als V.D. zich naar zijn vermogen in dezen vorm verwereldlijkt (om een term van jou te gebruiken) volgt hij zijn bestemming. Om absolute bewijzen aan te voeren dat de bestemming, welke ik hem zou kunnen wijzen, edeler, moeilijker, muzikaler, persoonlijker is, zou ik mij op abnormale wijze moeten afsloven. En wat dan nog? Er bestaat geen absolute aesthetica; noch criterium, noch métier (als er métier bestond zou een meester als Rembrandt b.v. in zijn rijpe jaren machinaal meesterwerken moeten leveren en dat gebeurde nog nooit). Wij weten niet eens volgens welken norm de groote en minder grootere werken geschift worden. Honderden voorbeelden kunnen aantoonen dat het "oordeel van het nageslacht" o.a. partijdig, willekeurig en dikwijls foutief is. Ik voel er 't meest voor om iedereen de hersenschimmen te laten welke hij zich maakte.

Dit alles schrijf ik je in haast; uit plezier om met je te kletsen; en in den wensch om je direct te antwoorden. Genees gauw. Wat een voorrecht om te genezen in de lente. Dat, de lente, is nog een zekerheid; en hoeveel melancholie ligt er vóór, er in, en er na.

Hartelijke groeten, ook van Anny, en een handdruk van

je Thijs

Verblijfplaats: Den Haag, Literatuurmuseum