MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19270923 A. Roland Holst aan Matthijs Vermeulen

Adriaan Roland Holst

aan

Matthijs Vermeulen

Bergen, 23 september 1927

Bergen. N.-H.

Sept. 23. '27.

Vrijdag.

Beste Thijs,

Dank voor je brief, waar ik blij mee was, want 't leek of je even in mijn kamer stond, zoo duidelijk is je stem hoorbaar in wat je schrijft. Dat vind ik trouwens ook van wat je in "De Gids" schrijft.1 Wij zijn heel blij met je medewerking en ik hoop, dat die zoo regelmatig blijven zal als 't jou mogelijk is. De roman van Gide heb ik niet uitgelezen, maar wel veel erover gelezen, en je kritiek lijkt mij uitstekend, en overtuigend geschreven. Op de eerste bladzijde komt een zin voor ("Want er behoort..."), die mij uit het hart en de vezels van mijn lichaam gegrepen is. Ook je eerste stuk over Duhamel, etc. las ik met levendig genoegen, vooral je vernietiging van zoo'n boek als "Céleste Ugolin"; ik sprak er nog over met Huizinga, die er ook over uit was en hij is niet makkelijk.

Mijn eiland-plannen gaan niet door; ik was in Augustus enkele dagen op Vlieland, en het viel mij niet mee, noch wat natuur, noch wat mogelijkheid van wonen aangaat. Toch nam ik toen het besluit er althans van half Sept. tot half Oct. te gaan zitten. Eind Augustus echter kwam ik in onderhandeling met "Het Schouwtooneel", dat dit seizoen "Richard III" wil geven, en wellicht mijn vertaling nemen zal, hoewel 't nog niet zeker is, dat wij 't over de voorwaarden eens zullen worden. In elk geval heb ik mij verbonden het werk tegen half Oct. voltooid te hebben, en dat beteekent, dat ik er vrijwel dagelijks zeker 5 uren aan moet werken onder hoogdruk. Ik gaf daarom Vlieland op, want 't heeft geen zin op een eiland te gaan zitten om vertaalwerk te doen. Eerst speet 't mij wel, maar ten slotte bevalt Bergen mij nu weer heel goed nu het zomerpubliek weg is en het dorp, als genezen, de herfst ingaat. De vertaling vlot nu snel en goed, maar 't is verdomd lastig werk, dat mij soms erg crispeert. Toch voel ik wel, dat dit geregeld en disciplinair bezig zijn mij goed doet; ik voel er mij rustiger en krachtiger door worden, en er ontstaat eenige hoop in mij, dat ik, dankzij deze training, na hiermee klaar te zijn, misschien weer tot oorspronkelijk werk zal kunnen komen. Wel is die hoop nog maar vaag, en ik huiver soms bij de gedachte, dat ik mij voor de realisatie ervan moet gaan zetten. Wellicht zal ik dan je broeder worden in dat lot van "met hardnekkigheid aan werk, dat niet vlotten wil" te zitten. En toch is dat soms de eenige weg, om die fooi uit den hemel deelachtig te worden, die plotseling het bevrijdend rhythme geeft.

Ik lees met groot genoegen, dat je kinderen op tierend goeden voet zijn met dit leven, waar wij 't zoo vaak mee te kwaad hebben. Kunnen zij je de harmonie der sferen niet weer bijbrengen?

– Ik ben meer dan ik zeggen kan getroffen door den plotselingen dood van Herman Gorter. Hij woonde ook in Bergen en ik zag hem de laatste jaren dikwijls. Ik zal hem nooit vergeten; hij was voor mij het symbool van een elementaire helderheid, die aan elke verdeeling van goed en kwaad voorafgaat. Hij had daadwerkelijk dát, waar ik nog maar het heimwee naar overhield. Bovendien was hij van een onweerstaanbare bekoring in de gewone omgang. – Ik schreef de laatste twee dagen een In Memoriam voor hem, dat nu 1 Oct. in "De Gids "komt; ik heb zelden zóó sterk onder onmiddelijke ontroering geschreven.

Wat de ''obole" betreft: ik hoop, dat je er zelf voor zorgen zal, dat zij een maandelijksche aanleiding tot correspondentie blijft.

Hart. gr., ook aan Anny,

van je

Jany

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. In Vermeulens eerste artikel over moderne Franse letterkunde, verschenen in De Gids 91/4 (juli 1927), p. 168-177, besprak hij Georges Duhamel, Journal de Salavin (Parijs 1927), Guy de Pourtalès, Montclar (Parijs 1926), Georges Ribemont-Dessaignes, Céleste Ugolin (Parijs 1926) en Louis Bertrand, Sainte Thérèse (Parijs 1927).