Matthijs Vermeulen
aan
Willem Mengelberg
Maartensdijk, 7 april 1921
Donderdagmorgen
Maartensdijk, 7 April 1921
Zeer geachte Heer Mengelberg,
In het begin van dit jaar heb ik mijn tweede symphonie voltooid. Het stuk is geschreven voor groot orchest met bezetting in vieren van hout, koper, hoorns, twee supplementaire (obligaat) kleine trompetten in es, twee es-clarinetten, zes man slagwerk; duurt ongeveer vijf en twintig minuten.
De muziek is geen verwaterde Wagner, noch verwaterde Debussy, evenmin verwaterde Mahler, gelijk gij zeer juist de Nederlandsche toonkunst geteekend hebt in een uwer New-Yorksche interviews. De muziek is van mijzelf, en het komt niet dikwijls voor, dat een componist dit zeggen kan.
Wegens de bezetting en wegens de eigenaardige, vooral psychische moeilijkheden welke eene onbekende, nieuwe muziek medebrengt, vraagt de symphonie een dirigent, die van nature geneigd is zich met zijn geheele kracht aan het werk te wijden en die bovendien de vrijheid heeft om (b.v.) tien repetities te maken. Ik houd U voor den eenigen dirigent, die, wanneer hij wil, dit realiseeren kan, voor zoover ik de toestanden hier en elders overzie.
Ik bied U daarom deze symphonie ter uitvoering aan. Het is mij niet zoozeer te doen om een Amsterdamsche vertolking, als wel om buitenlandsche uitvoeringen. Gij weet beter dan ik, dat Nederland nog slechts provinciale beteekenis heeft in de muziekgeschiedenis. Het is mijn doel om de barrières, welke ons van de rest der wereld bijna hermetisch afsluiten, weg te breken en ik geloof dat wij daarin vruchtbaar zouden kunnen samenwerken. De componist zal u niet teleurstellen. Mijne muziek heeft geen enkel nadeel der ultra-modernisten. Zij is niet kortademig; zij is niet cerebraal; zij is niet machteloos; zij is niet koud; zij is niet traag; zij is het tegenovergestelde van dit alles. Ik heb daarenboven in dit werk zonder omwegen den weg gevonden, waarnaar men in Duitschland, Frankrijk, Engeland tot dusverre te vergeefs zocht: de logische ontwikkeling onzer kunst in de lijn der groote traditie. Het lijkt mij haast van zelf sprekend, dat dit vroeg of laat in Holland moest gebeuren, waar de voornaamste stijlen regelmatig zijn vertegenwoordigd. Ik ben niet voor niets tien jaren leerling geweest van het Concertgebouw-orchest. Het is nu maar de vraag of de dirigent, die dit personifieert, bereid en geneigd is dit werk aan te nemen.
Het lijkt mij noodig, dat ik U in dit schrijven nog spreek over mijne eerste symfonie. Ik heb U deze eerste indertijd moeten aanbieden onder buitengewoon treurige omstandigheden. Het werk is later in de hevigste polemiek gesleept, welke ik kreeg uit te vechten en door force majeure gedwongen heb ik het werk moeten laten spelen, niet door het beste orchest van Nederland (waarop het werk recht had) doch door het slechtste. Een mijner tegenstanders had n.l. de laagheid begaan te schrijven, dat Gij om redenen van menschlievendheid (d.w.z. om mij niet onmogelijk te maken) mij de uitvoering dezer eerste symphonie hebt willen besparen. Het stuk is bij de uitvoering gespeeld met zes eerste, zes tweede violen, vier alten (onder deze bevonden zich verscheidene bijna incompetenten), twee (!!) violoncellen, drie (!) contrabassen, één harp. Het is bovendien gespeeld uit ongecorrigeerde partijen, waarin de dirigent door een onvergeeflijke slordigheid 131 (honderd-een-en-dertig) fouten onverbeterd had gelaten. Ondanks deze zeldzaam nadeelige factoren is het stuk niet gevallen en kon ook niet geheel worden afgebroken door de critiek, die daarvan niets bemerkt heeft. Want mijne muziek heeft een psychisch gehalte en eene inhaerente warmte, welke tegen heel wat belemmeringen bestand is. Dit werk vraagt dus eene rehabilitatie. Ik houd u voor den man, die hiertoe genegen moet zijn.
Om de tweede symphonie te voltooien (ik werk op 't oogenblik aan de derde) heb ik mijn beroep als criticus vaarwel gezegd. Wanneer ik dit niet gedaan had, zou zij pas in 1923 beëindigd hebben kunnen worden. Enkele vrienden hebben een sommetje bij elkaar gebracht, waarvan wij twee jaar zuinig kunnen leven. Mijn maatschappelijke toestand schijnt dus niet rooskleurig en er is mij veel aan gelegen, dat ik mij ruimte en lucht verschaf. Ik wil dit allereerst probeeren in mijn eigen land. Ik verzoek U mij gelegenheid te geven om U mijn tweede symfonie persoonlijk te overhandigen. Wanneer Gij het werk een kwartier doorbladert, kunt Gij zeggen: ja; of neen.
Ik woon: Hollandsche Rading, Maartensdijk, (Utr.) Het zal mij veel genoegen doen wanneer Gij mij spoedig uur en dag, waarop ik U bezoeken kan, wilt melden.
Met de meeste hoogachting,
Uw
(w.g.) Matthijs Vermeulen
afgedrukt in De Nieuwe Kroniek, 7 mei 1921