Compositie-concours Reine Elisabeth – Tweede avond leverde belangrijker werken op
Brussel, 9 December.
Op de tweede avond van dit concours was duidelijk een stijgende lijn te bemerken. Dat was zonneklaar en men zou bijna geloven, dat de jury der voor-selectie hier de hand in had gehad, indien niet uitdrukkelijk was bepaald, dat eerlijkheidshalve de loting alleen de volgorde te bepalen had. Ditmaal zat het Groot Symphonie Orkest van het N.I.R. dus wel voor een taak, waar veel meer eer aan te behalen was, doch tevens een taak, die veel hoger eisen stelde, maar het heeft zich er van gekweten op een manier, die het diepste respect afdwingt. En dat eveneens onder de nimmer falende leiding van Franz André, die in het realiseren van nieuwe partituren volkomen doorkneed is en zijn orkesten ook door de moeilijkste en gecompliceerdste feilloos en met vastberaden zekerheid weet heen te leiden zonder dat men ook maar de geringste voorzichtigheid of aarzeling in riskante détails hoort.
Doch komen wij tot het tweede drietal werken. Daar was eerst een symphonie in drie delen, hecht van structuur, rustig van opzet en uitwerking, voornaam van houding, ofschoon een beetje bescheiden van instrumentatie en wat te merkbaar geconstrueerd. Het in alle drie delen toegepaste contrapunt daarbij gerekend, zou dit werk best van Nederlandse herkomst kunnen zijn en als ik de onderlinge verwantschap van alle thematiek, die mij zelfs geheel te herleiden schijnt uit de largo-inleiding in aanmerking neem, zou zelfs de geest van Pijper er achter kunnen staan en de afstamming in neergaande lijn zo mogelijk te zoeken zijn in de buurt van Jurriaan Andriessen.
Daarna een Concerto pour Orchestre. Aangrijpende, voldragen muziek, geschreven door iemand, die volmaakt met het orkest weet om te gaan, een meester der instrumentatie en der harmonisatie, die een steeds weer verrassende inventie aan een machtige architectuur met tot het eind toe volgehouden spanning weet te paren. Omtrent de herkomst durf ik haast niets te zeggen, behalve alleen, dat dit concerto me het meest herinnert aan de Derde Symphonie van de Engelse componist William Wordsworth waarmee diverse karaktertrekken veel gemeen hebben. Zo de rhythmiek en de behandeling der pauken, die intussen meesterlijk markant en licht gespeeld werden.
Tot besluit een Deuxième Symphonie, getiteld ‘Prélude à la nouvelle Journée’. In dit geval stemde de Franse titel overeen met het land van herkomst, dunkt me, want dat deze compositie uit Frankrijk komt, lijkt me vrij zeker op grond van de verwantschap met Messiaen, die ik in het uitgebreide slagwerk en de gecompliceerde metriek meende te horen. Dit werk is rog meer van deze tijd dan het vorige, doch tegenover dit voorbeeld staat het meer experimentele karakter ervan. Evenzo staat een grotere expressiviteit tegenover een improvisatorische ongebondenheid, die meer op een motorische klankuitbeelding van een Nouvelle Journée schijnt te duiden, dan op de normen van een symphonie. Zal Henri Dutilleux zich aan een Deuxième Symphonie hebben gewaagd? Ik ben er lang niet zeker van, en vind de eerste veel beter, ofschoon zeker niet zonder verwantschap.
Zo blijft het raden en hardop denken. Alleen is zeker, dat dit tweede concert op veel hoger peil stond dan het eerste, waarbij de stijgende lijn zich geheel op hoger niveau heeft bewogen. Is dit vol te houden? Bewoog zij zich niet van het Concerto naar de Deuxième Symphonie in horizontale richting? We zijn nu pas op de helft. Er resten nog zes premières voor we uitkomst weten.
Onze muziekrecensent, de heer J. van Voorthuysen, telefoneerde ons het verslag van de tweede avond van het compositie-concours Reine Elisabeth, dat in Brussel wordt gehouden.
Derde avond Brusselse compositie-concours bracht dieptepunt
Het dieptepunt was een zoetsappig huppeldansje, dat Adam en Eva in de schoenen werd geschoven. Neen, dit was verreweg het minste, dat dit Concours tot nu toe heeft opgeleverd. Zelfs bevreemdt het mij, dat zoiets nog bij de twaalf beste is gerekend.
En zo kom ik aan het probleem van de rangorde. Wij hebben nu negen van de twaalf werken gehad. Dit was het laatste concert vóór de avond met de uitslag. Laat me daarom een kansje wagen en mijn mening omtrent de volgorde nu al voorlopig opstellen om morgen een vergelijking met de uitspraak van de jury te kunnen maken. Alzo: Van goed tot slecht gaat mijn voorkeur eerst uit naar Nr 5 (Concerto pour Orchestre), op de hielen gevolgd door Nr 6 (Deuxième Symphonie). Op enige afstand zou ik dan weer een paar willen laten volgen: Nr 4 (Symphonie) en Nr 7 (Symphonie Nr 1). Weer wat lager nog een paar: Nr 3 (Composition pour Orchestre) en Nr 8 (Sérénade). Dan afdalend Nr 2 (Danses Symphoniques), Nr 1 (Symphonie) en tenslotte, ver onderaan Nr 9 (La Genèse). Morgen zal ik eerlijk opgeven hoe ik voor mijn gevoel de drie resterende composities hiertussen zou rangschikken.
De muziekwedstrijd te Brussel – ‘Solisten gaan, partituren blijven’
Brussel, Zaterdag
De uitslag van Brussel geeft thans de indruk, dat zij lijdt aan een te grote mate van ‘afzonderlijke objectiviteiten’ die aan de jury-leden slechts tot eer kunnen strekken, maar hun gezamenlijke uitspraak een zekere kilheid hebben gegeven. Over de eerste plaatsen in de ranglijst viel na afloop althans een zekere verwondering te constateren, de keuze van de midden-groep van de zilveren medailles kon blijkbaar meer instemming vinden.
Dat Matthijs Vermeulen zich bij de midden-groep bevindt, kan voor deze componist, wiens vijfde en vierde symphonie indertijd door het publiek met zeer weinig instemming en door de critiek met grote terughoudendheid zijn ontvangen, een voldoening zijn. Zij tweede symphonie werd gegeven op de helft van het concours, toen het al lang duidelijk was geworden, dat het ‘raden’ naar de identiteit of zelfs de nationaliteit van de auteurs een onbegonnen werk was. Achteraf kan uit onze aantekeningen echter worden afgeleid, dat de kenmerken van Vermeulen in zijn symphonie volkomen aanwezig zijn geweest. Het beginsel van de ‘poly-melodiek’ is er, zij he niet zo à outrance als in zijn latere symphonieën weer is te vinden. De virtuositeit die de componist van zijn zes trompetters en van de hoge hoorns verlangt, is karakteristiek. En dat zijn symphonie het motto draagt ‘Prélude à la nouvelle journée’ was zelfs een bijna al te duidelijke ‘hint’, want Vermeulen geeft zulke motto's graag aan zijn symphonieën mee.
Le concours musical international Reine Elisabeth de Belgique
La deuxième séance d’épreuves
Après l’entr’acte fut exécutée une Deuxième symphonie, intitulée Prélude à la nouvelle Journée. Le jeu des suppositions est permis ici, mais il semble bien que l’oeuvre soit avant tout de nature descriptive. On serait tenté d’y voir une symphonie du travail et du machinisme, en acceptant certains passages traités en douceur. L’emploi de l’ostinato est caractéristique de cette oeuvre comme il l’est de plusieurs parmi les compositions présentées. Est-ce abus d’abstraction ou simple extension de formules stéréotypées, comme on les rencontre en harmonie traditionnelle? Il y a là cependant une ébauche d’automatisation qui pourrait nuire à la musicalité si elle s’impose au détriment.
Mais il est bon de s’abstenir de tout jugement prémature à une première exécution d’oeuvres fortement charpentées et servies par un orchestra excellent et dévoué, mais parfois surprise par l’étendue de sa tâche et le manque de temps. On ne peut que louer M. André et ses musiciens pour la façon remarquable dont ils s’acquittent d’une mission difficile entre toutes.
Einduitslag Compositieconcours in Brussel
Vijfde en tiende prijs voor Nederlander
Het vierde en laatste concert van het Concours Reine Elisabeth zich in een aanmerkelijk grotere belangstelling verheugen. De uitslag verhoogde de spanning en gelukkig zijn de verwachtingen, voor wat betreft de laatste drie composities, niet teleurgesteld. Zoals ik beloofde, zal ik nu eerst mijn eigen indrukken daarvan weergeven.
De laatste avond
Nr. 10 was een uitstekend geconcipieerde Symphonie en Fa, die ik plaatste boven het paar 4 en 7, omdat deze muziek voorlijker is, doch lager dan de kopgroep, daar noch het voldragene heeft van Nr 5., noch het expressieve van Nr 6.
Nr. 11 was zeer nauw aan Nr. 10 verwant, maar in vele opzichten sterker, ofschoon weer niet zo vast van bouw als Nr. 5. Er zitten talloze kwaliteiten in en zeker veel muziek, maar daardoor mist het werk de wat beknopte overzichtelijkheid en geladen spanning van Nr. 5.
Nr. 12 tenslotte was Le Mystère de Jésus. Het kan verdacht zijn, indien een werk al met de titel zo hoog grijpt. Soms is dat een uithangbord voor een verloren zaak. Doch ook al heb ik het verband tussen de titel en de compositie niet kunnen bespeuren, het was een formidabel werk. Er waren zeer veel overeenkomsten met Nr. 6, doch dan alles in verhevigder potentie en zo dacht ik aan het werk een tweede plaats toe.
Zo kwam ik, na het wegsterven van deze laatste compositie als een heftig bewogen slotaccoord, voor mijzelf tot de volgende rangorde, die ik gemakshalve slechts met de programma-nummers aangeef: 5, 12, 11, 6, 4, 7, 3, 8, 2, 1 en 9. Bij vergelijking met de uitspraak van de jury zal men overeenkomsten, doch ook enorme verschillen opmerken. Mijn vermoedens omtrent diverse herkomsten worden intussen bijna nergens bevestigd, hetgeen koren zal zijn op de molen van hen, die beweren, dat zich tegenwoordig een internationale stijl ontwikkelt door het toenemende verkeer tussen conservatoria en door middel van radio en gramofoon. Inplaats hierop verder in te gaan, bepaal ik me nu echter beter tot de bekendmaking van de definitieve uitslag.
De Einduitslag
Een uur na afloop van het concert betrad de jury het inmiddels ontruimde de podium en nam plaats achter de daarheen verhuisde groene tafel.
Marcel Cuvelier nam als president het woord en zegde allereerst koningin Elisabeth eerbiedig dank voor het zeer belangrijke, door haar genomen initiatief, waarop elkeen zich van zijn plaats verhief en de vorstin spontaan toejuichte.
Een zelfde enthousiaste bijval mocht Franz André in ontvangst nemen, nadat de president hem hulde had gebracht voor het enorme door hem verrichte werk, een hulde, waarbij ik me van ganser harte aansluit. Een dozijn nieuwe partituren zo vlekkeloos te reproduceren, dwingt het diepste respect af. André heeft vier dagen achtereen 's ochtends en 's middags gerepeteerd en 's avonds geconcerteerd. Bij Cuveliers lof voor het Nationaal Orkest en het N.I.R. Orkest sluit ik me eveneens enthousiast aan, vooral voor wat het laatste ook op het slot-concert weer voor enorms heeft gepresteerd.
Na de beide jury's bedankt te hebben voor het selecteren der 439 binnengekomen partituren, waarbij de anonimiteit tot voor enkele minuten nog volledig was bewaard, naderde 't grote ogenblik. Er restte nog slechts de vermelding van één incident. Er was nl. gebleken, dat de naam van de componist van nr 9 (La Genèse), op een of andere manier tot enige juryleden was doorgedrongen. Ter handhaving van de eerlijkheid is toen aan deze componist verzocht zijn partituur terug te nemen, hetgeen hij deed, zeker niet tot mijn leedwezen, zoals men gisteravond heeft kunnen lezen.
Toen stond de president niets meer in de weg de prijzen als volgt kenbaar te maken, steeds onder veel bijval:
1. Prijs van Koningin Elisabeth: Michel Spisak, geboren 1914, Polen: compositie Nr 8. Serenade.
2. Prijs van de Belgische regering: Jean Michel Defay, geboren 1932 Frankrijk: compositie Nr 2, Danses Symphoniques.
3. Prijs van de president: Carlo Franci, geboren 1927, Italië: compositie Nr 5 Concerto pour Orchestre.
4. Prijs der provincie Brabant: Alvin Etler, geboren 1913, U.S.A.: compositie Nr 7. Symphonie Nr 1.
5. Prijs der stad Brussel: Matthijs Vermeulen, geboren 1888, Nederland: compositie Nr 6, Deuxième Symphonie.
6. Michel Ciry, geboren 1919, Frankrijk: compositie nr 12, Le Mystère de Jésus.
7 Makotoi Moroi, geboren 1930, Japan: compositie Nr 3, Composition pour Orchestre.
8. Jean Papaioannou, geboren 1909, Griekenland: compositie Nr 4, Symphonie.
9. James Myron Cohn, geboren 1929, U.S.A.: compositie Nr 10, Symphonie en Fa.
10. Luctor Ponse, geboren 1914, Nederland: compositie Nr 11, Symphonie.
11. Jean Duperier, geboren 1886, Zwitserland: compositie Nr 1, Symphonie.
Hoe verheugend was het te bevinden, dat de vijfde en de tiende prijs voor Nederlanders waren, en hoe blij ben ik, dat ik hen hoger getaxeerd had, nl, respectievelijk als vierde en derde. Wat Vermeulens Deuxième Symphonie betreft, die is inderdaad in Frankrijk geschreven, vermoedelijk niet lang voor 1930. Het land van herkomst heb ik dus geraden, maar ik vermoedde niet, dat de maker inmiddels was teruggekeerd naar zijn geboorteland. Luctor Ponse is overigens uit zijn geboorteland, Zwitserland, weggebleven, doch al woont hij nu, evenals Vermeulen in Amsterdam, zijn stijl is niet Nederlands te noemen.
En zo is het derde Concours Reine Elisabeth weer ten einde. Er zou nog lang over na te kaarten zijn, doch beter dan dat is het te constateren, dat het een belangrijke manifestatie is geweest, waarvan het zeldzame karakter nog eens door Marcel Cuvelier werd onderstreept, toen hij, in een vergelijking met de gebruikelijke solisten-concoursen zo raak zeide: ‘Les solistes passent, mais les compositions restent’.
Concours Reine Elisabeth ditmaal van gering belang
[…] Het algemeen oordeel te Brussel was dan ook dat bij de eerste selectie onherstelbare misslagen zijn begaan, die aan dit concours elke betekenis hebben ontnomen.
De bekroonde werken bleken noch representatief voor het internationale compositorische niveau van het ogenblik, noch voor de stromingen die nu tezamen het muzikale beeld bepalen. En zij waren bovendien in vele gevallen òf technisch, òf aesthetisch òf van persoonlijke zeggingskracht, en in de meeste gevallen in alle drie de opzichten onvoldoende. Een werkelijk geslaagde, volop aanvaardbare compositie heeft het concours niet opgeleverd.
Le concours de composition musicale Reine Elisabeth
Que penser du verdict?
Cinquième prix: Matthys Vermeulen (Hollande) pour sa seconde symphonie intitulée ‘Prélude à la Nouvelle Journée’ (n° 6 du programme).
Oeuvre considérable par le volume sonore, d'une part, l'habileté de l'écriture orchestrale (toujours) et par des mélismes chromatiques centrés sur des sons attractifs.
Nederlandse componisten van deze tijd – XXII. Matthijs Vermeulen
Het moet voor een componist een wonderlijke sensatie zijn, op 68-jarige leeftijd voor het eerst een compositie te horen, die hij op 32-jarige leeftijd voltooide. Dit zal het geval zijn, wanneer tijdens het Holland-Festival door het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum (5 juli Amsterdam, 7 juli Scheveningen) de Tweede Symfonie ‘Prélude à la Nouvelle Journée’ van Matthijs Vermeulen wordt uitgevoerd. Hoe het komt, dat tussen de compositie en de eerste verklanking in het land, waarin dit stuk ontstond, een spanne tijds van 36 jaar gelegen is? Omdat niemand in 1920 of daaromtrent het risico aandurfde een symfonie te spelen, die te moeilijk werd geacht voor het orkest, en te modern voor het publiek. Dit feit heeft aan het leven van haar maker een wending gegeven, zo ingrijpend, dat men er in geen enkel componistenbestaan een tweede voorbeeld van zal aantreffen. Doch daarover straks. Het leven van Matthijs Vermeulen ontsnapt volledig aan het biografische staatje omtrent opleiding, geleidelijke ontplooiing en uitvoeringsdata, dat omtrent iedere andere componist valt op te stellen. In 1888 te Helmond geboren, groeide hij op in een milieu, dat hem verhinderde om ooit goed enig instrument te leren bespelen. Hoe hij tot de muziek gekomen is? Toen hij als 13-jarige leerling van het Gymnasium der Paters Norbertijnen te Heeswijk op een herfstavond op zijn eentje over de speelplaats wandelde, ontving hij, opeens, en het is niet te zeggen hoe, iets wat men een muzikale revelatie zou kunnen noemen. Dat moment zou zijn ganse leven gaan beheersen, hoe langdurig hij in een bepaalde periode van zijn bestaan ook zou trachten, deze aandrang der muziek uit zijn leven te verbannen. In de schaarse gegevens, welke men omtrent de componist Vermeulen in de Nederlandse handboeken der muziek aantreft staat te lezen, dat hij autodidact is. Inderdaad heeft hij niet de gebruikelijke opleiding van een conservatorium genoten, doch anderszins heeft het hem toch niet aan bekwame leidslieden ontbroken. Op het Gymnasium van Heeswijk was een leraar, die tegemoetkwam aan zijn dorst naar muzikale wetenschap, en de allereerste grondslag legde voor zijn vorming. Dit was pater L.A. Dobbelsteen, een thans vergeten componist van kerkmuziek, die aan de toenmaals nieuwe richting in de kerkmuziek, het z.g. Caecilianisme, intens deelnam. Voor deze Caecilianers was de herontdekking van de klassieke polyfonie van Palestrina c.s. de diepe drijfveer. Dat Matthijs Vermeulen later als componist gezocht heeft naar een type melodie, dat verwant zou zijn met de middeleeuwse melodie, en dat hij in zijn symfonieën streefde naar een polymelodische structuur, die de oude cantus firmus-techniek in een modern licht zou plaatsen, vindt zonder twijfel zijn oorsprong in het feit, dat hij langs de weg der Caecilianers in de muziek werd ingeleid. Ook het feit, dat hij later snel begrip vond voor de muziek van Diepenbrock, mag hiermee in verband gebracht worden. De boeken, welke hij als jongen doorwerkte waren de Harmonielehre van P. Piel en de Kompositionslehre van Michael Haller. Hij wierp zich met zulk een passie op de muziek, dat hij van zijn medeleerlingen geheel en al vervreemde. Dit bracht in de omgang onhoudbare toestanden met zich mee, en als 17-jarige jongen nam hij het besluit om naar het centrum van muziekcultuur, naar Amsterdam te gaan, zonder enige introductie, zonder enige mogelijkheid van bestaan. Hij had het geluk om als adressenschrijver van het toenmalige weekblad Toonkunst een paar gulden in de week te kunnen verdienen, waardoor hij met de allergeringste levenseisen juist het hoofd boven water kon houden. Hij kende geen sterveling in de grote stad, en hij bracht zijn dagen hoofdzakelijk door in de leeszaal van de Universiteitsbibliotheek, waar hij alles las wat hij maar onder ogen kon krijgen. Op zekere dag vond hij de moed om met zijn compositieproeven naar Daniël de Lange, de directeur van het Amsterdams Conservatorium, te gaan.1 Deze ontdekte onmiddellijk het oorspronkelijke talent van de jongeman, en hij trok er na zijn wekelijks spreekuur tijd voor uit, om hem les te geven. Dit contact duurde drie jaar. Daniël de Lange liet hem de strenge meerstemmigheid beoefenen, doch liet hem in de toepassing daarvan in zijn eigen werk geheel vrij. Ook zocht hij naar middelen om zijn pupil in de muziek een bestaan te verschaffen, hetgeen niet eenvoudig was, omdat hij, nauwelijks kunnende piano spelen, in de muziekpraktijk moeilijk ingeschakeld kon worden. Daniël de Lange meende een oplossing te vinden, door iemand bereid te vinden, de jonge Vermeulen trompetles te geven, doch door de minimale voeding welke hij zich slechts veroorloven kon, bleek hij lichamelijk niet tegen deze inspanning te zijn opgewassen. Tenslotte vond Matthijs Vermeulen zijn weg in de muziek als dagbladcriticus en het mag bijna een paradox genoemd worden, dat dit dezelfde weg was, waarlangs hij zich tien jaar later gedwongen zou voelen, de muziek voor lange tijd te verlaten.
De criticus en schrijver Vermeulen vormt een hoofdstuk op zichzelf. In deze hoedanigheid kwam spoedig zijn tweede begaafdheid tot uiting: zijn bezield en dikwijls virtuoos schrijverschap, waarmee hij zich tal van bewonderaars uit het literaire kamp verwierf. Met dezelfde hartstochtelijke ongebreideldheid, waarmee hij zich op de muziek geworpen had, nam hij de muziekkritiek ter hand. De dichter M. Nijhoff heeft eens geschreven: ‘Er is in onze letteren maar één man, met wie Matthijs Vermeulen als essayist te vergelijken zou zijn: maar één man, die nog met zulk een gedrongen gloed schreef over verschijnselen op kunstgebied, alsof zijn overtuigingen zijn beginselen waren, en hij voor die beginselen een godsdienstoorlog aanbond; en dit is Van Deyssel en dan nog de Van Deyssel uit de beste periode.’ Inderdaad, Vermeulen was als schrijver typisch een ‘Tachtiger’, een revolutionaire ruitenbreker, zoals de Tachtigers dit waren in hun eerste, vurige tijd. En hij is dit gebleven, óók toen hij in 1947 zijn werkzaamheden in ons land als muziekkroniekschrijver hervatte.2 Vermeulen was en is er de man niet naar, om de feiten en feitjes uit het muziekleven als een kalm registrator in te boeken. Hij reageert op creatieve wijze op de dingen die hij hoort. Hij tracht de harteklop der muziek te onderscheiden, welke hij afmeet naar de intensiteit waarmee zij op hem toekomt. Hij luistert naar de diepte der bewogenheid, en hij telt de schoonheid meer dan de dienaren der schoonheid. Hij hunkert ernaar te bewonderen, en wanneer hij niet bewondert, verguist hij. Hij ziet de dingen wit of zwart. Hij draaft door op een gedachte, die hem gegrepen heeft. Hij werkt, prachtig dravend, zulk een gedachte uit, en komt dan niet zelden tot conclusies, waarbij de op zijn beurt kritische lezer zich de ogen uitwrijft. Zijn taalvermogen schijnt vaak een sterker drijfveer te zijn dan de lust om de dingen naar evenwicht van hun belang tegenover elkander af te wegen. Het ligt trouwens allerminst in zijn aard, de betrekkelijkheid der dingen in acht te nemen. Men heeft Vermeulen wel eens een ‘natuurkracht’ genoemd, en dat is hij, zowel in zijn muziek als in zijn geschriften. Als criticus schreef en schrijft hij vanuit zijn diepe passie voor de muziek en haar meesters. Doch het zou naar ik meen verkeerd zijn, te veronderstellen dat hij in de penvoering een diep behagen schept. Het moet hem vaak verdroten hebben, wanneer men hem als schrijver bewonderde, terwijl men de componist in hem niet telde. Dat hij op zeker ogenblik het schrijven van kritieken staakte en het land verliet, vond niet zozeer zijn oorzaak in het feit, dat hij ‘het opstellen van bezwaarschriften tegen het Nederlandse muziekleven’3 nutteloos ging achten, doch veeleer in de omstandigheid, dat hij met zijn composities niet tot het Nederlandse muziekleven vermocht door te dringen. Zijn Eerste Symfonie vond bij een provinciaal orkest een matige vertolking. Zijn Tweede Symfonie bood hij Willem Mengelberg aan, die hij een groot muziekvertolker achtte, al had hij in de loop der jaren een reeks van ‘bezwaarschriften’ opgesteld ten aanzien van diens artistiek beleid. Toen Vermeulen de drie door Mengelberg onbeantwoorde brieven aangaande de Tweede Symfonie in het weekblad De Nieuwe Kroniek bij wijze van ‘open brief’ gepubliceerd had (7 mei 1921), en hij, tegen zijn verwachting in, uit heel Holland geen enkele reactie ontving, had hij het gevoel, dat al het zaad op de rots was gevallen. Hij stond alleen, en meende, waar het klimaat van zijn land zo kil en afwijzend was tegenover zijn scheppend werk, even goed in een ander land te kunnen gaan beginnen. Vermeulen vestigde zich in Frankrijk, waar hij spoedig zijn Derde Symfonie schreef. Intussen bood hij Gabriel Pierné zijn Tweede Symfonie ter uitvoering aan, doch deze kon in het werk de weg niet vinden, waar als tegenwerkende factor nog dit bijkwam, dat het instuderen van dit voor de toenmalige musici in dubbele zin ‘vreemde’ werk te veel kostbare repetitietijd zou vergen. Serge Koussewitsky had Vermeulens Derde Symfonie naar Amerika meegenomen met het voornemen het stuk daar tot uitvoering te brengen, doch na enkele maanden deelde hij de componist mede, dat het voor de Nieuwe Wereld toch te modern was. Bij Walter Straram en Pierre Monteux deed Vermeulen dezelfde ontmoedigende ervaringen op. Het was voor de componist niet minder dan een ramp, dat hij de gelegenheid niet kreeg, zijn werk te beluisteren. Vooral omdat een stuk als Vermeulens Tweede Symfonie zo progressief was: wat de structuur, de (a)tonaliteit, de orkestbehandeling, de polymelodische schrijfwijze en tal van andere eigenschappen betreft, was het voor de ontwikkeling van de componist van het grootste belang, om hetgeen hij zich in de geest had voorgesteld, aan de werkelijke klank te toetsen. Doch het waren niet alleen technische factoren, die voor Vermeulen de verklanking van zijn werk noodzakelijk maakten. Het waren veeleer factoren van ethische aard. Matthijs Vermeulen is namelijk van mening, dat het er in laatste instantie niet op aankomt, hoe de muziek gemaakt wordt, doch op datgene wat in de muziek gemaakt, uitgedrukt wordt. Dit betreft haar zielsinhoud, welke met de graad van moderniteit niets te maken heeft en ten opzichte waarvan het jaartal van ontstaan van het kunstwerk evenmin van wezenlijke betekenis is. De taal der muziek moge volgens de eeuwen wisselend zijn, de uitgesproken schoonheid is constant en onveranderlijk. De muziek is een mededeling van mens tot mens. Zij wordt bij de waarlijk bezielde kunstenaar van binnenuit gedreven, en zij bewijst eerst haar psychische kracht, wanneer zij op degenen, die haar ondergaan, een versterkende invloed uitoefent. Het was voor de componist Vermeulen dus allereerst van belang, te ervaren, hoe zijn muziek zich in de menselijke omgeving: in de zaal, zou ‘plaatsen’. Zijn werk staat niet los van het geestelijk ervaringsleven van zijn tijd. De Tweede Symfonie sprak immers van een nieuwe dageraad (Prélude à la Nouvelle Journée). Kort na de eerste wereldoorlog ontstaan, was deze symfonie niet zozeer een reactie op de oorlog, dan wel een projectie op de toekomst. Velen in Europa hadden toenmaals het gevoel, aan het begin te staan van een nieuw tijdperk in de geestescultuur. In de Prélude à la Nouvelle Journée werd in klank uitgedrukt, wat men voor de komende tijden verwachtte of… zou willen verwachten. Dit wil niet zeggen, dat Vermeulens Tweede Symfonie aan de ‘actualiteit’ van een bepaald tijdsgewricht gebonden was, of dat het werk, door niet onmiddellijk uitgevoerd te worden, gevaar zou lopen, de verbinding in de vaart der tijden te missen. Doch door niet in klank verwerkelijkt te worden, bleef zij lange jaren achtereen in een vacuüm zweven, en werd de componist het ‘houvast’ onthouden, de vaste bodem, waarop hij verder zou kunnen gaan. Omtrent de ‘uitwerking’ welke deze symfonie in de twintiger jaren op de geesten van die tijd gehad zou hebben, daarvan is niet de proef op de som genomen. De componist moest zonder bewijs van buitenaf in de waarde van zijn werk geloven. In de beste ogenblikken kan dit zijn, doch deze mooie ogenblikken zijn zeldzaam, wanneer men zich afgesneden gevoelt van alle muzikaal-geestelijk verkeer. En zo moet Vermeulen zich gevoeld hebben. Na zich gedurende enige jaren met een driftige levensintensiteit aan de scheppende toonkunst gewijd te hebben, doofde hij de vlam. Hij verbande zichzelf uit de muziek en legde zich de taak op, om tot onderhoud van zijn gezin wekelijks twee feuilletons te schrijven voor een Indisch dagblad. Zo was hij gebonden om buiten zijn eigenlijke sfeer te leven. Hij behandelde onderwerpen van de meest uiteenlopende aard, en onder een schuilnaam kwam een volume kopij tot stand, dat twintig lijvige romans evenaart. Allemaal verloren tijd, gemeten naar zijn muzikale roeping. Matthijs Vermeulen moet gedurende deze jaren wel eens het gevoel van een nachtwandelaar hebben gehad. Eénmaal werd hij uit zijn isolement gehaald. Dit was in i930, toen M. Nijhoff hem vroeg, de muziek te schrijven bij het lustrumspel De Vliegende Hollander, dat hij voor de Leidse studenten had geschreven. In korte tijd kwam de partituur gereed, doch in de uitvoering van deze muziek vond de componist weinig voldoening of aanmoediging.4 In 1939 vond een gebeurtenis plaats, die in het leven van Vermeulen een ommekeer teweeg zou brengen. Hij werd naar Amsterdam uitgenodigd, waar op initiatief van het Comité Maneto door het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum zijn Derde Symfonie werd uitgevoerd. Deze confrontatie (na 18 jaar) met zijn muziek maakte de componist in hem weer wakker. In zijn woonplaats Louveciennes teruggekeerd, schreef hij gedurende de tweede wereldoorlog zijn Vierde SymfonieLes Victoires, een muzikale verbeelding ‘van de talloze overwinningen van hen, die de overwinning moesten verwerven’, en de Vijfde SymfonieLes lendemains chantants, welke geschreven werd vanuit de gemoedsgesteldheid ‘die sterk genoeg was, om in het midden van de duisternis te pogen, door muziek iets te vertellen van de zingende morgens ener gelukkige toekomst’. Uit de titels van deze symfonieën en de omschrijving daarvan blijkt, dat Vermeulen, evenals destijds in zijn Tweede Symfonie, in zijn muziek een reflectie geeft van hetgeen hij als mens-van-zijn-tijd doormaakt.5
Vermeulens Tweede Symfonie is min of meer door een toeval aan het licht gekomen. Hij zond het werk zonder enige verwachting in voor het Compositieconcours Reine Elisabeth de Belgique, dat in december 1953 te Brussel plaatsvond. Uit de 439 symfonische werken, die uit 36 landen waren ingezonden, werd Vermeulens Tweede Symfonie als vijfde bekroond. Het werk, dat uit één deel bestaat en voor een zeer grote symfonische bezetting geschreven is, begint met een pregnant hoofdthema:
Animez, mouvement principal 1/4=88
[muziekvoorbeeld 1]
dat zijn helle, bijna krijsende klank voor een goed deel ontleent aan de toepassing van twee z.g. Bach-trompetten, die in het moderne orkest ongebruikelijk zijn, doch die de componist nodig had om het scherpe, bitse karakter van dit hoofdthema te accentueren. Het gaat gepaard met bruuske ritmen van strijkers en zeer gedetailleerd slagwerk. Het hoofdthema wordt dadelijk in verschillende varianten doorgewerkt, waarna de onheilspellende stemming luwt door middel van een expressieve hobomelodie:
[muziekvoorbeeld 2]
En overgaat in een stemming van contemplatieve bezinning, waarin een kalme fluitmelodie:
[muziekvoorbeeld 3]
begeleid door xylofoon, harp en strijkerspizzicato, iets gevoelen doet van de verwachting ener ‘nieuwe dageraad’. Het is een bezinning op wat geweest is, en op wat komen zal. In het sterk-polymelodische klankbeeld begint een onrustwekkende toon door te dringen, die tot een grote climax voert, waarin het hele orkest in rep en roer komt. Hier zou men de term ‘expressief rumoer’ kunnen toepassen, welke de componist voor een soortgelijke passage uit zijn Vierde Symfonie gebruikte. Op het hoogtepunt wordt een canon de draagster van het massale klankgeweld dat plotseling afbreekt, om opnieuw
[muziekvoorbeeld 4]
hoorns
etc.
tuba
over te gaan in een bespiegelend gedeelte, waar men, in tegenstelling tot de aan de eerste climax voorafgaande contemplatieve episode, van een ‘actieve’ bezinning zou kunnen spreken, omdat hier reeds de krachten aan het werk komen, die aansturen op het psychische klimaat van het slot. Alle stemmen voegen zich met behoud van hun autonomie naar een eigenaardig-dissonerend harmonisch aspect. Deze nieuwe lyrische opzet, welke gedragen wordt door een grote hobosolo (‘avec une grande intensité’):
[muziekvoorbeeld 5]
wordt uitgesponnen in een verhelderende klank, waarin een vioolsolo met harp optreedt. Dit is de overgang naar de finale, die in rondo-vorm geschreven is op het volgende thema (kleine fluit):
[muziekvoorbeeld 6]
waarin verschillende afleidingen van het hoofdthema, vaak in canonische combinaties, als coupletten optreden. Een laatste climax, ‘avec une expression toujours grandissante de douceur et de force’, leidt tot het lumineuze, eclatante slot. Degenen die in Vermeulens latere symfonieën zijn vermogen bespeurd hebben om de muziek (‘die sterk moet zijn, wil ze bestaan tegenover een mensenkreet’…) iets van haar magische oorsprong terug te geven, zullen met interesse dit vroegere werk tegemoet zien, waarvoor als motto zou kunnen dienen het woord van Ernest Renan: ‘Les vrais hommes de progrès sont ceux qui ont pour point de départ un respect profond du passé.’
1 Vermeulen had al contact met De Lange gezocht vóór hij naar Amsterdam afreisde.
2 Moet zijn: 1946
3 Zie Vermeulens woord-vooraf ‘Buiten de Warreling’ in zijn bundel Klankbord (1929, De Vrije Bladen), waarin hij zijn vertrek als criticus verantwoordt.
4 . De muziek werd met behulp van grammofoonplaten met geluidsversterking ten gehore gebracht. De techniek hiervoor was toenmaals nog zeer gebrekkig, en tot overmaat van ramp maakte een sterke wind over de Kagerplassen, waar dit Waterfeestspel werd opgevoerd, alles vrijwel onhoorbaar. Twee fragmenten uit deze muziek: Passacaille et Cortège, worden tegenwoordig in de concertzaal gespeeld.
5 In 1949 werd de Vierde Symfonie uitgevoerd door Eduard Flipse (Rott. Philh. Orkest) de Vijfde door Eduard van Beinum (Concertgebouworkest).
De 2e Symphonie van Matthijs Vermeulen
Op de eerste uitvoering van zijn Derde Symphonie (1921) heeft Matthijs Vermeulen 18 jaar moeten wachten, doch met zijn Tweede heeft hij nog veel langer geduld moeten hebben. Dit werk werd in 1920 voltooid, en op 5 juli a.s., wanneer het Concertgebouworkest deze Tweede Symphonie, ‘Prélude à la Nouvelle Journée’ getiteld, onder leiding van Eduard van Beinum ten gehore zal brengen, zal dus na een wachtperiode van 36 jaar eindelijk het klankbeeld van deze symphonie voor de componist onthuld worden. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, hoe funest het voor de creatieve ontwikkeling van een componist is, wanneer hij geen gelegenheid verkrijgt, om zijn muzikale verbeeldingen te toetsen aan de werkelijke klank. En dit geldt wel in de eerste plaats voor een componist als Matthijs Vermeulen, die, zoals Sem Dresden reeds in 1923 opmerkte, zijn werk van een sterke ‘impressie van binnenuit’ schreef, en die — om nog een term van Dresden te citeren — zijn talent ‘ongebreideld en met afkeer van alle scholastiek’ een uitweg trachtte te banen. Eerst nadat Vermeulen in 1939, dank zij een initiatief van het Comité ‘Maneto’ zijn Derde Symphonie te Amsterdam gehoord had, en hij als het ware de proef-op-de-som kon nemen, ontving hij de stimulans om zijn symphonisch oeuvre voort te zetten met zijn Vierde (1941) en Vijfde Symphonie (1944) die beide in 1949 zijn uitgevoerd: de Vierde onder leiding van Eduard Flipse; de Vijfde onder leiding van Eduard van Beinum.
De partituur van Vermeulens Tweede Symphonie is enige jaren geleden min of meer door een toeval komen bovendrijven. In December 1953 vond te Brussel een internationaal compositieconcours voor symphonische werken plaats (Concours International Reine Elisabeth de Belgique). Voorwaarde tot inzending was, dat de partituren niet eerder waren uitgevoerd. Aan deze voorwaarde voldeed Vermeulens Tweede in ieder geval, en daarom zond hij het werk in, niet verwachtend er iets op te horen. Uit 36 landen werden 439 symphonische werken ingezonden, en Vermeulens Tweede Symphonie werd uit deze enorme stapel als vijfde bekroond.
In de jaren twintig ontmoette Vermeulen nergens het ‘klimaat’ voor zijn werk. Het was voor de orkesten te moeilijk, voor de dirigenten te modern. Dit was niet alleen in Nederland het geval, maar ook in Frankrijk, waar de componist zich intussen in 1921 gevestigd had, om eerst in 1946 naar zijn vaderland terug te keren.
Hij wendde zich tot Gabriël Pierné, die als dirigent van het Orchestre Colonne belangstelling voor de jongeren aan de dag legde (Pierné was de eerste, die werk van Milhaud ten gehore bracht). De technisch-muzikale moeilijkheden van de partituur vergden echter meer repetitietijd, dan het Orchestre Colonne zich veroorloven kon, en bovendien schijnt Pierné met deze muziek geen innerlijk contact verkregen te hebben. Serge Koussewitzky nam de Derde Symphonie van Vermeulen mee naar Amerika, doch schreef de componist na enige maanden, dat het werk te modern was voor dit land. Het werk bleef dus liggen. Of het [de Tweede, red.] nu, na 36 jaar, door de tijd achterhaald zal blijken te zijn? Ik geloof niet, dat hiervoor enige vrees zal behoeven te bestaan. Nadat men het werk heeft leren kennen, zal men over de technische eigenschappen ervan (de kwesties van tonaliteit, vorm, instrumentatie, e.a.) kunnen oordelen, doch deze zullen weinig anders blijken te liggen, dan in de latere symphonieën van Vermeulen het geval was. Het komt er trouwens niet in de eerste plaats op aan, of men de componist in het gebruik van zijn technische middelen in het gelijk wil stellen. Matthijs Vermeulen behoort tot de componisten, voor wie de muziek nog een ethische waarde vertegenwoordigt. Hetgeen hij in zijn Tweede Symphonie tot uitdrukking wilde brengen, was de nieuwe dageraad (Prélude à la Nouvelle Journée), waarnaar degenen die de Eerste Wereldoorlog hadden overleefd, uitzagen. Zijn symphonie was, menselijk gesproken, minder een reactie op de oorlog, dan wel een projectie op de toekomst. Zoals hij ook in zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog gecomponeerde Vijfde Symphonie ‘in het midden van de duisternis door muziek iets poogde te vertellen van de zingende morgens ener gelukkige toekomst’ . Het moge de toehoorders van de Tweede Symphonie aangeraden worden, zich open te stellen voor de versterkende kracht, die Matthijs Vermeulen in zijn muziek nastreeft.
Concertgebouworkest bracht première – Vermeulens Tweede Symfonie: succes voor de componist
Zo heeft Amsterdam dan eindelijk kennis gemaakt met de Tweede Symfonie ‘Prélude à la Nouvelle Journée’ van Matthijs Vermeulen. Dat geschiedde op het concert welk het Concertgebouworkest gisteravond in de goed bezette Grote Zaal van de muziektempel aan de van Baerlestraat (in het kader van het Holland-Festival) gaf. En laat ik hier maar meteen aan toevoegen: het is een duidelijk succes voor de componist geworden.
Zeer velen waren er — wellicht velen — onder de toehoorders die vreemd hebben gestaan tegenover de dikwijls ongewone en massale klanken. Wij mogen toch niet vergeten dat wij te doen hebben met een werk dat men niet een-twee-drie geheel in zich op kan nemen. Het staat voor mij echter vast, dat deze muziek van een absolute eerlijkheid getuigt, een overmaat aan energische spanningen bezit, volkomen oorspronkelijk is en geschreven werd door iemand met een zeer sterke persoonlijkheid en een strijdbare, opstandige natuur. In 1920. Toen progressief was en dat heden ten dage nog is.
Is het niet verregaand onrechtvaardig dat een dergelijk werk 36 (!!) jaar in de kast heeft gelegen zonder dat iemand er naar keek? Zonder dat iemand het de moeite waard vond het eens tot klinken te brengen? Verregaand onrechtvaardig dat het publiek niet in de gelegenheid is gesteld, zich uit te spreken, desnoods dan maar in ongunstige zin?
Ik vraag mij af welke motieven er aanwezig waren. Natuurlijk worden er extra hoge eisen aan de uitvoerenden gesteld. Trouwens aan de luisteraars ook. Maar wij hebben het nu toch kunnen constateren: het orkest heeft de symfonie gespeeld, met volledige overgave. En het publiek heeft geluisterd, aandachtig geluisterd; het was althans doodstil in de zaal tijdens de uitvoering. Wij kunnen de organisatoren van deze avond dan ook niet anders dan erkentelijk zijn voor de kennismaking.
Een apart compliment komt zeker Eduard van Beinum toe. Andere dirigenten hebben het stuk geweigerd, of, hetgeen wellicht nog erger is, genegeerd. Hij heeft dus de moed gehad het tot uitvoering te brengen. Dit gedaan met gehele inzet van zijn persoon. Bijzonder duidelijk werden de scherpe tegenstellingen belicht, de uitbundigheid tegenover de droefgeestigheid geplaatst, de heftigheid tegenover de verstilde momenten. Vermeulen heeft na afloop, dirigent én orkest dan ook nadrukkelijk in de gebrachte hulde betrokken.
De Tweede Symfonie van Matthijs Vermeulen
Een wel zeer verlate première bracht donderdagavond het Concertgebouworkest onder Eduard van Beinums leiding: de Tweede Symfonie van onze landgenoot Matthijs Vermeulen. Wel werd dit werk, naar verluidt, omstreeks 1920 eenmaal uitgevoerd, maar dat was in ieder geval niet door het Concertgebouworkest. De componist had dus maar liefst 36 jaar te wachten vooraleer hij zijn geestesproduct nog eens kon horen. Het zal ook wel de eerste keer zijn geweest in een vertolking op niveau.
Men denke niet dat een dergelijk lot alleen beschoren was aan deze symfonie. In ons land heerst, meer nog dan elders, een ontzaggelijke traagheid ten opzichte van de hedendaagse en nationale symfonische muziek. Men bedenke slechts dat eigenlijk alleen Willem Pijpers Derde Symfonie hier een repertoire-stuk werd en dat we dit werk dan nog maar eens in de zoveel jaar te horen krijgen…
Vermeulen noemde zijn Tweede Symphonie: ‘Voorspel tot een nieuwe dag’ — een begrijpelijke titel voor een werk uit 1919, de tijd waarin men geloofde in een betere, vrediger toekomst. Dat geloof in betere dagen voor de mensheid heeft de mensheid anno 1956 gelukkig niet verloren. En als zodanig is de idee, waaruit Vermeulens Tweede ontsproot, vandaag de dag nog geldig. Is dat echter ook haar gestalte, haar psychische instelling, haar taal?
Zesendertig jaar muziekgeschiedenis betekent, in onze eeuw, een geweldige tijdsspanne. Geen der kunsten verwisselde zó haar uitdrukkingsmiddelen als de muziek: de meest .’ontastbare’ der kunsten is ook de meest zoekende, zwervende. Alle hoop en wanhoop, alle onzekerheid en nieuwe zekerheden eisten van de muziek nieuwe vormen. Vaak ook werden die vormen zèlf tot hoop en verwachting: dorre gestalten, die aan geschokte mensen althans uiterlijk houvast boden. Beter dan welke kunst ook weerspiegelt de ‘moderne’ muziek de verwarring van onze tijd. Wat een soepelheid van geest vraagt de eigentijdse muziek van de luisteraar, die — moe en onthutst — maar wát graag vlucht naar de vertrouwde klankwereld van de voorafgaande eeuwen, vol wantrouwen ten opzichte van de eigentijdse muziek.
In dit bonte, eigentijdse klankbeeld neemt Vermeulens muziek beslist een eigen plaats in. Wie het geduld wil opbrengen zich te verdiepen in deze muziek, zal dat gemakkelijk kunnen vaststellen. Maar wie heeft momenteel geduld genoeg om kennis te nemen van zulke, uiterst persoonlijke bekentenissen-in-klank? Wekken zij niet veeleer ergernis en nijd? Is het vandaag niet meer dan ooit taboe om zich te willen onderscheiden van het grote koor? Het is wel zeker, dat in de hedendaagse kunst bizarre vormen eerder worden geduld en aanvaard dan een op innerlijke beleving berustende hardnekkige en koppige wezensgesteldheid, die zich in grillige klanken kenbaar maakt. Het is deze geaardheid, deze wezenlijkheid die Vermeulens muziek voor velen zo ‘afschrikwekkend’ maakt en die onze dirigenten ervan weerhield om er plaats voor in te ruimen op hun programma's. Alle andere argumenten — de ‘onspeelbaarheid’ bijvoorbeeld — vallen daarbij in het niet.
Als een natuurgeluid ontrolt zich Vermeulens Tweede Symfonie: de melodie werd er vervangen door de melopee — een eindeloos voortwentelende melodische lijn, die geen houvasten biedt aan de rustzoekenden; de harmonie werd er beperkt tot lang uitgestrekte klankbeddingen, waarbinnen zich de melopeeën voortbewogen, smekend, soms triomferend over wie weet welke duisternissen. Contrapunt werd hier een soort heterofonie: een gelijktijdigheid van tegenstelde krachten. Eb en vloed wisselen elkaar af, traag, onverzettelijk. Tegen het slot komen onderhuidse driften naar buiten, oor en geest prikkelende vonken van het slagwerk: zij kondigen, volgens de componist, de nieuwe dag aan, droom en daad verenigend. Maar wij ondergingen er niet de bevrijding van, omdat ten slotte de cacafonie zichzelf verslindt en slechts een luchtledig achterlaat: de stilte, die toch eigenlijk maar weinig werd aangetast door deze muziek. Misschien komt dat, omdat. de ‘stilte’ anno 1956 nog onverbiddelijker is dan zij was anno 1919. Vermeulen hanteert de muziek als een hypnotiseur, een slangenbezweerder. In onze dagen van verzakelijking en verkilling der menselijke betrekkingen bleef hij geloven in het wonder der beïnvloeding door middel van geluid. Achter de uitbarstingen van klankgeweld en achter de langgerekte en trage lijnen van blazers en strijkers staat onmiskenbaar een mens met veel moed en grote idealen, een mens die zegt wat hij nodig oordeelt, zich niet storend aan tradities en conventies. Dat is het, wat onze sympathie won, al kon deze muziek ons beslist niet onder de ‘ban’ brengen: anno 1956 is ons geloof in deze super individuele hypnotiseurskunst namelijk nihil.
De uitvoering onder Van Beinum leek ons overigens voortreffelijk en de componist mocht van een goed deel van zijn luisteraars een spontane bijval ontvangen.
Beethoven's Koorfantasie (met Cor de Groot als pianosolist en het Toonkunstkoor) en Mendelssohn's Italiaanse Symfonie completeerden het programma.
Mooie uitvoeringen, die grote bijval deelachtig werden.
Van oude en nieuwe dagen
De fantasie voor piano, soli, koor en orkest in c, op. 80 van Beethoven is een hoogst eigenaardig werk. Een ongewoon virtuoze pianopartij, een voor Beethoven ongewoon simpele variatie-techniek, een zeer eenvoudig, op de grens van het al te populaire balancerend hoofdthema staan in dienst van een bepaalde idee. Uit de improvisatorische solo van de piano stijgt deze idee op, krijgt allengs vastere vorm in de veranderingen, die Beethoven het thematische gegeven doet ondergaan om ten slotte, zodra de zangstemmen optreden, een juichende triomf-aria te worden. Het is een grootse, een verheven, een de mensheid verlossende gedachte, die Beethoven wil verkondigen zonder dat hij geheel slaagt. Pas later, in de Negende Symfonie, wordt deze bevrijdende jubel klinkende werkelijkheid, hier, in deze fantasie, is de greep op het gegeven nog niet vast, niet sterk genoeg om deze dag der vreugde, der mensheidsverbroedering, de dag, waarin de goden het mensdom zegenen en belonen voor de moeilijke tocht door dit ondermaanse overtuigend en meeslepend te verklanken. Het lag niet aan de uitvoering, die behoudens enkele onzuiverheden in de houtblazers, Beethovens compositie volledig recht deed wedervaren. Cor de Groot heeft de zeer briljante pianopartij met de juiste dosering van virtuositeit en expressiviteit voorgedragen, het orkest, het Toonkunstkoor en de solisten van het Collegium Musicum Amstelodamense hebber onder Van Beinums even beheerste als vurige leiding voortreffelijke prestaties geleverd. Het lag aan Beethoven zelf, dat deze opmaat tot een nieuwe dageraad van het mensdom niet de beoogde vervoering teweeg wist te brengen.
Prélude à la Nouvelle Journée is de titel van Vermeulens Tweede Symfonie. Een modern mens ondergaat hetzelfde, heeft hetzelfde visioen, dat Beethoven voor de geest heeft gestaan. De geschiedenis der toonkunst heeft ons weliswaar geleerd wantrouwig te staan tegenover het commentaar van componisten op hun eigen werk, doch Vermeulen is een veel te heldere, scherpe geest, die blijkbaar reflecterend tegenover het creatieve proces in zijn binnenste kan staan om hem niet te moeten vertrouwen. Als mens en musicus heeft hij het veel moeilijker dan Beethoven, maar met de hem eigen radicaliteit springt Vermeulen stoutmoedig in een onverkend terrein: dit stuk is zesendertig jaar geleden geschreven, en de verdienste een pionier te zijn geweest kan niemand de componist ontzeggen. De tijd heeft hem intussen ingehaald, deze muziek is nu niet meer moderner dan andere stukken van hedendaagse toonzetters. Maar is hij geslaagd, waar Beethoven faalde? Opent deze compositie als psychisch programma èn als werkstuk waarlijk nieuwe perspectieven? Men kan menen, dat, ondanks zichzelf, Vermeulen niet de dageraad van een schoner leven, maar de verschrikkingen van een misschien de zelfvernietiging tegemoet tuimelende mensheid visionair heeft verklankt, dat de krachtige episodes niet dionysisch, maar woest, de lyrische niet mijmerend, maar droefgeestig zijn: daarover echter zal men het moeilijk eens worden. Doch men kan op zuiver muzikale gronden bezwaren hebben en betogen, dat Vermeulen zijn bedoelingen niet geheel heeft verwezenlijkt. De nagestreefde polyfonie wordt in de praktijk teniet gedaan door een al te massieve instrumentatie, de volkomen zelfstandigheid der stemmen blijft een abstractie, die men bij de lectuur der partituur, maar niet tijdens de uitvoering kan waarnemer. De fragmenten, die ons het meest hebben getroffen, waren die waarin Vermeulen van polyfonie en polyritmiek afziet, waar een melodie boven een doorzichtige begeleiding haar stem verheft, waar dus Vermeulen de traditie, zij het dan ook op zijn manier, handhaaft. Van Beinum heeft er kennelijk naar gestreefd het ruige karakter dezer muziek te matigen, de explosieve elementen te temperen, en de componist, die hartelijk werd gehuldigd, heeft zijn instemming niet deze vertolking nadrukkelijk betuigd.
Vermeulens Tweede Symfonie: subliem
Eduard van Beinum heeft met het Concertgebouworkest op het Holland-Festivalconcert van donderdagavond Matthijs Vermeulens Tweede Symfonie, ‘Prélude à la Nouvelle Journée’, voor 't eerst in ons land uitgevoerd.
Het werk, uiting van een sterk en oorspronkelijk talent, werd geschreven in 1919-1920. Vermeulen zegt erover: ‘Omstreeks die jaren verwachtten de meeste mensen dat een nieuwe dageraad zou rijzen over een verduisterde wereld; wat zij ook nu nog hopen. Uit de reflexen welke zulk een verwachting kan teweegbrengen, ontstond deze symfonie.’
De uitmuntende realisatie — waarvoor Van Beinum en de zijnen hulde toekomt — heeft op de toehoorders diepe indruk gemaakt.
Enerzijds treft het stuk door zijn ‘onmetelijke’ opzet, zijn excessief grote orkestbezetting, zijn uiterst persoonlijke, nochtans steeds begrijpelijke zeggingswijze.
Zijn klanken vullen geheel het hoorgebied, van hoog tot laag, van overluid tot bijna onhoorbaar, in álle klankkleuren en combinaties. Met een door generlei beperking beknotte fantasie zijn in dit werk fascinerende situaties geschapen, stoutmoedige associaties opgeroepen. Ongeremd en als geïmproviseerd klinken melodieëncomplexen, terwijl het oor menige stem nauwelijks kan identificeren en volgen.
Helderheid
Maar anderzijds bewondert men, al luisterende, de ordening in dit alles, en vooral de helderheid van het compositorische plan, waarnaar in klanken uitgedrukt zijn: emotie, verstilling, activiteit, overpeinzing en de synthese van droom en daad.
De toehoorders dankten componist en uitvoerenden hartelijk en langdurig.
Vermeulens symfonie werd geflankeerd door werken van Beethoven, en Mendelssohn.
Vermeulen's Tweede symfonie, een geïnspireerd werk
Zorgvuldig ingepakt tussen de Koorfantasie van Beethoven en de ‘Italiaanse’ symfonie van Mendelssohn stond gisteravond op het programma van het Concertgebouworkest de Tweede Symfonie van Matthijs Vermeulen. Het gold hier een eerste uitvoering in Nederland en gezien Vermeulen's progressiviteit in muzikale zaken meende men deze proefrit niet zonder een stevige voor- en achterbumper te kunnen ondernemen; het muzikale verkeer kent zo zijn regels…
Inmiddels is het allemaal wel meegevallen, zeer meegevallen. Vermeulen's Tweede Symfonie, gecomponeerd in de jaren 1919/20 bleek minder verontrustend dan men naar aanleiding van zijn later symfonisch oeuvre verwachtte. Het eendelige werk heeft vijf duidelijk te onderscheiden episoden die beurtelings agressief en contemplatief zijn en die naar de toelichting van de componist te zamen de verklanking zijn van de verwachting ‘dat een nieuwe dageraad zou rijzen over een verduisterde wereld’. Hij gaf zijn symfonie dan ook als ondertitel ‘Prélude à la nouvelle journée’.
Deze en dergelijke verklaringen brengen de toehoorder over het algemeen niet veel verder op de weg naar het begrijpen en waarderen van muziek die (gelijk Vermeulen ook zelf toegeeft) vanzelf moet spreken tot iedereen.
Het is dan ook in dit geval veeleer zo dat de componist zich, na de benauwing van de eerste wereldoorlog, vrij en geïnspireerd voelde tot het schrijven van een symfonisch werk, dat het publiek, voor wie het ten slotte bestemd is, los van vage buitenmuzikale idealen, zou moeten kunnen waarderen. Of het publiek daar anno 1920 rijp voor was is nooit proefondervindelijk bewezen, want deze symfonie werd door verscheidene dirigenten onspeelbaar geacht, en zij bleef ongehoord tot in 1953 toen zij op het compositieconcours Reine Elisabeth te Brussel met een vijfde prijs werd bekroond.
Gisteravond heeft dan Van Beinum op zijn beurt bewezen dat het werk allerminst onspeelbaar is en ik vraag mij af waarom hij dit niet veel eerder heeft gedaan. Dit is ongetwijfeld het werk van een geïnspireerd man die weliswaar voor het realiseren van zijn ingevingen niet altijd de juiste vorm weet te vinden, maar die bij het zoeken naar een nieuw geluid, naar een middel tot mededeling van een innerlijk ervaren klankbeleving, soms verrassende vondsten doet. Ik denk hierbij aan het eerste deel van deze symfonie en aan het begin van de vijfde episode. In de twee langzame episoden staat de muziek plotseling stil, daar blijkt de geringe melodische drijfkracht van deze symfonie die ook in de druk rumoerende snelle delen slechts een wat ik zou willen noemen horizontale beweging kent; die dus, plastisch gezien, niet van haar plaats komt. Aan het eind van dit werk, dat naar mijn gevoel zich noch naar vorm noch naar inhoud ontwikkelt, is men, paradoxaal gesproken, nog aan het begin omdat de beweging alleen op- en neerwaarts gericht is. Dat neemt niet weg dat op verschillende hoogtepunten een uitermate boeiend klankbeeld gehoord wordt dat, ook wanneer het met de gangbare kleuren van zijn tijd is gemengd, onmiskenbaar ontworpen is door een man met een sterke en zeer oorspronkelijke muzikale fantasie. In zijn vierde en vijfde symfonie (hier in 1949 uitgevoerd) heeft deze fantasie hem op paden gebracht waar het bijna onmogelijk wordt hem te volgen. De oorzaak daarvan ligt misschien wel mede in het feit dat de 68-jarige componist zijn Tweede Symfonie gisteravond zelf voor het eerst hoorde uitvoeren.
Wanneer hij daartoe dertig jaar eerder de gelegenheid had gekregen zou zijn compositorisch talent zich wellicht anders ontplooid hebben. In elk geval mocht hij nu het genoegen smaken te ervaren hoe het publiek hem voor deze symfonie een zeer hartelijke hulde met terugwerkende kracht bereidde.
Symfonie van Vermeulen na 37 jaar in première – Uitvoering vol zorg onder v. Beinum
Stevig ingepakt – zoals de vakterm luidt – tussen Beethovens Koorfantasie en ‘de Italiaanse’ van Mendelssohn, is gisteravond in het Amsterdamse Concertgebouw door het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum de eerste uitvoering gegeven van de Tweede symfonie van Matthijs Vermeulen. Achteraf bleek de voorzorgsmaatregel van het ‘inpakken’ nogal overbodig. De symfonie werd door het publiek zonder meer aanvaard. Er waren opvallend veel vaklieden komen luisteren. Zelfs doorknede tegenstanders van Vermeulen toonden zich verheugd dat zij het werk konden waarderen.
Zeven en dertig jaar heeft het moeten duren voor de componist zijn partituur in klanken hoorde omgezet. Het moet een wondere belevenis voor Vermeulen geweest zijn op zijn 68ste jaar eindelijk een werk te horen dat hij als 31-jarige componeerde; een werk, dat toen als onmogelijk te realiseren terzijde werd gelegd. Het is een beknopte vijfdelige symfonie, waarbij elk deel met het volgende verbonden is. De aard van het werk beschreef de componist als volgt:
‘Omstreeks die jaren (1919-1920) verwachtten de meeste mensen dat een nieuwe dageraad zou rijzen over een verduisterde wereld, wat zij ook nu nog hopen. Uit de reflexen welke zulk een verwachting kan teweeg brengen in iemands gemoed waar een groot vertrouwen woont, ontstond deze symfonie en zij kreeg daarom de titel ‘Prélude à la nouvelle journée.’ ‘Het is natuurlijk, dat de geest die door een sterke emotie getroffen wordt, enige tijd over het gebeuren nadenkt in een toestand van verwondering, daarna, van verinniging, dan van verstelling, verbeiding van onrust, terwijl diep in hem een veelvoudig gerucht gonst dat hem geheel doorwoelt.’
In deze laatste zin vindt men de stemming aangeduid van elk der onderdelen. Muzikaal komt dit neer op een afwisseling van allegro- en adagio-achtige stukken. Tracht men de symfonie geschiedkundig te plaatsen, dan komt men tot de conclusie dat de aard van het klankbeeld duidelijk wijst in de richting van het impressionisme. Specialisten in diepzinnige beschouwingen zouden Vermeulens werkwijze de uiterste consequentie van het impressionisme kunnen noemen. Ze zouden Vermeulen als de enige kunnen betitelen, die op de door Debussy ingeslagen weg geheel zelfstandig is doorgegaan. Het is een stoutmoedige fantasie, deze Tweede, met zijn vaak dansant karakter, zijn soms exotische inslag en zijn zeer persoonlijke instrumentatie.
Overtuiging
Aan de uitvoering was de uiterste zorg besteed, wat in niet geringe mate bijdroeg tot de aanvaarding van het werk. Jan Damen en Hubert Barwahser droegen hun soli met overtuiging voor. Het moet voor Eduard van Beinum een grote voldoening zijn geweest, de vele problemen, waarvoor de partituur de dirigent stelt, te hebben opgelost.
De tweede symfonie van Matthijs Vermeulen – Tussen Beethovens Koorfantasie en Mendelssohns Italiänische
Het was wel een vreemd programma, dat Eduard van Beinum en het Concertgebouworkest gisteravond in Amsterdam ten gehore brachten. Het was vreemd naar samenstelling en vreemd van inhoud. Beethovens Koorfantasie, Matthijs Vermeulens Tweede symfonie en Mendelssohns Italiänische symfonie. Er viel geen touw aan vast te knopen.
En de stukken zelf? […]
Het meest bevreemdende van de avond was intussen Matthijs Vermeulens Tweede symfonie, die, geschreven in de jaren 1919-'20, van hem de titel ‘Prélude à la nouvelle journée’ gekregen heeft. Daarin heeft Vermeulen zich wel vergist — hij niet alleen trouwens — want zijn nieuwe dag is al spoedig gebleken dezelfde alledag te zijn geweest, die in een nacht van bloed en ellende ten onder is gegaan. Sedertdien spreken we niet meer van ‘nieuwe dagen’ en trachten we maar rustig ons lijntje te vinden temidden van de dreigende gevaren, maar zo'n titel herinnert er wel weer op instructieve wijze aan, hoe ‘zeitbedingt’ veel kunst uit die jaren is geweest, inzonderheid wanneer men de ‘époque’ wat ruim neemt en haar niet door de eerste wereldoorlog laat bepalen. Vermeulens opgangen komen uit dezelfde ethische geestesgesteldheid voort als Mahlers ondergangen, en per saldo monden ze uit in tegenpolige extasen: bij de een de extase van de vernietiging, bij de ander die van de creatie. Doch eenvoudig muziek zijn ze geen van beide.
Matthijs Vermeulen is mij nochtans liever dan Mahler, ofschoon hij niet boeiender is. Hij zoekt iets terug van het wezenlijke der muziek, hij heeft een idee, althans een vermoeden, een flits, een licht, dat hem ergens is opgegaan. Dit heeft men heel sterk gehoord in 1949, toen Eduard Flipse te Rotterdam zijn Vierde symfonie uitvoerde. Die had Vermeulen gedoopt ‘Les victoires’, en dat is tekenend voor de staat van lyrische bezetenheid, waartoe hij zich in een aantal jaren sedert ‘Prélude à la nouvelle journée’ had opgewerkt.
Wezenlijk verschil tussen deze Tweede en de Vierde symfonie lijkt mij niet aanwijsbaar. Nu men de Tweede heeft gehoord, is het duidelijk hoezeer hij in de Vierde zijn draai had gevonden en welk een overweging en oefening hem dit gekost moet hebben. In die Vierde was hij helemaal los, maar dan ook van alles.
In de Tweede is hij dit nog maar aan het proberen, doch het grondplan is hetzelfde. Matthijs Vermeulen wil een ongebroken, verrukt lyricus zijn bij wie de melodieën maar opbloeien, zich variëren, zich uitbreiden, inkrimpen en weer verder groeien en onafgebroken zingen in alle staten van gemoedsaandoeningen.
In de Tweede symfonie doet hij dit nog beheerst — of moet men niet liever zeggen: schuchter? Hoe dit zij, de Tweede demonstreert nog niet die geweldige pretentie. Haar geluid is nog te overzien, al vertoont zij ook reeds duidelijker dan mij lief is dat grondgebrek van Vermeulen als symfonicus: haar ongeproportioneerdheid. Het is natuurlijk maar de vraag of men een symfonie kan schrijven zonder gedecideerde vorm, feitelijk vormloos dus, en dit zo consequent doorgevoerd, dat men — al dan niet moedwillig — de wet der dramatische tegenstellingen totaal veronachtzaamt. Dat het niet kan, wil ik niet beweren, maar het is nog nooit bewezen, dat het wel mogelijk is. Vermeulen zet maar melodieën achter elkaar, hij breit maar door, hij voegt toe, plaatst het ene melodische epiteton na het andere. Hij componeert eigenlijk zoals hij schrijft. Hiermee bedoel ik geen kritiek op zijn schrijven. Dat is mijn vak niet en bovendien heb ik er grote bewondering voor, maar ik zie hem op diezelfde manier deze symfonie maken, zoals hij een artikel schijft voor zijn lijfweekblad. Het wordt aldoor mooier en bloemiger. Zijn initiële gedachte verrukt hem steeds meer en het wordt kolossaal, soms zelfs fantastisch. Woorden echter behouden, zelfs in een zeer ornamentieke stijl, nog altijd een relatie tot het begripmatige. Bij de klank gaat het niet op dezelfde manier. Zij is van zichzelf al zo onstoffelijk, dat zij plastiek nodig heeft en tegenstellingen, wil men zich niet verliezen in de ijle ruimte of in een schemerige monotonie.
Matthijs Vermeulen echter borduurt maar verder op zijn melodische patronen. Het is niet, dat hij geen melodie zou hebben. Hij heeft die wel, zij 't dat zij het niet al te sterke karakter vertoont van de late, overrijpe romantiek, een aspect van de zaak, waarbij alweer Mahler niet ver af staat. Vermoedelijk is het interessant zulk een stuk te spelen. Er valt namelijk heel wat aan te spelen, doch men raakt verbijsterd over zoveel breedsprakigheid, wanneer men er alleen maar naar moet luisteren.
Gezien de geestdrift, die Vermeulen zelf betuigde jegens dirigent en orkest, moet de uitvoering zeer voortreffelijk zijn geweest, wat ze mij inderdaad ook leek. Na de pauze heeft men dan zijn genoegen beleefd aan Mendelssohns Italiänische symfonie, dank zij de virtuoze en onthechte speelvreugde, die Van Beinum en zijn orkest speciaal bij dit stuk produceren. Cor de Groot was de weinig benijdenswaardige solist in de Koorfantasie, waarbij verder het Toonkunstkoor meewerkten en enkele stemmen van het Collegium Musicum Amstelodamense korte obligate partijen op niet zo heel perfecte manier vervulden. Men kan, alles bijeengenomen, niet zeggen. dat het nu een echte festival-avond is geworden.
Holland Festival brengt Nederlandse verrassing – Na 36 jaar Vermeulens 2e symfonie in première
Aan Nederlandse noviteiten zijn de concerten van het Holland Festival nooit rijk, doch ditmaal werd door het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum de eerste uitvoering gegeven van een Nederlandse Symphonie: de Tweede van Matthijs Vermeulen. Een nieuwe symphonie dus? Allerminst, want het stuk werd in 1920 gecomponeerd, en is dus 36 jaar oud.
Men zal zich afvragen, waarom het werk nooit eerder is uitgevoerd? Op deze vraag zijn verschillende antwoorden te geven, doch in het kort komt het wel hierop neer, dat in 1920 deze Tweede Symphonie van Matthijs Vermeulen 1. te moeilijk voor een orkest werd gevonden, 2. te modern voor het publiek.
De componist had graag gezien, dat Willem Mengelberg het stuk had uitgevoerd, doch deze peinsde er eenvoudig niet aan, hij gaf niet eens antwoord op desbetreffende brieven. Het feit, dat Vermeulen in die tijd een roerig criticus was, zal hiermee misschien wel in verband gestaan hebben. Doch hoe het zij, de componist vertrok naar Frankrijk, omdat hij in zijn eigen land geen weerklank vinden kon. In Parijs was hem echter hetzelfde lot beschoren. Dirigenten als Pierné, Monteux, en Koussewitsky durfden een uitvoering niet aan, en zo bleef Vermeulens Tweede Symphonie liggen en liggen... totdat hij de partituur verleden jaar inzond voor het compositieconcours ‘Reine Elisabeth’ te Brussel. Daar-kwamen niet minder dan 437 symphonische werken binnen uit 36 landen, en nu deed zich het merkwaardige geval voor, dat deze Symphonie, die in 1920 was gecomponeerd (doch de jury kende naam noch jaartal) dermate de aandacht trok, dat zij als vijfde werd bekroond. Zo is het werk aan het licht gekomen.
Matthijs Vermeulen gaf in dit werk, dat de ondertitel draagt ‘Prélude à la Nouvelle Journée’, het gevoel weer, dat veel kunstenaars en cultuurmensen kort na de eerste wereldoorlog bezielde: het gevoel van voor een nieuwe tijd te staan, vol verwachting. In deze symphonie werd dus uitgedrukt, hetgeen men toenmaals voor de komende tijden verwachtte of verwachten wilde. Men zou misschien denken, dat zulk een aan een bepaald tijdsgewricht gebonden kunstwerk zijn ‘actualiteit’ intussen wel verloren zou hebben. Het bleek echter, dat Vermeulens Symphonie in het geheel niet gebonden was aan die gevoelens van zoveel jaren geleden. Het stuk geeft sterk persoonlijk doorleefde ontroeringen, eigen geestesspanningen weer, en aangezien de gemoedsinhoud van het stuk eerlijk en sterk was, heeft het deze inhoud ook behouden, los van de tijd — waarin en de omstandigheden — waaronder de muziek geschreven werd.
Het werk maakte op het publiek merkbaar indruk. Het boeide, het bracht spanning in de zaal, het sprak tot het gemoed, en wat het belangrijkste is van al: het werd als een ‘musische’ belevenis ervaren.
Over de techniek, over de vorm van het stuk zou wel het een en ander op te merken zijn. Het werpt verschillende problemen op, die in 1920 bestonden, en die nog bestaan. Doch het feit, dat deze muziek haar intensiviteit, haar psychische stuwkracht, haar zeggingsvermogen na zoveel jaar nog onverminderd heeft behouden, stempelt Vermeulen tot een scheppend kunstenaar van betekenis. Men kan slechts betreuren, dat op dit werk niet eerder acht geslagen werd.
Eduard van Beinum legde in de uitvoering een klemmende suggestie, en hij is erin geslaagd, van deze zeer gecompliceerde partituur (die nòg moeilijk is voor een orkest!) een duidelijk, genuanceerd beeld te geven.
Het concert begon met de Koorfantasie van Beethoven, waarin Cor de Groot een schitterende pianopartij speelde, en werd besloten met een ranke, gelukkig makende uitvoering van Mendelssohns onvolprezen ltaliaanse Symphonie.
Het Concertgebouw-Orkest onder Van Beinum – Tweede Symfonie van Matthijs Vermeulen
Matthijs Vermeulen heeft tot het Holland Festival 1956 moeten wachten, eer zijn Tweede Symfonie, die hij in 1919-1920 componeerde, tot uitvoering kwam. Dat dit in het Amsterdams Concertgebouw gebeurde, waarvoor hij het werk bestemd had, kan hem voldoening geschonken hebben, evenals het feit, dat een gedeelte van het publiek frenetiek geapplaudisseerd heeft. Of deze partiële bijval de waarde van de compositie gold of gericht was op de componist, die zes en dertig jaar op de verklanking van zijn werk moest wachten, blijft een open vraag. Want de mythe, die zich rond Vermeulens, door Mengelberg geweigerde symfonie gevormd heeft, spreekt natuurlijk ook een woord mee: zij kan de objectieve kijk op de zaak waar het om gaat – en waar het waarschijnlijk destijds ook om ging – vertroebelen.
De uitvoering van het veelbesproken werk, onder leiding van Eduard van Beinum, was met dit al een gloedrijke demonstratie van de fanatieke, jonge Vermeulen, die ongebaande wegen insloeg, als een padvinder, die tot geen enkele clan behoort. Hij had reden om op zijn goed gesternte te vertrouwen, gezien een meer dan normale inventieve aanleg wat zijn muzikaliteit betreft. Maar zoals de meeste autodidacten kende hij de noodzakelijke remmen niet, die een klassieke vorming aanlegt om een onbesuisd doordraven te verhinderen. Vermeulens werk is dan ook een eruptie van melodieën die zonder onderling verband over elkaar heen lopen, melodieën die als exotische melopeeën zich in eindeloze eentonigheid rekken, vergezeld van obstinate en andere tonen, die soms een keer gevoel verraden in al hun gewilde ordeloosheid. Verder tracteert het werk de toehoorder op brutale tutti-klanken, die het begrip muziek al te rekbaar willen maken. Aan het slot streeft de componist naar een minder ordeloze thematiek. Hiermee bereikt hij een bevredigende apotheose. […] Beethoven, Vermeulen, Mendelssohn... een vreemde combinatie! De correcte en orde lievende Mendelssohn won het glansrijk.
Tweede symfonie van Vermeulen
Voor het enige door hem in het festival te dirigeren concert had Eduard van Beinum het zich niet gemakkelijk gemaakt. Beethovens fantasie voor piano, zangsoli, koor en orkest, van de zolder gehaald, bleek met haar potpourri-allures zwaar onder het stof te zitten. Ze werd daarvan ontdaan met behulp van de pianist Cor de Groot, het Toonkunstkoor en het Concertgebouworkest, naast wie de zangsolisten in hun informele kledij afstaken.
De tweede symfonie van Matthijs Vermeulen stelt heel andere eisen. Sterk afstekend bij het steriel geknutsel van het gros der moderne muziekmakers is zij de schepping van een logisch denker, wiens zeer ontwikkeld gevoel voor continuïteit en consequentie, voor de orde derhalve de toehoorder dwingt tot het gelijktijdig waarnemen van ogenschijnlijk tegenstrijdige ritmen en melodische wendingen.
Wie daarvoor de moeite wil doen, ervaart een overheersende indruk van eenheid en het wordt hem duidelijk, dat Vermeulen een zeer gevoelig muzikaal man is, die een eigen wijs zingt zonder eigenwijs te worden. Bedenkt men dan nog, dat het werk dateert van de jaren 1919-1920, dan wordt men getroffen door de verbijsterende originaliteit. Nu nog is Vermeulen zijn tijd ver vooruit. De bijval betekende voor hem een persoonlijke hulde.
Dat Van Beinum na dit alles greep naar de Italiaanse symfonie van Mendelssohn, die hij en de zijnen onlangs voor de gramofoon deden opnemen, was begrijpelijk en verantwoord. Het uitermate levenslustige werk heeft verrukkelijk geklonken, rap, zangerig, puntig en verzorgd. Dat was een feestelijk besluit van een bijzondere avond.
Vermeulens tweede symfonie in Nederlandse première
Gisteravond is in het Concertgebouw te Amsterdam één van de merkwaardigste programma’s uitgevoerd, die daar ooit geklonken hebben: Van Beinum dirigeerde Beethovens Koorfantasie, de tweede symfonie van Matthijs Vermeulen en Mendelssohns Italiaanse symfonie, een programma, dat ook deel van het Holland Festival uitmaakte. De muziek van Vermeulen is slechts schaars tot uitvoering gekomen, en die zeldzame reprodukties van zijn werken (de vierde en vijfde symfonie werden resp. door het Rotterdams Philh. Orkest en het Concertgebouworkest gespeeld, beide in 1949), hebben toen sensatie gewekt door hun buiten alle normen vallende muzikale esthetiek. De thans gegeven tweede, daterend van 1919-'20, heeft 33 jaar op een uitvoering moeten wachten: vóór de Nederlandse première van gisteren klonk zij als één der bekroonde werken op het in Brussel gehouden compositieconcours-Koningin Elisabeth in 1953. Het abnormale van Vermeulens schrijfwijze voor orkest, dat men in 1949 heeft kunnen constateren, bestond uit de afschaffing van de perioden van bepaalde aantallen maten, van het tonale verband tussen melodieën en tegelijkertijd klinkende akkoorden (dat hadden reeds anderen voor hem gedaan) en uit het invoeren van polymelodiek: in bovengenoemde vierde en vijfde symfonie zijn vaak meer dan vijf melodieën bezig, tot klinken te komen.
Dezelfde eigenschappen bezit de thans gespeelde tweede symfonie, waarvan de polymelodiek alleen beperkter is gebleven.
In zijn programmatoelichting wijdt de componist een groot deel aan een romantisch getinte algemene weergeving van de sfeer en van de uitgebeelde gevoelens van het werk, waarvan de vijf episoden beurtelings daad en droom, actie en meditatie behelzen, contrasten dus, die in alle muziekwerken van grotere afmeting uit de romantische (en zelfs uit de klassieke) periode de taak hebben een compositie gestalte te geven. Sprekend over de muziektechnische middelen zegt Vermeulen: uit de ‘harmonische resonans’ van het tooncentrum F komen de ‘elementen van de melodie en van de klank’ voort. De tonale functies zijn vervallen. Vandaag beantwoorden deze niet meer aan de behoeften van het innerlijke gehoorsveld en voorts zegt Vermeulen o.a., dat het voormalige contrast tussen consonant en dissonant is opgeheven en dat het zijn voornaamste taak was, melodieën te vinden, die organisch uit zijn nieuwe denkbeelden opgroeien. De componist geeft toe, dat deze dingen hem pas nu bewust zijn geworden, waaruit men afleidt dat niet alleen deze tweede symfonie, maar ook de latere symfonieën uitingen van een esthetiek zijn, die nog niets wetmatigs voor hem had. Hij schreef uit het onbewuste, en bij het horen van deze werken vermoedt men, dat ook de samenklank van deze gelijktijdige melodieën hem niet bewust is geworden.
Van goede muziek moet men redelijkerwijs echter kunnen aannemen, dat deze in de fantasie van de componist reeds als een vastomlijnd beeld heeft bestaan alvorens hij ze opschreef. M.a.w. de opgeschreven samenklanken moeten aan wetten beantwoorden, die altijd bepalend zijn geweest voor de menselijke muzikale fantasie. Zelfs het denkvermogen van het grootste muziekgenie is op het punt van de harmoniek beperkt en aan die wetten onderhevig, want deze wetten hebben zichzelf gemaakt en lieten zichzelf groeien door de eeuwen heen; de mensen maakten van deze natuurwetten gebruik, zoals ze voor hun voeding waren aangewezen op de voortbrengselen der natuur. De atonale polymelodische muziek van Vermeulen houdt in haar samenklank en melodieopbouw (veelal wel echter in maat en ritme) geen rekening meer met deze natuurwetten en daardoor ontsnapt zijn muziek zelfs aan het apperceptievermogen van de muzikaal meest ontwikkelde hoorder. Want juist die hoorder zal tijdens het luisteren willen pogen, bepaalde gevoelswaarden te ontdekken in thema's en samenklanken, welker toevalligheid en willekeurigheid hem evenwel al gauw nopen, zijn pogingen te staken. Vermeulens bedoelingen zijn echter herkenbaar, de obsessie — of, zo men wil de bezieling — die achter deze noten zit, is duidelijk een nobele, naar bevrijding hunkerende drang, overeenstemmend met de titel ‘Prélude à une nouvelle journée’.
Maar deze drang is niet van andere aard dan de inspiratie van zoveel grote meesters, die zulk een drang wisten te sublimeren en te stileren door zich de beperkingen op te leggen, die echte kunst gebiedt: klaarheid en evenwichtigheid van vorm en inhoud. Vermeulens polymelodische stijl is o.i. een uiting van onmacht en anarchie, die evenzeer gevreesd moet worden als het twaalftoonsysteem en het is tekenend, dat beide ontstaan in de eeuw van het atoom. Hopelijk is de angst voor een ongebreideld ontketenen van natuurkrachten door het atoomonderzoek echter even ongegrond als het aantasten der schoonheidscriteria der muziek door deze nieuwe muzieksystemen, m.a.w. men moge wensen, dat deze geen verdere aanhang vinden…
Vermeulens symfonie moge echter uiterst revolutionair zijn op het punt van melodiek en samenklank, zijn ritmiek blijft echter veelal traditioneel en zelfs primitief, vaak maakt hij gebruik van liggende bassen gedurende een lange periode en de maatstrepen staan er ook niet alleen ten behoeve van de dirigent; ze hebben hun oude functie. Toch verhinderen die ‘oude gebruiken’ niet, dat het totale beeld vaag en chaotisch blijft, zoals de vierde en vijfde symfonie dat eveneens waren, al past Vermeulen zijn principes daar nog radicaler toe. Met uiterste zorg heeft de componist zijn muziek over de instrumenten verdeeld (men denkt soms aan het raffinement van Debussy in ‘La Mer’, waarmee trouwens sommige begeleidingsfiguren ook verwantschap vertonen) en de detaillering van de partituur stelde Van Beinum en het Concertgebouworkest voor enorme moeilijkheden, die ze met ontzagwekkende bekwaamheid oplosten. De omlijstende werken — scherper contrast dan tussen Vermeulen en Mendelssohn is nauwelijks denkbaar! — kregen ook een uiterst gave en bezielde vertolking. In de weinig dankbare koorfantasie kweet Cor de Groot zich voortreffelijk van zijn taak in de onhandig geschreven pianosolo, terwijl de vocale soli door leden van het Collegium Musicum Amstelodamense en de koorpartij door het Toonkunstkoor uitstekend werden gezongen.
Tweede symfonie van Vermeulen
Een vlot-geanimeerde Eduard van Beinum dirigeerde donderdagavond het Concertgebouworkest ten overstaan van een hartelijk reagerende zaal. Er klonk werk uit de bekende sector: Beethoven en Mendelssohn en voorts ging in zeer verlate première de Tweede symfonie van Matthijs Vermeulen.
Bepaalt men zich voorshands tot die symfonie die uit 1919/20 dateert. Vergeleken met de 4e en 5e symfonie van deze auteur ontmoet men hier een milde en bezonken wereld. Oneindig minder krampachtig en geforceerd en daardoor navenant natuurlijker en geloofwaardiger. Het lijdt geen twijfel of een musisch-vervoerd man voert hier de pen en het woord. De vervoerdheid die men hoort blijkt van een laat-romantisch karakter en conform dit karakter is de melopee en de psychologiserende tendentie van het stuk. Wijd welven zich de melodische lijnen, zij vlieten en vlieden, arabesken van geluid die zich verliezen in ongrijpbare verten en als zodanig acht men ze parallel aan het romantisch verlangen naar de oneindigheid. Daarom zou men het stuk dat Vermeulen zelf benoemde als ‘Prélude à la Nouvelle Journée’ ook de ‘Symfonie van het Verlangen’ kunnen noemen. Dit verlangen straalt door in het melos dat reikt en zich rekt, dat deint en getuigt van een sensibele tastzin. Doch een dergelijke oriëntatie leidt onherroepelijk tot gelijkluidendheid. Anders gezegd: Vermeulen, verdiept in een droom van overigens zeer persoonlijke zegging, heeft wellicht minder gelet op het expressieve spel van licht en donker, op contrastwerking van emoties waaruit spanning resulteert. En omdat hij, nogmaals, een Leoninus après la lettre is, een terecht overtuigd horizontalist derhalve, ontstaat vervolgens het verschijnsel dat de melodiestemmen elkander dreigen te verdringen en te verdrukken. Alle instrumenten zijn bijna voortdurend tegelijkertijd aan het woord hetgeen de duidelijkheid van het klankbeeld in de weg staat en vervolgens het getuigenis naar de kracht aantast terwijl tevens daardoor het beloop van het betoog vervaagt. Hetgeen niet wegneemt dat deze partituur een aantal saillante klankeffecten kent van onloochenbare suggestiviteit. Er werd begonnen met de niet bijster onderhoudende Koorfantasie op. 80 van Beethoven waarin men de briljante pianist Cor de Groot hoorde en een aantrekkelijk zingend Toonkunstkoor Amsterdam. Tot besluit ging Mendelssohn's Italiaanse symfonie.
In het Concertgebouw Vermeulen's 2e symfonie
De eerste uitvoering van Matthijs Vermeulen's ‘Tweede Symfonie’ — Prélude à la nouvelle journée — vormde het brandpunt van het concert, dat gisteravond gegeven werd in het Concertgebouw te Amsterdam. De compositie ontstond in 1920, en feitelijk door een toevalligheid kwam deze geheimzinnige partituur tot klinken. In 1953 stuurde Matthijs Vermeulen het werk op, in verband met de internationale compositie-wedstrijd ‘Koningin Elisabeth van België’ te Brussel en onder een dozijn prijswinnaars (er waren 493 inzendingen uit 36 landen) werd bovengenoemde symfonie als vijfde bekroond. Het had tot gevolg dat Eduard van Beinum het besluit nam, op het Holland Festival deze orkestrale ‘Prélude’ in de meest gunstige schijnwerper te plaatsen.
Dit ééndelige klankencomplex ‘van een nieuwe dageraad’ was een reactie, niet in de eerste plaats op het doorstane leed van de eerste wereldoorlog doch meer een extatisch streven, een idealistische blik in de toekomst. Het is pijnlijk dat een componist in Nederland eerst 36 jaar na het ontstaan van een symfonisch werk de première meemaakt. Onvermijdelijk gaan onze gedachten naar Bruckner, die wat uitvoeringen betreft, nog erger lot beschoren was.
In vergelijking met de vierde en de vijfde van Vermeulen heeft deze toondichting ons meer aangesproken en geboeid van het begin tot het einde. De contrastwerking is groot en verleent een grote adem aan het geheel. Psychologisch bekeken tekent de componist zich ten voeten uit. Vermeulen is de man van de extremen, licht of donker daartussen een vacuüm, dat hem niet of weinig interesseert.
De fanaticus die revolteert, of de dromer, de ziener, die verre horizonten aanschouwt. In langzamer momenten overheerst het exotische element. De melodievorming is dan elegisch en samengesteld uit kleine intervallen en een vrij metrum. De orkestratie — aldoor gebruik van de xylofoon — is uitgesproken magisch. Bij forte polymelodieën is het klankbeeld gespierd en minder doorzichtig. Vermeulen tracht ons dan in de ban van zijn primitivisme te voeren. Dat de toondichter anno 1920, dit originele stuk componeerde pleit voor zijn sterke persoonlijkheid. Wij hopen dat het nu weer geen 36 jaar in de bibliotheek zal verdwijnen.
Het concert ving aan met de weinig interessante ‘Fantasie in c. kl.’ voor piano, soli, koor en orkest van L. van Beethoven. Een voorstudie voor de negende. Cor de Groot speelde dit variatiewerk zeer briljant Na de pauze werden we verplaatst naar het zonnige zuiden met de ‘Vierde Symfonie’ (Italiaanse) die virtuoos voor het voetlicht kwam. Ook hierin speelde het orkest op volle toeren onder de eminente leiding van Eduard van Beinum.
Vermeulen’s tweede symfonie na 37 jaar eindelijk uitgevoerd
Concertgebouworkest brengt in Kurzaal vanavond de première
Zeven en dertig jaar geduld hebben valt niet mee. En als het Concertgebouworkest op 5 en 7 juli (resp. in Amsterdam en in Den Haag) tijdens het Holland Festival de tweede symfonie van Matthijs Vermeulen heeft uitgevoerd, dan heeft de 68-jarige componist inderdaad deze lange tijd moeten wachten, alvorens zijn schepping voor het eerst te kunnen horen. Pas in 1953 werd weer de aandacht op dit opus gevestigd, toen het op de Compositiewedstrijd Reine Elisabeth de Belgique een vijfde prijs behaalde uit 439 werken. Vermeulen had het zonder veel hoop ingezonden, net zo als hij het destijds Mengelberg had aangeboden. Dat was in 1919, kort na de eerste wereldoorlog dus. ‘Prélude à la Nouvelle Journée’ staat er boven deze symfonie, getuigend van de verwachtingen die men koesterde omtrent de dageraad van een nieuw tijdperk. Mengelberg had niet gereageerd, ook niet op de brieven die Vermeulen hem schreef. Nu was de verstandhouding tussen Mengelberg en Vermeulen allerminst goed te noemen (vanwege de scherpe kritiek die de componist als muziekrecensent op het artistieke beleid van de dirigent had uitgeoefend), maar Vermeulen meende dat de grote, 17 jaar oudere orkestleider zijn zending toch op onpartijdige wijze zou willen beoordelen.
Het negeren van zijn werk betekende voor Vermeulen dat men zijn boodschap niet wenste te plaatsen daar waar zij hoorde: in de concertzaal, waar een publiek van deze tijd haar zou kunnen beluisteren. Want Vermeulen richt zich in zijn werken zeer direct tot de mensen: hij wil tot hen spreken, mededeling doen van de emoties die hij ontving. Hij heeft zelf behoefte aan reacties van zijn publiek: hij zoekt het gesprek, dat hem rijker maakt.
Emotie vooróp
In het kleine werkkamertje dat Vermeulen op een zolder aan één van de Amsterdamse grachten inrichtte, had ik het voorrecht met hem te spreken. In woorden ditmaal. De levendigheid van de grijze, breedgeschouderde man komt prachtig uit te midden van de rust die hier heerst. Zijn ogen tintelen; heftig werpt hij op: ‘Men brengt te veel analyse tegenwoordig! Ten koste van de emotie! En muziek is uitdrukking van de emotie in de eerste plaats — dat zij niets zou kunnen uitdrukken (zoals Stravinsky beweert) is je reinste ketterij!’ Hij weigert in deze uitspraak van zijn collega ook maar de mogelijkheid van iets goeds te zien. Dezelfde absoluutheid komt telkens weer naar voren: ‘Het enige dat niet verandert is de melodie. Men kan iets orkestreren, er een ritmisch sausje over gieten, er andere akkoorden onder schrijven: zolang de melodie zich niet wijzigt blijft het wezenlijke van het stuk onveranderd. Formules? Uit den boze! Ook tonale: het vanzelfsprekende van de akkoordverbindingen moet verdwijnen.’ Hier blijkt Vermeulen het eens met de 12-toons-componisten, maar van Schönberg zegt hij: ‘Die beging de fout, zijn klanken niet acceptabel voor te stellen, en een eerste vereiste van een dissonant is dat hij aanvaardbaar wordt!’
Scherp onderscheidt hij techniek en discipline: ‘De jongeren beheersen de techniek van hun “vak" dikwijls vrij goed. Zij weten perfect te werken met eerste en tweede thema's, maar zij hebben niet door dat in hun situatie het ”gepredestineerd conflict" (dat dit werken met twee contrasterende gegevens vooropstelt) volmaakt onzin is. De nodige zelfkritiek ontbreekt: zij leggen zich niet de discipline op van de mens-in-deze-tijd.’
Bekwaam essayist
En hier komt de denker Vermeulen naar voren. De man, die volgens de dichter Martinus Nijhoff ‘als essayist slechts kon worden vergeleken met de Van Deyssel uit diens beste periode’, schreef veel. Al sinds 1909 werkzaam als muziekcriticus verdroot het hem vaak, dat zijn pen werd geroemd, maar zijn muziek afgewezen. Toen hem bleek dat zijn klankenboodschap werd genegeerd, verliet hij Nederland en vestigde zich te Parijs. Toen ook hier zijn toonkunst té modern en te veeleisend werd geacht, wijdde hij zich alleen nog aan het schrijven van feuilletons. Sporadisch slechts werd deze periode (1921-1946) onderbroken door muzikale werkzaamheden: eenmaal in 1930, toen Nijhoff hem vroeg muziek te schrijven bij het lustrumspel ‘De Vliegende Hollander’ en in 1939, toen het Comité Maneto (Manifestatie Nederl. Toonkunst) een uitvoering verzorgde van zijn derde symfonie. Hierdoor aangemoedigd, schreef hij in '40 en in '42 zijn 4e en 5e symfonie, van welke werken in 1949 resp. door Van Beinum en Flipse uitvoeringen werden gegeven. Na zijn terugkeer in Nederland wordt Vermeulens leven te zeer beheerst door kritisch werk dan dat hij nog zou kunnen componeren. ‘Trouwens’, zegt hij, ‘het besef van de enorme destructieve krachten van deze tijd maakt het leven in het algemeen tot een gruwel, en het componeren tot iets zeer moeilijks.’
‘Muziek moet sterk zijn’
Literaire vruchten vindt men in de bundels opstellen De twee muzieken, De ene grondtoon, in Princiepen der [Europese] muziek en in Het avontuur van de geest, in welk laatste geschrift (uit 1947) hij nieuwe rationele grondslagen wil leggen voor de plaats van de mens te midden van de werelden.
‘Muziek moet sterk zijn, wil ze bestaan tegenover een mensenkreet.’ Dit zegt Vermeulen, van wie vanavond dus de tweede symfonie in de Kurzaal klinken zal. Grote dankbaarheid koestert hij jegens Van Beinum, die reeds zijn vierde en de derde symfonie ten doop hield. en ook nu weer het Concertgebouworkest zal leiden. Men verwachte geen werk zoals b.v. Beethoven schreef! Ook in deze tweede symfonie lijkt de handeling ‘eerder oratorische en psychologische wetten te volgen dan thematische’. Behalve de normale bezetting van het grote symfonie-orkest vereist het werk nog vier kleine fluiten, twee hoge Es-klarinetten, een basklarinet, twee (hoge) Es-trompetten, uitvoerig slagwerk en twee harpen.
Vermeulens Tweede Symfonie
Het Concertgebouworkest kwam zaterdagavond in de Kurzaal zijn bijdrage aan het Scheveningse deel van het Holland Festival Ieveren met een wonderlijk programma. Voorop een van Beethovens minst geslaagde composities, de Koorfantasie, vervolgens een sprong in het uiterst subjectieve onbekende in de tweede Symfonie van Matthijs Vermeulen en tenslotte ter bevrediging der ontstelde gemoederen de sprankelende Italiaanse Symfonie van Mendelssohn. Cor de Groot was de solist in de Koor-fantasie en had natuurlijk een uitbundig succes. Vermeulen vond minder verhitte gemoederen, doch na Mendelssohns Saltarello heeft men Eduard van Beinum met zijn Amsterdammers langdurig gehuldigd voor het gebodene.
Vermeulens symfonie blijft een probleem. De koele ontvangst van het publiek bewees, dat men er geen weg mee wist. Dat is niet te verwonderen, want Vermeulen zet zijn toehoorders iets zeer buitenissigs voor. In hoeverre men dit ‘mooi’ of ‘lelijk’ vindt, doet niet ter zake, als in haar wezenlijke betekenis uiterst subjectieve begrippen. Men dient zich open te stellen voor hetgeen een man van betekenis tot uiting wil brengen. Matthijs Vermeulen is een man van betekenis al ligt die functie meer in het verleden dan het heden. Voor hen, die sedert omstreeks 1910, tijdens de eerste wereldoorlog en enige jaren daarna in jeugdige ontvankelijkheid geboeid waren door de muziek, was Vermeulen een voorname gids, waarvoor die toenmalige jeugd in de huidige grijzende jaren hem nog dankbaar is. Hij wees de weg naar de hier moeilijk doordringende Franse muziek. Hij had daartoe een burcht te bestormen, verdedigd door een soort Napoleon, die sterk Duits georiënteerd geen belangstelling had, voor wat in Parijs opdoemde. Vermeulen in feite gesteund door Evert Cornelis trok daartegen te velde en hij ontrafelde de verderfelijke eenzijdigheid. Zijn critieken in De Telegraaf en na de voor hem pernicieuze ‘Leve Soussa’-kreet in aanval op Dopper die in de ‘Mosgroene’ waren meeslepend, leidend en oriënterend. Tijdens de oorlog verfelde hij om begrijpelijke redenen zijn strijd en de politiek verstevigde de falanx van zijn estetische aanhangers. In die geestelijke periode ontkiemde deze tweede Symfonie. Hij vertelt, dat op een juni-morgen van het jaar 1919, toen hij uit de Watergraafsmeer naar de Telegraaf ging, hem deze Symfonie ‘te binnen viel’. Een mystieke gebeurtenis. Het was ‘als een min of meer felle bliksemschicht’. Hij ging terstond aan het werk en het duurde tot eind 1920 voor het werk gereed was, zoals wij het thans 36 jaar later voor het eerst hebben gehoord.
Bij het aanhoren dient men deze omstandigheden in aanmerking te nemen. Dan begrijpt men ook, waarom Vermeulen aan zijn werk de titel schonk: ‘Prélude à la nouvelle journée’. Men leefde in de hoop op een ‘nieuwe wereld’. Keizerrijken waren ineengestort, een revolutie was losgebroken, die oude waarden vernietigde. Niet alleen materiële, doch ook geestelijke. Er werd een streep gezet onder velerlei, zoals impressionisme en klassieke vormen. Men zag nieuwe glans, men streefde naar nieuwe constructies. Die zocht ook Vermeulen in zijn werk dier dagen en men raakt thans nog in bewondering voor zijn geniaal vooruitzien. Of men zijn werk geslaagd moet noemen, doet niet ter zake en is ook niet door zijn veelomvattendheid na een eerste auditie te beoordelen. Men kan echter niet ontkennen, dat men geconfronteerd is met een ook thans nog uitzonderlijk verschijnsel, al zijn wij in de loop der jaren aan heel wat gewend.
De door de componist in het programma gepubliceerde toelichting verklaart de bouw en een deel der geestelijke achtergronden. Die waren de toehoorders tot leidraad en dan kan men toch eerbied voor deze geestelijke structuur niet onderdrukken, ook al spreekt het klankresultaat niet overal dadelijk aan. Er is een zekere exuberantie in uitdrukkingswijze, doch deze is kenmerkend voor Vermeulens persoonlijkheid en treft men ook aan in zijn schrifturen, zoals vooral in zijn grandiose overpeinzing ‘Het Avontuur van den Geest’, een avontuur, dat ook reeds in deze Symfonie wordt aangekondigd, misschien soms in een te heftige bewogenheid, maar steeds uitermate boeiend ook in zijn verschrikkingen. Een schijnbare overdaad hier en daar, getuigend van een grote muzikale potentie, maar mag men dit verwijten aan een componist, wie het nimmer vergund werd zijn schriftuur met de klinkende realiteit te vergelijken. Dat geschiedde eerst meer dan 30 jaren later en allen, die verering koesteren voor wat Vermeulen in het Nederlandse muziekleven betekende en nog betekent, zijn dankbaar voor het initiatief, dat men dit ver vooruitziende werk ten uitvoering heeft gebracht. Getroffen werd men door de edele lyrische momenten, de naar het Franse palet wijzende kleuren, de krachtig manlijke ritmiek, de overtuigende geestelijke bewogenheid. Eduard v. Beinum en het Concertgebouworkest komt alle lof toe voor deze stralende vertolking van dit uitermate veel eisende werk. Een uitvoering, welke zeker een warmer reactie van het publiek verdiend had. Vermeulen wuifde van zijn plaats in de zaal zijn dank naar orkest en dirigent.
Concertgebouworkest gaf Vermeulens 2-de symfonie
Zelden zullen de gemoederen van het luisterend publiek, maar ook van de muziekcritici, zo heftig in beweging zijn gebracht als zaterdagavond in de Kurzaal na de verklanking van de tweede symfonie van Matthijs Vermeulen door het Concertgebouworkest. Inderdaad biedt dit werk, dat geschreven is in 1919, veel stof tot discussie en we kunnen ons best voorstellen, dat de meningen over de muzikale waarden van deze schepping zeer uiteenlopen. Vermeulen's tweede symfonie is bij eerste kennismaking zeer moeilijk naar waarde te schatten, dáárvoor zijn de explosieve harmonische structuur, de dikke instrumentatie, de vaak optredende rauwe klanken en de wilde, exotisch aandoende ritmen niet aanstonds in logisch verband met elkaar te brengen. Het demonische karakter van de muziek tekent de strijd, die de componist tegen de keiharde problemen van het aardse bestaan voert. De sterke dynamische spanningen, de overweldigende climaxen en de psychische geladenheid leveren het bewijs, hoe de toondichter zich tegenover deze problemen teweer stelt. Daartegenover staan echter ook milde sentimenten, die temidden van de storm weldadig aandoen. De klanksfeer is die van het late impressionisme, al maakt de instrumentatie in hoge mate een persoonlijke indruk.
En nu dan ons oordeel over de ‘Prélude à la nouvelle journée’ zoals Vermeulen zijn tweede symfonie heeft genoemd. Alhoewel we een zekere bewondering kunnen opbrengen voor de wijze waarop de componist het stuk heeft geconcipieerd, waarbij de scherp analytische geest opvalt, kunnen we zuiver muzikaal gezien vooralsnog de ware betekenis van de symfonie niet aanvoelen.
In ieder geval komt Eduard van Beinum de eer toe deze compositie, die 37 jaar in de kast bleef, tot leven te hebben gewekt. Hij heeft zich daarbij met grote kennis van zaken en met de gehele inzet van zijn persoonlijkheid op de partituur geworpen. Het publiek reageerde welwillend, alhoewel, hoe kan het ook anders, met enige aarzeling. […] Dit Holland Festival Concert werd besloten met een sprankelende interpretatie van de Italiaanse symfonie van Mendelssohn, een prachtig stuk muziek, zonnig en blijmoedig.
A.W. Ligtvoet
Tweede Symfonie van Vermeulen
Zelfs de beste uitvoering kan Beethovens Koorfantasie niet van haar zwakheden redden, zo dachten wij, toen wij zaterdagavond in de Kurzaal naar dit compositorisch zo wonderlijk in elkaar gezette werk voor piano, soli, koor en orkest, luisterden. […] Ter ere van het Holland Festival heeft men deze Koorfantasie tevoorschijn gehaald, nu kan zij weer stevig opgeborgen worden! Als voorstudie van de 9de Symfonie rechtvaardigt zij immers alleen haar bestaan.
Maar men had kennelijk iets nodig om de weg te banen voor de 2de Symfonie van Matthijs Vermeulen, die daarna gegeven werd. Nu — deze muziek laat dan ook genoeg ‘rauwe’ klanken horen om de gemiddelde concertbezoeker ietwat onthutst te maken. Maar men merkt alras, dat Strawinsky de nodige invloed heeft uitgeoefend met name in de preponderantie van de vele ritmische ‘grounds’, dat Debussy peet gestaan heeft over de beschouwende perioden, dat de orkestratie nog al wat overbodigs en ondoelmatigs bevat. Ook heeft de muziek weinig voortgang, ze staat soms geheel stil. Maar toch is zij een zeer persoonlijke uiting van een zeer karakteristiek componist, die in 1919/1920, de tijd van het ontstaan, in ons land beslist een baanbreker geweest is. En er komen prachtige vondsten in de orkestratie voor (2de deel), de overgangen tussen de 5 delen zijn altijd weloverdacht gemaakt. Men vraagt zich ten slotte af, of Vermeulen, als hij dit werk nu eens kort na het neerschrijven, in de werkelijke klank had kunnen controleren niet het een en ander aan het technische beeld veranderd zou hebben. Hij hoorde het nu, na 37 jaar, voor het eerst. En dat heeft noch hij, noch deze muziek verdiend.
De 4de Symfonie van Mendelssohn, de zonnige ‘Italiaanse’, kwam tot besluit en met haar zoetvloeiende melodiek, met haar lieflijkheid en vrolijke lach veroverde zij aller harten. Het Concertgebouworkest gaf een hele mooie weergave ervan, al kon het tempo soms iets meer aangetrokken worden. De stampvolle Kurzaal was niet karig met applaus.
Vermeulens Symfonie (première na 36 jaar) schril, hardvochtig toongedicht – Mendelssohns Italiaanse gaf pas muzikale verrukking
Niet de hoogvereerde Beethoven met zijn zelden gespeelde Koorfantasie, niet de enigszins vertraagde première van de Nederlandse compositie van Matthijs Vermeulen, brachten die momenten van gelukzalige muzikale verrukking, waarnaar men op een concert altijd reikhalzend uitziet, maar een romantisch stuk van populair karakter, dat wel honderden, ja misschien wel duizenden malen gespeeld is, nl. de vierde symfonie, bijgenaamd de Italiaanse, van Felix Mendelssohn Bartholdy. […]
Want, we moeten het helaas bekennen, hoe graag we ook de grote Bonnse meester en de nationale toonkunst de hand boven het hoofd zouden houden, noch Beethovens schepping, noch de arbeid van Matthijs Vermeulen kan aanspraak maken op de titel: geniaal. […] Kon deze Beethovencompositie geen sterke, bevredigende indruk nalaten en de roerselen van de voor schoonheid ontvankelijke ziel in beweging brengen.
Helaas moet dit ook gezegd worden van de tweede symfonie van Matthijs Vermeulen, die in dit Holland Festival, 36 jaar na haar ontstaan, in première is gegaan. Ook deze componist heeft een beeld voor ogen gehad, een idealistisch standpunt ingenomen met afwisselende momenten van terugval en weifeling.
Als programma voor dit werk, dat de titel kreeg Prélude à la nouvelle Journée, heeft de kunstenaar de mens in de jaren na de eerste wereldoorlog aangegeven, met alle hoop voor ‘een nieuwe dageraad’ en de gemoedsveranderingen, die deze hoop teweeg brengt. In de vijf aaneensluitende delen zijn al deze emoties gevangen met sterke tegenstellingen in aard en temperament. Het resultaat is een ruig, schril, hardvochtig toongedicht geworden, waarin impressionistische klanksferen worstelen met voor de twintiger jaren zeer moderne harmonische problemen. Het dichte, schelle instrumentale coloriet belet door zijn massiviteit een doelbewuste expressiviteit, met als gevolg, dat de zin van het gegeven verloren gaat en de stemmen aan betekenis inboeten. Er bevinden zich temidden van het vulkanische gewoel episodes, die een terugkeer tot een subtiele melodiek betekenen en even een snaar van ontroering doen trillen, maar zij zijn te zeldzaam om de sfeer van verwarde, onsamenhangende gedachtenspelingen te beïnvloeden en op te lossen.
Het zuivere muzikale genot werd ons pas geschonken door Mendelssohn in zijn even briljante als tedere symfonie nr. 4, die hij schreef tijdens een Italiaanse reis in 1830. De muzikaliteit bruist met zo'n enorme vitale kracht in dit zonnige werk omhoog, is zo ongecompliceerd en toch zo intens bewogen van gevoelsbelevenis, dat het moeilijk is aan de charme ervan te ontkomen. In de geïnspireerde, in prachtige klankverhoudingen uitgebalanceerde realisatie van het Concertgebouworkest werd dit het hoogtepunt van de avond, een adembenemend hoogtepunt, waarin schepping en herschepping tot een volmaakte eenheid vergroeid waren.
Vermeulens tweede symfonie onder Van Beinums directie
Een goede beurt van het Concertgebouw Orkest
Hadden de concertgangers zaterdag in de Kurzaal niet beschikt over een program dat hun de waarheid onthulde, ge zoudt een aardige inzet hebben kunnen verwedden dat er onder de velen op wie de tweede symfonie van Matthijs Vermeulen een ietwat verbijsterende indruk maakte, in dit werk een allermodernst experiment van atonaliteit zouden hebben onderkend. Maar de waarheid is nu eenmaal, dat Vermeulen dit werk in de jaren 1919-1920 schreef; in zekere zin is de symfonie dus al belegen werk.
Belegen was ze zelfs al vóór Matthijs Vermeulen kans kreeg na 36 jaar zijn werk eindelijk eens in klanken gerealiseerd te horen. Had deze landgenoot — als criticus nog steeds meer geëerd dan als scheppend kunstenaar — niet enkele jaren geleden in Brussel voor de tweede symfonie een late bekroning gekregen, ook Eduard van Beinum zou waarschijnlijk niet op de gedachte zijn gekomen om Vermeulens symfonie op het repertoire van het Concertgebouw te nemen. Moet men hem er dankbaar voor zijn? Naar onze vaste overtuiging ‘ja’. Al was het alleen maar omdat we weer eens bewezen achten, hoe jammerlijk het zijn kan wanneer een componist met talenten de kans onthouden wordt om door de ervaring met zijn eigen werk te leren.
Want in de componeerkunde Is Matthijs Vermeulen beslist geen zondagsrijder. De polyfonie in zijn symfonie doet vaak atonaal aan en de polyritmiek stelt de orkestleider naar het ons voorkomt wel voor heel zware eisen. Maar wat Vermeulen met deze middelen tot stand bracht is bepaald geen muzikale dwaasheid; integendeel, het is knap werk. Slechts één grote fout kleeft er naar onze smaak aan de partituur van deze symfonie: ze is te compact; Vermeulen werkte als een schilder die zijn kleuren overal heel dik aanbrengen wil en daardoor zichzelf de kans op een climax ontneemt. We moesten zaterdag na het beluisteren van de symfonie onwillekeurig aan Mahler denken; zijn falen heeft iets weg van de tekortkomingen van Matthijs Vermeulen als componist: de boog wordt te zwaar gespannen en al breekt hij ditmaal niet, de rekkracht gaat eruit.
Orkestraal kreeg Matthijs Vermeulen van het Concertgebouw Orkest het volle pond; Van Beinum wist zijn musici op het aan hen als eis te stellen niveau te krijgen en dan mag een componist wiens werk in première gaat, nimmer klagen.
Contrastrijke omlijsting
Uitstekend trouwens was het Concertgebouw Orkest ook in de twee werken die voor Vermeulens symfonie als contrastrijke omlijsting fungeerden: de Koorfantasie van Beethoven en Mendelssohns ‘Italiaanse’: de barsheid van de ‘Prélude à la nouvelle journée’ (epitheton van Vermeulens schepping) had dus wel een zeer lieflijke omlijsting gekregen. […]
Concertgebouworkest en Ned. Kamerkoor
Het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum heeft te Scheveningen hetzelfde programma ten gehore gebracht als op 5 juli te Amsterdam. Evenals aldaar heeft Cor de Groot de solopartij gespeeld in Beethovens hybridische Koorfantasie, die men ondanks de grootste eerbied voor de meester als een mislukt werk met een paar treffende passages kan beschouwen. Zowel de solist als de vocalisten hebben hun best gedaan en de uitvoering was geslaagd. Ook Mendelssohns Italiaanse symfonie werd door Eduard van Beinum en de zijnen boeiend en gaaf gespeeld.
Dat de tweede symfonie van Matthijs Vermeulen door het Concertgebouworkest en Van Beinum voortreffelijk is weergegeven betwijfelen wij niet. Dat zij ons totaal niets gezegd heeft, zal misschien wel aan ons liggen. Een vooral in de stille gedeelten verfijnde instrumentatie bezit ongetwijfeld suggestieve kracht. Het polymelodische element maakt het de hoorder door de atonaliteit zeer moeilijk om in de eenvoudigste zin wegwijs te worden in de klanken die men te horen krijgt, het enige houvast was nog het dikwijls markante ritme. In ieder geval is deze symfonie van 1919/ '20 ‘Prélude à la Nouvelle Journée’ getiteld (had de grote idealist Vermeulen maar gelijk gekregen!) een ongelooflijk stoutmoedige staal van componeren, gezien de tijd van het ontstaan. De componist dankte van zijn plaats af voor de hulde hem gebracht.
Tweede symfonie van M. Vermeulen ten onrechte verwaarloosd
Het moet voor Matthijs Vermeulen een bijzondere voldoening zijn geweest, dat zijn in 1919 en 1920 geschreven tweede symfonie een paar jaar geleden werd bekroond op een internationaal concours te Brussel.
Dat er aan het stuk slechts een vijfde prijs werd gehecht, is van geen belang. Het feit van de bekroning alleen kon de moedeloze, thans 68-jarige componist bevestigen dat zijn indertijd onuitvoerbaar en onaanvaardbaar geachte muziek zich ruim dertig jaar na zijn ontstaan nog wist te handhaven te midden van honderden, merendeels actuelere uitingen van jongeren, waarom het bij deze wedstrijd ook eigenlijk was begonnen.
De naar het scheen perfecte, in elk geval zeer boeiende uitvoering, die Van Beinum en het Concertgebouworkest zaterdagavond in de Kurzaal van deze symfonie hebben gegeven, toonde zonneklaar aan, dat het werk geheel ten onrechte zo lang is verwaarloosd.
Men zou het nu voor een vroege compositie van Arthur Honegger kunnen houden en het zou de beroemde en betreurde meester hebben gesierd. Bij de botsende ritmen en het procédé van de door een tooncentrum vervangen tonaliteit denkt men onwillekeurig aan Strawinski.
In de verstilde passages duiden de dichterlijke houtblazers onomwonden op Debussy. Deze namen dienen intussen niet om Vermeulens muziek onoorspronkelijkheid te verwijten Zij bewijzen alleen, dat zijn muziek die een eigen toon en een eigen allure heeft, helemaal niet zonderling is.
Op het ogenblik kunnen we nauwelijks begrijpen, dat ervaren musici met deze in het algemeen heel goed geschreven, helder open liggende er overzichtelijke partituur moeite hebben gehad. De twee hoge Bach-trompetten, die het werk een bijzonder accent verlenen, vormen een te overwinnen en zaterdag ook gemakkelijk overwonnen moeilijkheid.
De geesteshouding, waarvan deze muziek getuigt en die haar nu ver uitheft boven de meeste, door ministeriële en andere jury's royaal bekroonde gelegenheidswerken, behoeft de luisteraar waarlijk niet alleen af te leiden uit het motto: ‘Voorspel tot de Nieuwe Dag’.
Menselijk
Het is zeer menselijke muziek, die Vermeulen in zijn tweede symfonie heeft neergelegd en zijn boodschap van energie en vertrouwen, van stille overdenking ook, bezit nog volledige geldigheid.
Die boodschap is bovendien zo overtuigend, dat men moet hopen dat het niet blijft bij deze ene festival-uitvoering. Het grootste deel van het publiek liet zich nog afschrikken door de polyritmiek en de polytonaliteit, die hier werkelijk niet vreemd of gecompliceerd zijn, en door de soms wat dissonerende samenklanken. In wezen is deze muziek even welluidend als gemakkelijk aansprekend.
Aan de verlate première van Vermeulen ging een verwaarloosd werk van Beethoven vooraf. Terecht verwaarloosd deze keer, want de fantasie opus 80 is een technisch moeilijk maar muzikaal bepaald naïef en erg rhapsodisch pianoconcertje met een koorfinale die, als steeds bij Beethoven, slecht voor de zangstemmen is geschreven en in zijn al te onschuldig optimisme met de finale van de ‘Negende’ niets van doen heeft.
Dageraad die te laat kwam – Posthume hulde aan Matthijs Vermeulen in het ‘Holland-Festival’
Den Haag, 7 juli
Het Holland-Festival heeft deze week enkele opmerkelijke dingen gebracht welke met B. Brittens opera Peter Grimes aanving en deze avond eindigde met de IIe Symphonie van Matthijs Vermeulen door het Concertgebouworkest. Laten we een overigens wat posthume hulde brengen aan onze landgenoot Vermeulen door enkele regels te wijden aan zijn werk, zojuist verklonken onder een wat onstuimige avondhemel in het Kurhaus van Scheveningen. Dit wolkendek boven het van het Kurhaus zo weids te overzien deinend zeevlak is zo iets als een symbool van deze in de jaren 1919-1920 ontstane symfonie. Er gebeurde toen veel in het oude, uit zijn oorlogspuinen en -ellende herrijzend Europa; veel meer dan na deze tweede wereldoorlog. Althans was er meer vaart en durf, om niet te zeggen heldenmoed en in ieder geval stoutmoedigheid in het ontwerpen van plannen zowel op kunstzinnig gebied in het algemeen als in de toonkunst, in het bijzonder Strawinsky en Schönberg vervolgden de weg die Debussy en Ravel hadden voorbereid en een dichter ten onzent, Marsman, kon schrijven:
‘Laten er jongens verschijnen, die de droom der jeugd in deze landen en tijden, althans enkele trekken bewaarden; laat er snelheid zijn in hun beweging; veerkracht en vuur in hun lijf; laat vermetelheid hun sprong spannen; en geestdrift, glans, dansende vaart, tederheid, woestheid, durf.’
Het zijn deze dichtregels die me te binnen schoten tijdens het beluisteren van Matthijs Vermeulens lle Symfonie. En al is het wat laat, zij is ons op dit festival een der grootste vreugden geworden. Wat Iaat: tientallen jaren moesten verlopen aleer men het in dit lage land de moeite waard vond met dit werk voor de dag te komen. Zodoende is de nieuwe dageraad, waarvan deze symfonie een voorspel meent te zijn, enkele decennia verschoven en dienen we haar klankgeving af te meten naar de maatstaven die vijf-en-dertig jaren geleden golden.
Niet ‘klassiek’
Debussy was een jaar tevoren gestorven en zijn klankvisioenen ontplooiden zich ternauwernood in de muziekwereld. Het is stellig met deze klankvisioenen op de achtergrond van Vermeulens muzikaal bewustzijn dat hij zijn eigen muziek noteerde. Maar tegelijk deed zich het elementair geweld kennen van Strawinskys Sacre du Printemps en tussen deze twee uitersten van ‘droom en daad’ menen we Vermeulens scheppingsdrift te moeten plaatsen. Het klankbeeld dezer symfonie is allerminst aan de geijkte formules van ‘klassieke’ symfoniebouw gebonden.
Er is zelfs geen sprake van tegengestelde thema's, van ‘doorvoeringen’, noch van het algemeen schema: Allegro; Andante; Allegro. Er zijn alleen ‘episodes’ herkenbaar, vijf in getal, welke soms onmerkbaar, soms even aangeduid in elkander overvloeien en dit gedurende meer dan twintig minuten. Slechts op het eind wordt een dans van Farandole-achtige allure herkenbaar en wordt men meegesleept in een prachtig-wervelend ritme en een voor die tijd opzienbarende orkestklank. Vandaag aan de dag wil dit zeggen dat het Kurhauspubliek nog met open monden zat te luisteren, sommigen zelfs met verontwaardiging dat echter bij hoogst-beschaafde Residentie-bewoners nimmer tot enigerlei openlijke afkeuring aanleiding geeft. Daartoe dient de allergezelligste foyer... Het is dezelfde verontwaardiging waarmee sommige brave burgers M. Vermeulens critische beschouwingen lezen: felle uitbarstingen die in hun strijdvaardig en soms breed-lyrisch golvend proza even Léon Bloy in herinnering brengen.
Eindeloos
Deze breed-lyrische golving, die gelijk het zeevlak waarover we boven spraken, geen enkele begrenzing schijnt te kennen: eindeloos in hun aaneenrijging van motieven en melodieën; in een voortdurende deining van eb en vloed en in een immer wisselend spel van kaleidoscoop-achtige orkestrale tinten en kleuren. En het is moeilijk bij zulk een symfonische bouw de draad van het geheel niet te verliezen, de spanning te behouden, zowel voor de uitvoerders als voor de maker zelf. Maar 't was goed, ook al zijn er vijf en dertig jaren sinds zijn ontstaan in stilzwijgendheid verlopen, dat Van Beinum en de zijnen het werk de tijdgenoot hebben voorgehouden, al ware het alleen maar ter illustratie van een schrijnend onrecht...
Vermeulens symfonie werd voorafgegaan door Beethovens Fantasie voor piano, soli, koor en orkest en gevolgd door Mendelssohns z.g. Italiaanse symfonie, twee werken die geen enkel verband met het eerstgenoemde stuk verraden. Beethovens Fantasie doet van heel ver de schepper der IXe Symfonie vermoeden. Doch niemand heeft op een Holland-Festival de behoefte om dergelijke ‘extracten’ te savoureren, ook al werden hier krachten ingeschakeld gelijk de pianosolist, Cor de Groot; het Toonkunstkoor uit Amsterdam; leden van het Collegium Musicum Amstelodamense en het Concertgebouworkest zelf. Zulk een uitgelezen schare had belangrijker werk op dit Holland-Festival kunnen verrichten!
De Tweede Symphonie van Matthijs Vermeulen
Na de uitvoering van de Tweede Symphonie van Matthijs Vermeulen op het Holland Festivalconcert van het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum, zal het vooral tot de componisten, die in de zaal aanwezig waren, doorgedrongen zijn, welk een ramp het voor de componist betekend moet hebben, dat dit werk niet onmiddellijk of kort na zijn ontstaan, dus in 1921 of daaromtrent tot uitvoering is gekomen. De symfonie werd geschreven van een voor die tijd geheel nieuwe klankvoorstelling uit. De componist zal verscheidene malen het hart hebben vastgehouden, wanneer hij zich de vraag stelde, hoe de muziek, zoals hij zich deze droomde, in werkelijkheid zou klinken. Zelfs ervaren meesters, die langs lijnen van geleidelijkheid te werk gingen, hebben zich deze vraag gesteld, wanneer zij een nieuw werk op stapel hadden staan. De zestigjarige Bruckner vroeg de dirigent Nikisch, terwijl deze bezig was een uitvoering van Bruckners Zevende Symphonie voor te bereiden, in zijn brieven herhaaldelijk: ‘Wie klingt das Werk mit Orchester gespielt?’ Er kwamen in Vermeulens Tweede Symphonie uit een oogpunt van instrumentatie dingen voor, waarvan geen enkel voorbeeld in de orkestliteratuur bestond. Ik denk o.m. aan het moment, waarop het gehele orkest in rep en roer is, en in het lage koper een canon wordt gelegd, die dit enorme klanktorso zal moeten dragen. Een componist heeft geen rust, voordat hij ervaren heeft, dat zulk een stoutmoedig plan inderdaad strookt met de werkelijkheid. Wanneer het echter alleen om instrumentale en andere technische overwegingen gegaan zou zijn, zou het wachten op een uitvoering nog wel verdraaglijk zijn geweest, al betekende dit voor de componist, hoe dan ook, een oponthoud in zijn ontwikkelingsgang. Doch het ging de componist Vermeulen niet in de eerste plaats om deze technische zaken. Hoe ver hij voor zijn tijd ook ging op het gebied van dissonantie, (a)tonaliteit en dergelijke zaken, — dit was voor hem geen kwestie van ‘experiment’, waarbij het hem (zoals bij zovele ‘moderne’ componisten uit de periode, waarin dit stuk geschreven werd) koud kon laten, hoe de toehoorders daarop reageren zouden. De moedwillige lust in de dissonant was Vermeulen veeleer een gruwel. Hij zou het een bewijs van onvermogen geacht hebben, wanneer hij door de samenklanken of door enige andere nieuwe manier van muzikale uitdrukking de toehoorders afgestoten had. Hij wilde dat zijn muziek ‘mooi’ zou klinken, zij het dan ook op een andere manier dan men gewend was. Hij was ervan overtuigd, dat de toonspraak veranderen kan, maar dat de in die toonspraak uitgedrukte schoonheid een constant en onveranderlijk goed is, waarover de componist door de Muze als een bewaker is aangesteld. In tegenstelling tot menig muzikaal modernist uit de twintiger jaren bezat Vermeulen als scheppend kunstenaar een instelling, welke men ‘etisch’ zou kunnen noemen. Aansluiting zoekende bij de magische verborgen krachten der muziek, was de muziek voor hem niet het ‘objectieve klankenspel’, dat in de tijd, waarin zijn Tweede Symphonie geschreven werd, allerwege werd gepredikt. Voor hem was de muziek een mededeling van mens tot mens gebleven. ‘Muziek moet sterk zijn, wil zij bestaan tegenover een mensenkreet’, heeft Vermeulen eens in het voorbijgaan in een dagbladrecensie geschreven, en ik meen, dat in dit zinnetje de diepste drijfveer van zijn muzikale scheppingsarbeid is uitgedrukt. Het kwam er voor Vermeulen na de voltooiing van zijn Tweede Symphonie dus niet in de eerste plaats op aan, om de muziek, zoals zij hem voor de geest verschenen was, te toetsen aan de werkelijke klank, doch nog veel sterker moet zijn verlangen zijn geweest, om te ervaren hoe zijn muziek zou ‘werken’ in de menselijke omgeving; om te ervaren, of deze muziek inderdaad die psychisch-versterkende invloed op de toehoorders zou uitoefenen, welke hij er op grond van de bezieling, waardoor hij zich tijdens het schrijven van deze symphonie gedreven gevoelde, van meende te mogen verwachten. Noch het een, noch het ander heeft de componist anno 1921 mogen ervaren. Door de ene dirigent na de andere werd de Tweede opzij gelegd; nu eens omdat zij te modern geacht werd voor het publiek, dan weer omdat het stuk voor het orkest te moeilijk werd bevonden. Hierdoor werd de componist het ‘houvast’ ontnomen, en radicaal als hij in alle dingen was, keerde hij zich voor vele jaren af van de muziek. Eerst na 1939, toen zijn Derde Symphonie (kort na de Tweede ontstaan) op een Manetoconcert door het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum ten gehore was gebracht, zette hij zijn symphonische arbeid voort.
Men zou de Tweede Symphonie van Matthijs Vermeulen een typisch ‘tijdstuk’ kunnen noemen. Immers kort na de Eerste Wereldoorlog gecomponeerd, werd de psychische inhoud van deze muziek bepaald door gevoelens, waardoor de kunstenaars en cultuurmensen uit die jaren sterk werden bezig gehouden. Men gevoelde zich geplaatst in het vooruitzicht van een nieuwe dageraad; alles zou opnieuw beginnen; vol verwachting ging men de toekomst tegemoet. Dit levensgevoel werd niet alleen in de muziek van Vermeulens Tweede Symphonie tot uitdrukking gebracht, maar het werd ook in de titel van het werk ‘Prélude à la Nouvelle Journée’, gesymboliseerd. Kan men zich een hachelijker zaak voorstellen, dan deze muziek 35 jaar na haar ontstaan, na alle ontgoocheling van een Tweede Wereldoorlog, nog ten gehore te brengen? Bestond niet het gevaar, dat men tot de bittere slotsom moest komen, dat de componist de verbinding in de vaart der tijden had gemist? Doch juist in dit opzicht is de uitvoering van Vermeulens Tweede Symphonie anno 1956 een triomf gebleken van de scheppende geest. Het psychisch beeld is niet verbleekt. De inhoud der ontroering en de musische kracht dezer muziek bleken niet in het minst geleden te hebben onder het feit, dat deze partituur zovele jaren tot stomheid was gedoemd. De toehoorders zullen zich omtrent het ‘jaartal’ van deze symphonie nauwelijks rekenschap afgelegd hebben, want wanneer ooit bewezen is, dat de tijd-waarin en de omstandigheden-waaronder een kunstwerk tot stand is gekomen, niet van wezenlijk belang zijn, zo in dit werk van de wezenlijke dingen des geestes gesproken wordt, dan is dit met Vermeulens Tweede Symphonie het geval geweest. En degenen, die de ‘historische’ plaats van hei werk in acht wilden nemen, zullen geconstateerd hebben, hoe de componist in de twintiger jaren de atonaliteit op een waarlijk levende wijze tot toepassing wist te brengen (veel minder cerebraal dan tegenwoordig nog dikwijls het geval is), hoe hij het impressionisme in de klank met een sterk geprononceerde melodische lijn wist te verbinden, en hoe hij harmonische aspecten wist aan te brengen, die zelfs op dit moment nog geheel nieuw aandoen. Dat deze symphonie het publiek voortdurend boeide en op bepaalde plaatsen fascineerde, mag voor een niet gering deel aan de vertolking toegeschreven worden. Eduard van Beinum heeft in het gecompliceerde beeld van de partituur een verrassend duidelijke tekening bereikt, en anderszins heeft hij de precaire plaatsen (bijvoorbeeld daar, waar de polymelodiek nu eenmaal niet voldoende tot haar recht kon komen, omdat de stemmen elkander als het ware ophieven) niet verbloemd. Terwijl van Vermeulens Vierde en Vijfde Symphonie gevreesd werd dat het bij een enkele uitvoering wel blijven zou, kan men van de Tweede verwachten dat zij tot een blijvend bestanddeel van het Nederlandse symfonische repertoire zal gaan behoren.
Muziek op het Festival: première van Vermeulen
De Holland Festival-concerten brachten twee symfonische werken van Nederlandse componisten in eerste uitvoering: Matthijs Vermeulen's 2e Symfonie (1919-'20) die de ondertitel ‘Prélude à la Nouvelle Journée’ draagt en het ‘Rondo festoso’ (1956) van Marius Flothuis, gecomponeerd in opdracht van de Nederlandse Radio Unie voor eerste uitvoering op het Festival van dit jaar. Het zijn werken van een uiterst grote tegengesteldheid in mentaliteit en realisatie. De thans 68-jarige Vermeulen is een figuur die zich van zijn Nederlandse mede-componisten vooral onderscheidt door het ontbreken van ieder greintje talent voor het kruideniersvak. Hij doet een onbekommerde gooi naar het allerhoogste der symfonische kunst en men krijgt al luisterende de indruk dat hij dit doet zonder enige aarzeling of vrees wat betreft de kans van welslagen.
Dit zijn zaken die men in ons naar alle kanten zo begrensde reactionaire landje ternauwernood hoog genoeg kan aanslaan, geheel afgezien van het resultaat.
Deze 2e Symfonie, uitbeelding van de verwachting ‘dat een nieuwe dageraad zou rijzen over een verduisterde wereld’ bevat in aanleg alle mentale en compositorisch-technische elementen van zijn latere, sinds het einde van de oorlog hier uitgevoerde werken. Men constateert een grote voorliefde voor het uitbeelden van de lotgevallen der mensenwereld en voor een — uiterst suggestieve — verklanking van het verwijderde tumult van deze wereld.
Dat de vermetele gooi ten slotte slechts ten dele resulteert in een werk van overeenkomstige allure vindt ons inziens — maar wie kent zichzelf genoeg om de eigen talenten voor het kruideniersvak te peilen — zijn oorzaak in het utopische karakter van Vermeulen's compositorisch-technische doelstellingen.
De algehele medische bevrijding die hij nastreeft, tast de zinnelijke verschijningsvorm van zijn melodieën aan. Zij verwekken vaak de indruk van door het heelal zwervende meteoren zonder uitgangs-, doel- of hoogtepunt.
En wanneer hij meerdere melodieën simultaan en onafhankelijk van elkaar hun van alle kluisters bevrijde curven laat beschrijven, is het verwonderlijk om te horen hoe deze curven elkaar tegenzijdig neutraliseren. Dit leidt hier en daar, in combinatie met de, naar verhouding àl te statische achtergrond tot momenten van stilstand, die bijna amateuristisch aandoen.
Afgezien echter van deze bedenkingen van de vakman is het verheugend te zien dat het werk van een origineel denker-in-tonen, zij het dan ook 30 jaar te laat, aan de beurt komt en bijkans nog verheugender was het, te luisteren naar het pleidooi dat een geëlektriseerde Van Beinum en een onder hoogspanning spelend Concertgebouworkest voor dit werk hielden.
Vermeulen hoorde eindelijk Tweede Symphonie
De Tweede Symfonie van Matthijs Vermeulen, die na een onbarmhartig lange wachttijd van 36 jaar op 5 juli voor het eerst door het Concertgebouworkest onder leiding van Van Beinum werd uitgevoerd, heeft bij alle problemen waarvoor zij haar hoorders plaatst géén onzekerheid laten bestaan over haar recht van bestaan: zij is geen maakwerk, geen knutselarij, zij is het resultaat van een sterke creatieve spanning, waarbij men eerder van een teveel dan een te weinig aan inspiratie kan spreken. Het werk ontstond, zoals de componist in een toelichting meedeelt, uit een gemoedsgesteldheid die doordrenkt was van hoopvolle verwachtingen, die de mensen bezielden na de eerste wereldoorlog. Vandaar de titel Prélude à la nouvelle journée, een titel die beter past bij de vrije vormgeving van het stuk dan die van Symfonie met haar associaties aan de uit het klassieke schema resulterende tegenstellingen in ritme en melodiek. Deze compositie, qua karakter een extatische hymne, ontleent haar dramatische werking niet aan deze tegenstellingen, maar aan een culminerend effect van een zich steeds uitbreidend aantal melodieën, die ook al weer weinig gelijkenis vertonen met wat wij in klassieke of moderne zin onder melodie verstaan, maar eerder associaties oproepen aan Oosterse melopeeën, klankenreeksen zonder geraamte of herkenbare structuur, die een magische incantatie beogen.
Dit principe der polymelodiek — het gelijktijdig doen klinken van een groot aantal zelfstandige melodieën — dat Vermeulen in nog ruimere mate toepaste in zijn Vierde en Vijfde Symfonie, plaatst de hoorder voor problemen, die onoplosbaar zijn. Het menselijk oor blijft, alle wetenschappelijke ontdekkingen op het terrein der akoestiek ten spijt, een aan bepaalde grenzen gebonden orgaan. De polymelodische fragmenten die samenvallen met wat de componist de ‘actieve episoden’ noemt, ontaarden daardoor in een wirwar van klanken — iemand naast mij kenschetste het als een verkeersopstopping van melodieën — die niet meer onder de noemer muzikale ervaring kunnen worden ondergebracht. En men moet zich wel afvragen of het feit, dat de componist dit polymelodische principe ook in latere werken is blijven toepassen, niet het gevolg is van het tragische feit, dat Vermeulen zijn Tweede eerst na 36 jaren aan de klank heeft kunnen toetsen. Is het geen overtuiging bij gratie van de stilte?
Met dat al blijft Matthijs Vermeulen in ons muziekleven een intrigerende figuur, ook na deze première met haar anachronistische bijsmaak. Hij is niet te plaatsen in het landschap van de hedendaagse Nederlandse componisten die alle, in meer of mindere mate, de door de constructieve syntheticus Willem Pijper aangegeven weg hebben gevolgd. Vermeulen is veeleer een aftakking van de lijn die door Alphons Diepenbrock via het Duitsland van Wagner en Mahler en het Frankrijk van Debussy naar ons land is doorgetrokken. Evenals Diepenbrock is ook Vermeulen een lyricus van extatische bewogenheid, die, of hij zich nu uit in proza of in klank, gestuwd wordt door een bijna fanatieke inspiratie.
En evenmin als Diepenbrock is Matthijs Vermeulen een componist in muzikanteske zin, iemand voor wie de inspiratie in de muziek, zelfs als een spel der klanken, ligt besloten. Ook de creatieve fantasie van Vermeulen is buiten-muzikaal. Zij heef wel niet, zoals bij Diepenbrock haar wortels in een religieuze gemoedsgesteldheid, maar wordt toch wel geboren uit een vergelijkbare extatische bewogenheid. Diepenbrock en Vermeulen, het zou zeker de moeite lonen een vergelijkende studie aan deze twee figuren te wijden. Maar eerst moet de componist Vermeulen voor ons een duidelijker fysionomie vertonen. Hopelijk duurt het niet weer zeven jaar voordat wij met een ander werk van hem kennis kunnen maken.
‘La deuxième symphonie’ du compositeur hollandais Matthijs Vermeulen
Amsterdam (de notre envoyé spécial)
Les Hollandais sont passionnés de musique et ils possèdent l'un des meilleurs orchestres qui soient: celui du Concertgebouw. Si l'on se reporte aux chiffres du dernier festival, la proportion d'auditeurs de concerts est presque trois fois supérieure à celle des amateurs d'opéra et quatre fois à celle des ballétomanes. Il faut dire que la salle du Concertgebouw contient 2.330 personnes.
C'est dans cette salle, et sous la direction du grand chef Eduard Van Beinum, que j'ai entendu en première audition la Deuxième symphonie du compositeur hollandais Matthijs Ver-meulen.
Vermeulen est né en 1888; il fut d'abord connu comme critique musical à Amsterdam. Célèbre pour avoir défendu en Hollande la musique française du début de notre siècle, alors que l'influence germanique demeurait encore très forte et que les jeunes compositeurs néerlandais ne pouvaient s'en dégager. En 1921, il vint en France, où il commença à composer. Cinq symphonies, deux sonates pour violoncelle et piano, un trio pour cordes, et des mélodies.
La seconde symphonie, qui porte le titre: Prélude à la nouvelle journée, révèle à travers ses cinq parties un penchant au rêve, une difficulté à s'en séparer pour atteindre le réel.
Ainsi qu'à l'aurore, l'homme est aveuglé par le jour, et ne peut s'arracher au songe; Vermeulen, dont l'inspiration est riche, vivace, souvent proche de celle de Honegger, demeure cependant, comme tant de Nordiques, un romantique. De la force à la sérénité, en passant par la lutte, l'orage, le tourment. Des chants de flûte à la Debussy, des rythmes à la Ravel, et une influence française certaine (plutôt qu'une influence, une intuition; il ne faut pas oublier que cette oeuvre date de 1919).
On regrette de ne pas connaître en France — ou si peu — un compositeur dont la variété et la puissance sont remarquables et qui tranche vraiment sur ses contemporains néerlandais, assez diffus dans l'ensemble.
Eduard van Beinum introduceerde de Tweede Symfonie (Prélude à la Nouvelle Journée) van Matthijs Vermeulen, over welk werk wij reeds uitvoerig schreven. Het was een wonderlijke belevenis, een symfonie van 37 jaar geleden te beluisteren met een gevoel, alsof zij de componist eerst kort geleden uit de pen gekomen was. Het stuk werd door het publiek niet alleen grif aanvaard, doch met kennelijke emotionaliteit beluisterd, en de kritiek reageerde over het algemeen met meer begrip en sympathie, dan ten overstaan van Vermeulens Vierde en Vijfde Symfonie destijds het geval was. Inderdaad mocht hier van een triomf van de scheppende geest gesproken worden, want het zal zelden voorkomen, dat een muziekstuk, dat zozeer aan een bepaalde tijdgeest gebonden was, in een geheel ander tijdsbeeld nog zo sterk aanspreekt. Het realiseren van Vermeulens gewaagd-polymelodische schrijfwijze, welke op geen enkele praktische ervaring steunde, moet Van Beinum zeer veel overleg gekost hebben, doch hij houdt ervan, een ‘weerbarstige’ partituur naar zijn hand te zetten en door alle wrijvingen heen de gemoedsinhoud ervan aan het licht te brengen. Vermeulens Tweede Symfonie heeft Van Beinum zeker zo sterk geboeid, als destijds een werk als Bartóks Concert voor Orkest, en men moge verwachten, dat hij dit werk door meerdere uitvoeringen blijft propageren.