Concert Berthe Seroen en Evert Cornelis
Het Seroen-Cornelis-concert heeft o.a. als noviteit een lied van Matthijs Vermeulen gebracht, dat ons den criticus deed kennen als een componist van buitengewone hoedanigheid.
Het zij verre dat ik “la Veille” (naar tekst van François Porché) een meesterstuk zal noemen, doch de compositie bezit de groote verdienste van “waar” te zijn.
De inspiratie, welke ieder kunstwerk het leven moet geven, heeft den componist geen oogenblik losgelaten en wanneer ik de eenigszins alledaagsche tekstbehandeling van het “Adieu Père” etc. uitschakel (waar hij in al zijn sterkte het zwakst is) heeft Matthijs Vermeulen de tekst doorleefd en het beklemmende in zijne muziek doen terugklinken.
In “La Veille” leeft de onrust en voelen wij de vertwijfeling in snerpende muziek, er is gradatie in het toondicht dat een rustig begin heeft (piano-inleiding) doch in haar dissoneerende accoorden voelen wij langzamerhand het onheil naderen, dat verpletteren gaat alle hoop.
Een tweede groote verdienste van “la Veille” is, dat het geheel persoonlijke muziek is; misschien had men Debussyisme in het werk van Matthijs Vermeulen verwacht, doch geen noot herinnert aan Debussy of ander beroemd Fransch componist; het is sterk individueele muziek, welke om haar onstuimigheid (doch niet om haar structuur) doet denken b.v. aan Tschaikowsky; het is muziek spontaan uit het hart geweld, brekend met alle conventie, zonder berekening op effect of streeling van het gehoor, muziek vol van passie en expansie, waarbij de techniek van ondergeschikt belang is ... en wat doet het er aan toe of de techniek minder volmaakt is, als het “innerlijke” in een werk terugtrilt?
De ziel, meer of minder volmaakt in vorm gereflecteerd, is immers de levend-makende adem van elk kunstwerk en deze alléén (geen musicale gemaniëreerdheid) kan haar invloed op den hoorder doen gelden en het geheel tot een schoon-iets stempelen.
Van harte heb ik kunnen medejuichen met het enthousiaste auditorium, dat minuten-lang bleef roepen om den componist, die echter niet in de zaal aanwezig was.
Matthijs Vermeulen heeft met “La Veille” een schitterend entree te Amsterdam gemaakt en de uitvoering zijner compositie kan wel als een evenement in het concertseizoen worden geboekstaafd.
Ontegenzeggelijk is Vermeulen dank verschuldigd aan Berthe Seroen, die het lied voortreffelijk voordroeg en aam Evert Cornelis, die het instrumentale gedeelte meesterlijk reproduceerde.
Nog zij gemeld, dat Berthe Seroen liederen zong van Moessorgski, Gabriel Fauré, Em. Chabrier en oud-Fransche liederen in de bewerking van Tiersot, en Willem Pijper, welke wij meerendeels reeds vroeger van haar hoorden.
Behalve de accompagnementen speelde Evert Cornelis de reeds vroeger door mij besproken Suite “Op een tentoonstelling” van Moessorgski; het concert werd geopend met een cello-Sonate van Albéric Magnard, door Thomas Canivez niet altijd vlekkeloos van toon, doch overigens met vaardigheid voorgedragen.