MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19650928 Matthijs Vermeulen aan Thea Vermeulen-Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Vermeulen-Diepenbrock

Amsterdam, 28-29 september 1965

Dinsdagavond 28-9-65

Liefste,

Na het avond-eten nog zuster Gerbert gesproken. Pr. Jongkees was er 's ochends nog geweest, maar had mij niet aangetroffen. Ik zei haar dat de dagen me lang begonnen te vallen. Wij zijn overeengekomen dat zijzelf zal informeren bij Prof Jongkees, en zo daar niet dan bij zijn plaatsvervanger Dr Horree of zij ermee kunnen instemmen dat ik het W.G. Zaterdag verlaat. Ik had gedacht in de middag. Jullie beiden zouden me kunnen komen halen en wij zouden samen naar huis gaan.

Zo juist je briefkaart van gisteren met je, voor mij, ingewikkelde bussen-chassé-croisé. Blij, ik, je zo actief te zien. Geen Waarheid met de post. De zuster die ze bracht is die bazige zus van de "staf". Telkens wil zij met alle geweld een praatje maken. Voor van avond wou ik haar maar niet afwimpelen. Hoe komt het toch, zegt zij, dat u altijd zo vriendelijk kijkt? Heus, antwoord ik, dat heeft me van me leven nog nooit iemand gezegd. En zij herhaalt het nog eens. Dat zal ik eens aan mijn dochter vertellen, zeg ik, die beweert dat ik altijd zo kwaad kijk. Toen over mijn dochter. School, klas, hoe oud, een rakker en bovendien muzikaal. Dat zal zij dan wel van u hebben. – Nou, het komt ook van ons beiden. – Hoe bedoelt u? Mijn vrouw is de jongste dochter van de componist Diepenbrock. Ooooo.... Kent u de componist Diepenbrock? Oo jaaa. Vol bewondering verering. Zij ging ervan op haar tenen staan, leunend op het bed, maar bijzonderheden gaf zij niet. Het was wel curieus, naief, echt volks. En zo zijn wij – ik en jij – alweer een grappig half uurtje doorgekomen (ik met schrijven – jij wat minder) met een kletspraatje dat zonder twijfel onnozel is maar toch ook wel aardig. Een zoen. Bonne nuit en à demain matin.

Woensdagmorgen

29-9-65

Leeuwenhoek

Nog niets geschreven. Des te meer gedacht. Van ochtend weer geluierd in mijn bed. Ongewoon. Maar de [lucht] was betrokken en in de kamer hing een half-duister. Te weinig licht. Tijd in overvloed sinds ik me niet heb te scheren, maar helemaal geen lust om nu al de lampen aan te steken. Overigens alles normaal. Heel vast geslapen. Geen greintje onrust. Toch het onweer gehoord. Voor 't eerst was van ochtend de radiator warm. En voor 't eerst regen terwijl ik uit moet. De [zuster] vroeg me of ik een paraplu had. Ik zei haar minzaam dat ik een beret had. Ze was echter nog niet op mijn kop. Toen ik buiten kwam merkte ik, dat ze inderdaad opgezet moest worden en ik heb haar in het beste humeur geinaugureerd.

Juist hier werd ik geroepen. Nu weer thuis, op klokslag. Alles goed gegaan, maar een beetje anders. Bestraling van boven, en ik moest achterover kijken. Tien minuten ononderbroken. De machine die dan begint te ratelen geeft wel een gevoel van opluchting. Nu, blij uit het lawaai te zijn, maar niet de minste gewaarwording van vermoeidheid. De juffrouw die de ingang bewaakt van de bestralingskamer, haar nieuwsgierigheid niet kunnende bedwingen, heeft mij gevraagd wat ik al zo zit te schrijven! Ik heb geglimlacht en [gezegd] dat ik behalve componist (ja dat wist zij) ook een beetje schrijver ben die af en toe notities maakt. Zij was daarmee tevreden. Na einde van bestraling heeft de lieve vrouwelijke dokter mij meegedeeld dat morgen mijn mond zal worden nagekeken.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA