MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19650927b Matthijs Vermeulen aan Thea Vermeulen-Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Vermeulen-Diepenbrock

Amsterdam, 27-28 september 1965

Maandagavond

27-9-65

Mijn grote, goede schat,

Het was zo aardig, beide keren, je de tram te zien binnen stappen, dat ik je moet vertellen. Je hadt zo'n zachte tinteling om je hoofd en om je hele gestalte, zo verbazend liefelijk, die je zou kunnen vergelijken met het trillend glanzen van rijshout dat is uitgebrand en waaruit alleen nog de warmte heel teer nagloeit, of ook met een zweem van zonneglans die in het halfdonker soms in een hoek is achtergebleven. Het is niet te beschrijven, en ik zal deze zin ook maar niet herlezen om geen spijt te krijgen dat ik in de uitdrukking van iets roerend en eenvoudig innigs zo weinig de juiste woorden vind. Toch kon ik het niet laten het je te zeggen, en al was het enkel om je te laten weten dat hetgeen jij door zo te zijn mij hebt willen zeggen me niet ontgaan is, heb ik het geprobeerd, hoe dan ook. Ik neem dat dan toch mee van je in mijn kale eenzaamheid als de tram wegrijdt, en nu herdenk ik het, om je plezier te doen, maar niet minder om mij ermee te verkwikken, als een brokje zomer. Ik lees altijd met een innerlijke straling, het briefje dat je bij me achterlaat en dat ik grijp zodra ik in mijn kamer terug ben.

Niet[s] meer gebeurd nadien. De prof. was 's ochend[s] geweest, vertelde mij zuster Gerbert. Hij vertrekt één october naar Japan deelde ze mij mee, voor het geven van lezingen, zes weken. Hij wordt dan waargenomen door Dr Horree. Ik geloof dat we er maar opaan moeten sturen dat ik eind van de week thuis terugkom. Na je bezoek heb ik vandaag nog geen noemenswaardige pijn gehad. Veel gunstiger. Als de dokter me juist geen pijn had aangekondigd (dus wel pijn) dan zou ik menen dat ik al vooruitga. Het lijkt me dat ik zit te klessebessen van je welste. Maar grote, goeie schat, de oorzaak daarvan is vermoedelijk dat ik me hier als een wildvreemde voel tegenover mijzelf. Een zonderlinge gewaarwording. Dat komt natuurlijk ook door die rode schmink op mijn [gezicht] en door die stoppelige witte baard. Curieus om zo braak te liggen. Er maar niet te veel over piekeren. Het heeft me troostrijk opgebeurd zo samen met je ons gebedje te reviseren, en alles wat je mij erover schrijft is me kostbaar. Ik ben je in mijn binnenste altijd erg erkentelijk, dankbaar voor de minste aanmoediging. Het gaat nu naar negen uur. De avond met je is kort geweest. Maar hoe kom ik ertoe om zo klein te schrijven! Bonne nuit chérie, chérie. A demain matin. Hoe graag zal ik je dat weer toemompelen, thuis! Nog een blik van je ogen en dan langzaam, geruisloos de deur toe. Je t'embrasse.

Dinsdagmorgen 28-9-65

Na de vierde bestraling. Kwart voor elf en nog niets geschreven voor je. Maar niet minder gedacht. Misschien wel meer! Alles was vandaag tamelijk onregelmatig. Werd om zes uur wakker, voelde roering, en deed toen wat geiten en konijnen deponeren op hun wegen. Ben daarna wel weer ingedommeld, maar toen ik te zeven uur werd opgeschud, leek het me veel te vroeg en de ganse ochtend bleef ik soezerig en zonder poging tot initiatief, hoe bescheiden ook. Ik vroeg me af of dit het begin zou zijn van "de kater". Wellicht niets dan wat humeurigheid. Ik bied verzet. Op tijd klaar in ieder geval om heel kalm en flink rechtop (!) naar de Leeuwenhoek te gaan. Wat ik op straat ondervind brengt me weer in een zonderlinge toestand: Het enorme, uniforme lawaai rukt me af van mezelf, en onder mezelf versta ik steeds de componist die muziek maakt zoals niemand anders dat kan. Het is me alsof ik een robot word, een robot die zich nog flauwtjes [herinnert] dat hij toch eigenlijk wat anders is of geweest is, maar die zich dat andere bijna onmogelijk nog kan voorstellen en die daarvan een zekere schrik een zekere benauwenis over zich voelt komen, alsof, omdat, wie weet? die andere nooit meer zal kunnen worden teruggevonden. Maar maak je niet ongerust. De robot houdt zijn bezinning. Alles is voortreffelijk gegaan. De bestraling geschiedde vandaar [lees: vandaag] terzijde, aan de rechterkant. Ik kon mijn ogen gewoon open houden, zonder hoeven te kijken naar iets. Als ik dat topzware spatel niet tussen mijn tanden, en diep in de mond [had] te nemen, zou de som van mijn verrichtingen heel gering en draaglijk zijn.

Terwijl ik aan de laatste zin begon, is een zuster binnengeslopen, die mij zei dat ik in bad moest. Er was geen ontkomen aan. En zo is dat ook alweer gebeurd. Het wordt ook etenstijd.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA