MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19631028 A. van Til aan Matthijs Vermeulen

A. van Til

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 28 oktober 1963

Amsterdam, 28 oktober 1963.

Jan Vethstraat 13II, A'd.-west.

Hooggeachte Heer,

Staat U mij toe U ter inleiding van dit schrijven een citaatje voor te leggen.

− "De meest onverwachte menschen die ik sprak hadden er al over hooren praten of hadden het al te leen gehad!! Matthijs Vermeulen en Jan van Nijlen o.a." –

Aldus op 23 mei 1918 de Haarlemse kunsthandelaar J.H. de Bois in een briefkaart aan J.H.F. Grönloh over het een maand tevoren verschenen boekje "NESCIO. Dichtertje, etc."

Ik houd mij al geruime tijd bezig met het schrijverschap van Nescio, meer in het bijzonder met de nogal raadselachtige geschiedenis van de waardering van diens werk. Het heet veelal, dat de verhalen in 1918 nauwelijks opgemerkt werden − wat door getuigenissen van talrijke litteratoren – A Roland Holst, JC Bloem, V.E. van Vriesland o.a. − weersproken wordt. Men spreekt graag van een 'herontdekking' in 1933 door 'Forum' − en ook dat meen ik in twijfel te moeten trekken, omdat van een herontdekking slechts sprake kan zijn, als de continuïteit in een waardering is verbroken. Steeds meer kom ik tot de overtuiging, dat 'men' het werk van Nescio in de jaren 1920-'30 wel degelijk gekend heeft. Zolang mijn materiaal echter hiaten blijft vertonen, grijp ik iedere vingerwijzing − in dit geval de briefkaart van De Bois − dankbaar aan, waarmee, naar ik hoop, dit briefje aan u, verontschuldigd is.

Intussen − mijn schroom blìjft. Er zit voor mij in het stellen van vragen − ze kunnen van nog zo eminent literair-historisch belang zijn − iets beschamends. Ik val U lastig met mijn belangen − waarvan U wellicht of vrij zeker verschoond wilt blijven. Ik waag het er desondanks op, in de wetenschap dat U Nescio bewondert − wat ik al eerder vermoedde, ik vroeg de heer C.J. Kelk eens naar Uw adres (tevergeefs overigens) − en in het vertrouwen dat U mij Uw herinneringen zo compleet mogelijk wilt toevertrouwen.

Dààr komt het inderdaad op neer: welke zijn uw herinneringen aan uw vroegste lectuur van Nescio? Hoe kreeg U 'Dichtertje' vrijwel onmiddellijk in handen − kende U De Uitvreter en Titaantjes al uit De Gids, resp. Groot-Nederland? Hebt u De Bois gekend – of zelfs Grönloh? En − hoe wàs de waardering toen? Is mijn indruk juist, dat het boekje inderdaad door 'mondreclame' − een positieve fluistercampagne − bekendheid kreeg − met name onder de kunstenaars?

Is Nescio later − in de loop van 1920-'30 − vergeten geraakt? Herinnert U zich de zgn. Nico Eisenloeffel-legende, die in de jaren 1927-'28 ontstaan is?

Is − tenslotte −Uw bewondering van Nescio's werk een zaak van verwantschap, anders gezegd: van herkennen?

Het lijkt me niet uitgesloten, dat U mij nog naar anderen − ook de niet-litteratoren kunt verwijzen: iedere bijdrage is mij − jongeling van 32 − welkom.

Met de meeste hoogachting,

A. van Til

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA