Matthijs Vermeulen
aan
H.J. Adèr jr
Laren, 13 november 1959
13 nov. 59
Zeer Geachte Heer Adèr,
Ik heb uw "Gezangen" driemaal gelezen met grote aandacht. Om de gewaarwording die zij konden wekken zo objectief mogelijk te ervaren, en te verifiëren, heb ik mijn lectuur iedere keer onderbroken met tussenpozen van vier of vijf dagen, zodat ik er bij het begin tenminste altijd onbevangen tegenover stond.
Het is mijn bedoeling u precies te zeggen welke indruk uw Gezangen bij mij hebben achtergelaten, daar ik verwacht dat U een eerlijke mening meer zult waarderen dan de gebruikelijke complimenten, welke uw werk stellig verdient. Want grif zet ik voorop, dat geen enkele uiting van de na-oorlogse jonge dichters mij zo sterk getroffen heeft als de uwe.
Ten eerste dan mijn psychologische observaties.
Telkens voelde ik mij tijdens en na het lezen van uw verzen, hoewel de zegging mij geen bijzondere bezwaren opleverde, overmand door een enorme en ongewone vermoeidheid, uitputting, alsof ik een arme zwerver was geworden die nog slechts wensen kan zich langs de weg ergens neer te leggen en zijn ogen te sluiten voorgoed. Ik houd een dermate acuut ongeluksgevoel niet heilzaam voor de lezer, noch voor de dichter. Menigmaal ben ik geschrokken bij de gedachte dat de hier uitgesproken omhuldheid met hopeloosheid, gemis en innerlijk ontberen misschien of waarschijnlijk wel niet gefingeerd zouden kunnen zijn, maar echt, materieel feitelijk echt, en daar vond ik mijzelf geslagen door een machteloos meewaren, des te harder omdat elk blijk van reactie (ik wil eigenlijk zeggen tegengif) ontbreekt, die een normaal soma geacht wordt spontaan voort te brengen.
Ik begrijp uw gesteltenis. Zij is in de loop van mijn leven meermalen de mijne geweest ofschoon wellicht minder klemmend, minder onontkomelijk. [begin doorgehaalde passage:] Ik kan haar ook gemakkelijk verklaren als ik even rondkijk in het hedendaags Europa, en de westerse wereld. Wij slepen twee zinneloze walgingwekkende, onvergeeflijke wereldoorlogen mee in onze vezels. Duizenden hersens, millioenen handen arbeiden dag en nacht aan de wording van een nieuw en erger afgrijzen. Elk woord is bedrog, elke daad misdrijf, nergens uitzicht op een menselijker waarde. Overal de caricatuur van het intellect, de lof der zotheid, de afkeer van de realiteit, de verwringing of de negatie van de psyche. Wanneer een der groten uit de veertig vorige eeuwen kon terugkeren naar de huidige aarde, welk gezicht zou hij trekken als hij de mensen van heden bezig zag in hun doen. Men hoeft zich dat slechts even te verbeelden om de tegenwoordige verdwaasdheid en verlorenheid te peilen.
Dit zijn mijn oorzakelijkheden van een mogelijke wanhoop die ik dagelijks had af te weren gedurende jaren en jaren. Misschien zijn de uwe anders. Maar u staat klaarblijkelijk voor hetzelfde probleem, en voor alle eventualiteit geef ik u het middel waarmee ik zelf het heb opgelost. Eens nam ik het besluit om mijn hele denken en doen zo te regelen, dat het in geen enkel opzicht indruist tegen, of afwijkt van de bedoelingen der besten die de aarde bewoonbaar maakten en de mens vooruit hielpen, vanaf hun verste verleden. Deze gedragslijn ligt in het bereik van iedereen; haar volgend weet ik me in mijn betrekkelijkheid ontwijfelbaar solidair met de grootsten en met de eerste beweging zelve. Consequent verband hiermee te krijgen is natuurlijk een onderneming, die enige tijd vergt; en standvastigheid; maar ook een bron van enthousiasme, die nooit opdroogt, wat de moeite loont [einde doorhaling]
Wat ik echter niet begrijp, en wat ik uit uw boek ook nergens gissen kan, maar wat mij in even hoge mate interesseert als de tekst, dat zijn de oorzaken van uw kwasi-onverhelpbaar schijnende innerlijke neerslachtigheid en uw zo grondige afwijzing van de omringende wereld? Wij kunnen de redenen der mistroostigheid van Jeremias zonder aarzelen afleiden uit zijn verzen. De uwe geven daartoe niet de geringste kans. De vraag ondertussen, die ik niet het recht heb u te stellen, zal u automatisch gesteld worden door elk toekomstig lezer en ook hij zal vergeefs naar een antwoord zoeken. Dit schept een onbevredigende leegte in het ontvangend gemoed, en bemoeilijkt geloof ik de algehele sympathie (= identificatie) met de dichter.
Ik heb eveneens ten naaste geprobeerd te wikken welk effect uw boek zou maken op publiek en kritiek wanneer het gepubliceerd werd. Ik zie twee gebeurlijkheden. Of het laat iedereen koud in deze tijd van algemene apathie en vulgaire, kunstmatige sentimentaliteit. Of menigeen raakt er even heftig door vervaard als ik. Deze tweede suppositie is minder waarschijnlijk doch niet onmogelijk. En ducht ik de onheilzame invloed die uw boek zal uitoefenen op uw leeftijdgenoten (te vergelijken met Werther, met Lautréaumont, met Kafka) evenzeer ducht ik dat uw boek een blijvend stigma zou kunnen prenten op uw eigen wezen, waardoor uw verdere ontwikkeling (naar het geluk, hoop ik dat veel moeilijker te verwerkelijken valt − ook technisch − dan het ongeluk) zou kunnen worden afgesneden. Want als uw gevoelens waarachtig zijn en geen fictie dan staat u voor een probleem dat moet worden opgelost, al ware het slechts om eenzijdigheid te vermijden.
Ik ga nu over op de technische kanten van uw gezangen en noteer in 't kort hetgeen bij driemaal lezen mij telkens stoorde.
Het "scenario" van het eerste gedeelte (een handeling) had ik op menige plaats gaarne een tikje duidelijker omlijst, gedefinieerd willen hebben. Een aantal verzwegen kleine samenhangen tussen plotseling verschuivende of verspringende gedeelten, gevoelens, sensaties ontsnappen mij. Voor de auteur zijn ze mentaal aanwezig in zijn bewuste of onbewuste herinnering. Maar niet voor de lezer en hij heeft geen enkel gegeven om ze te reconstrueren. Ik krijg op die plekken een impressie alsof eensklaps de stroom uitvalt. En geleidelijk voel ik mij richtingloos worden. Misschien was dat uw bedoeling? Maar zij is niet nuttig voor de sympathie = het mede-leven, het mede-lijden.
De bijv. naamwoorden zijn niet steeds exact typerend genoeg. B.v. "klokken als knarsende stemmen van grijsaards". Knarsen is noch typerend voor klokken noch voor grijsaards.
De strofen "Katakombe..." in V2 lijkt mij niet geslaagd. Het woord katakombe roept historische associaties op die niet passen bij het tikken van pendules. De sonoriteit en het ritme van "katakombe" druist lijnrecht in tegen dito van "tikken" en de illusie wordt gebroken.
Ik prefereer de Klaagzangen verre boven het eerste deel. Dikwijls zijn ze treffend. I4, II4, V2, V3, V7, X1 zijn zo goed als volmaakt en geheel gaaf.
In VIII1 hinderden mij de laatste twee regels omdat zij overbodig benadrukken. IX lijkt mij zwakker: Te precies in het suggererende, hallucinerende. Ook X schijnt mij te realistisch, te reëel in het benauwende. En ik mis er een slot.
Dit zijn détail-opmerkingen van subjectieve aard. Ik kan mij denken dat een ander dat anders bekijkt. Als u vindt dat het de moeite waard is (ik wel) om over de diverse aspecten van uw boek en het cardinale probleem nog nadere gedachtenwisselingen te houden, dan moge geen enkele consideratie u dit beletten. Inmiddels verblijf ik met vriendschappelijke groeten en hoogachting,
uw
M.V.
concept, plus een blaadje met aantekeningen
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA