MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19540320 W. Spoor aan Matthijs Vermeulen

W. Spoor

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 20 maart 1954

Amsterdam Vrijdag 20 Maart 1954

Zeer geachte Heer Matthijs Vermeulen,

Uw artikel in de Groene van 20 Maart heeft mij zeer getroffen, daar ik meende mijzelf er in te herkennen.

Het enige dat ik uiteindelijk kan zeggen, om niet met mijn woorden te herhalen wat U al geschreven hebt, is niets dan een open vraag, die ik niet kan formuleren en waarvoor ik nochtans Uw aandacht vraag.

Is hier sprake van een geniale eenmaligheid? of van een consequentie van de muziek als kunst der mensheid?

Heeft Schönberg een kunstwerk (?) geschapen, door dat de grootheden waaruit de opera bestaat, voortsproten uit één denken en voelen dat zichzelf beheerste, of openbaart zich hier een mogelijkheid een nieuwe Zauberflöte te creëren, zodat wij niet meer eindeloos het gegeven moeten trachten te herleiden uit de muziek, maar dat deze muziek door kunstenaarshand wordt herleid uit het gegeven?

Heeft Schönberg een persoonlijke of een Muzikale wetmatigheid verwezenlijkt?

Vloeit het vernietigen van traditionele reflexen voort uit de kracht van Schönberg en zijn gegeven of uit de onmacht der symboliek?

Het laatste moet waar zijn, want Schönberg is een mens.

Voorlopig blijft het eerste waar, tot de volgende man opstaat die de moed heeft.

Het probleem dat ik stel, is geen probleem meer zodra ik het opneem en op mij in laat werken – Ik vraag naar de bekende weg aan iemand die ik voor mij ontwaar, om te weten of het een schim of een wezen van vlees en bloed is.

Of mijn weg een luchtspiegeling is of realiteit

Het moet mogelijk zijn een muziek te maken die niets anders in zich bergt dan de waarden die de schepper aan het gegeven toekent. (Ik druk mij verkeerd uit)

Mozart en Bach zijn voor mij figuren die met de, met vooroordelen bezwangerde, gegevens van hun voorgangers op ontwapende wijze jongleren en zich door dit lichtvoetig spel de mogelijkheid scheppen zich te uiten voor hen die begrijpen.

Hun gevoelens zijn echt, hun allegorie doorzichtig en fundamenteel (althans voor hun episode in de ontwikkeling der toonmogelijkheden).

Zij overwinnen (of is het de afstand en de vergankelijkheid der symbolen die dat doet schijnen?) de stof die zij verwerken.

Als Schönberg er in geslaagd is, zijn stof te verwerken, is dan zijn opera niet alleen een aanleiding tot muziek, een dwang desnoods? Of bestaat die muziek alleen bij de gratie van de totaliteit?

Was het nodig dit Opera te noemen, met naam en toenaam, of is dit benoemen een rudiment?

Dient de muziek het gegeven, of de vrije associaties van de toehoorder?

Zelf ben ik een verongelukt (zenuwontsteking) musicus, en gebruik nu mijn lichaam als instrument:

Het cliché arsenaal van irrealiteiten van de dans is mij een horreur evenals de litteraire associaties van de Pantomime.

Ik zoek wetten uit de werkelijkheid, om en in en van mijzelf, die een gegeven in beweging kunnen vertalen, louter door en uit de beweging van het gegeven.

Is dat 't wat Schönberg in zijn muziek gedaan heeft?

Voor mij blijft de onbegrijpelijkheid – – :

Het Zaad sterft om de plant te doen leven. Moeten niet Moses en Aron; moet niet het scenario sterven voor de muziek?

Heeft daarom Schönberg zijn opera niet voltooid?

Wachten wij slechts op diegeen, die zo sterk beleven kan dat geen cliché hem zijn vormbesef decreteert?

De man die zonder lichtbeelden, door zijn verbeeldingskracht, in – muziek, – beweging, – kleuren lijnen en vormen, om te zetten, ons datgene kan doen waarnemen wat hij geeft, zonder andere associaties dan die van onze eigen creatieve geest?

Natuurlijk kan dat.

En Marcus Antonius van Shakespeare is er een voorbeeld van, evengoed als de turbakoren van Bach en de zelfportretten van Rembrandt.

't Zijn niet de meesters, doch wij die de leugen, d.w.z. de deelwaarheid, eruit distelleerden, omdat wij meenden dat zij een zekerheid omtrent God en de duivel gaven. Lust en onlust etc.

Als de Muziek in de Opera niet dient tot het ons ontnemen van de twijfel omtrent de gevoelswaarden, doch om deze weer te geven, dan zou dus die dubbele waarde moeten ontstaan die mij onbereikbaar lijkt, in ieder geval onwaarneembaar voor ieder ander dan de schepper.

Of de muziek dient om het trage oog te helpen in het waarnemen, zonder een associatie op te dringen –;

(En) (Of) de muziek helpt ons trage verstand de waarde (de auditieve waarde) van de taal te vatten, wederom zonder haar geestelijke waarde te omschrijven.

Voor mijn gevoelen zou er n.l. in dit laatste geval sprake zijn van een spilzucht van het genie aan taal zonder eigen zeggingskracht, die dus ongeschreven, althans ongekend voor de toehoorder had kunnen blijven.

Eerst toen ik op 19jarige leeftijd het Nieuwe Testament las, drong het tot mij door dat de Johannes Passie hierop geïnspireerd was – Nooit heeft dit mijn onbevangen genieten verstoord. Alleen critisch gestemd ten aanzien van hen die het Evangelie en niet Bach interpreteren.

Dansende Zwanen (op spitzen nog wel!) zijn mij een kwelling, zo goed als zingende aanbidders of smartelijken, zodra zij personages zijn, en niet een beeld, een symbool van een gevoel dat een kunstenaar heeft van een gegeven dat hij overwon.

Of moet het de taak van de kunstenaar zijn nieuwe symbolen te vinden voor eeuwige (althans menselijke en aan ons leven onvervreemdbare) associaties?

Ik geloof dat ik mijzelf antwoord door steeds nieuwe vragen

Of beeld ik mij in dat ik vooruitkom omdat mijn benen bewegen, maar is de weg een hallucinatie?

Die vraag kunt U mij, jammer genoeg nooit beantwoorden.

Er staan genoeg vraagtekens in deze brief.

Mijn dank –

W. Spoor

W. Spoor

215II Nieuwendijk

Asd (C)

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA