MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19470800 P.A. Nillissen aan Matthijs Vermeulen

P.A. Nillissen

aan

Matthijs Vermeulen

Rotterdam, augustus 1947

Britten's Opera "Albert Herring"

Welke Muze fluis[t]ert het mij in, geachte Heer Vermeulen, het te wagen met U de degens te kruisen? Zou deze ὕβρις niet terecht de toorn opwekken van U, die als een god op de kolommen der aloude Groene troont? Niettemin treedt ik met vaste tred in het krijt en al is mijn hand ongeoefend ik vertrouw, dat mijn oprechte verontwaardiging haar trefzekerheid zal verlenen.

Het is voor mij, die aan de peripherie van het cultureel gebeuren sta – aan deze plaats door financiele en andere omstandigheden gebonden – altijd weer een evenement bij wijze van uitzondering plaats te nemen temidden van de geroutineerde schouwburgbezoekers en mij voor een avond de gelijke te wanen van deze intelligentzia. Alle ervaring en inzicht missende word ik bij het zien van moderne opera's en het horen van moderne muziek in het geheel niet lastig gevallen door "reminiscenties" aan Verdi of Puccini en pleeg ik nooit of te nimmer "invloeden" te ontwaren van Wagner of van de Franse school, hoezeer dit ook voor een puur genot onontbeerlijk schijnt te zijn. Nooit ook ontdek ik toneeltjes, die kennelijk tot de bladzijden behoren, met behulp waarvan iemand verraadt – zoals gij zo treffend opmerkt – tot een meesterwerk in staat te zijn, dat niet alleen gaaf is maar zelfs origineel. Ik pleeg altijd met gepaste eerbied naar die bevoorrechte lieden te luisteren, die een bepaald geesteskind onmiddelijk en zonder aarzelen van een gehele stamboom voorzien, compleet met rechte lijn, zijlijnen en morganatische huwelijken. En als in mijn zwakke ogenblikken wel eens twijfel rijst aan de gevoelens van een auteur, die zijn voortbrengsel hoort beschrijven in termen, die den argelozen lezer de indruk geven, dat het gaat om een ondergeschoven kind van Debussy of van Joh. Wagenaar, dan krijgt toch spoedig de oprechte bewondering voor zoveel gedegen cultuur-historische kennis de overhand.

Niettemin houd ik het er voor, dat het zijn voordelen heeft zonder meer van een voorstelling te kunnen genieten, onbekommerd, als een kind dat voor het eerst in de tram mee mag. Met name houd ik het er voor, dat het zijn voordelen heeft in een theater te kunnen zitten, zonder dat men behoeft te denken aan de kolommen druks, welke dit theaterbezoek verondersteld wordt te zullen voortbrengen. Sta mij toe, mijnheer Vermeulen, in dit verband de opmerking te wagen, dat iemand zoals gij, wiens vak het nu eenmaal is Uw gevoelens iedere week opnieuw in artikelen vast te leggen, bezwaarlijk aan het gevaar ontkomt, een gedachte, een indruk of alleen maar een inval zonder ernstige overweging slechts om der wille van het aantal regels aan het papier en de lezers toe te vertrouwen.

Zo'n inval was ongetwijfeld aanleiding tot de titel boven Uw artikel over Albert Herring: Heeft moedersmart vis comica? En ik gun U gaarne het compliment, dat gij deze inval met veel journalistieke flair en vakmanschap hebt uitgewerkt, maar indien U zich op grond van deze inval gerechtigd acht tot de volgende opmerkingen:

1) dat Britten's spot gerekend moet worden tot het ergelijkste dilettantisme van dit tijdperk,

2) dat zijn scherts afschuwelijk en monsterachtig is

3) dat zijn opera uitgaat als een nachtkaars,

dan vraag ik mij af:

1) waarom gij bij dit ergelijk dilettantisme niet verontwaardigd de zaal zijt uitgelopen,

2) of bij deze afschuwelijke en monsterachtige scherts in heilige toorn ontstoken niet met rotte appelen zijt gaan gooien,

3) en er zodoende zorg voor te dragen, dat deze opera niet bepaald als een nachtkaars uitging.

Want wat mij bij Uw soort lieden zo bijzonder verveelt, is, dat gij tijdens de voorstelling zo beleefd glimlacht en zo hartelijk applaudisseert, kortom U zo koest houdt, maar dat gij thuisgekomen het volkomen oirbaar acht op het papier als een wildeman te keer te gaan en binnen het bestek van de U toegewezen plaatsruimte met welgevallen een reputatie te vermoorden. Het zij verre van mij te pleiten voor die gewoonten, welke blijkens reisbeschrijvingen onder de schouwburgbezoekers op die plaatsen in zwang zijn, waar men het krantenpapier, waarmede de wereld aldaar verondersteld wordt dichtgeplakt te zijn kan horen ritselen. Ik meen zelfs de gepaste afschuw, welke gij ongetwijfeld voor dergelijke primitieve meningsuitingen koestert te kunnen delen. Zoals gij laatstelijk in een zeer opmerkenswaardig artikel "De waarde van ons applaus" in het geding bracht, zo is enige twijfel ten opzichte van "De waarde van ons gooien met rotte eieren" eveneens alleszins gefundeerd.

Maar – zo vraag ik mij af – is het dan niet duidelijk, dat wij onze kranten waarmede wij cosmopolieten reeds lang de wereld niet meer dichtplakken, te hoog moeten achten, om toe te staan, dat in hun kolommen wel met rotte appelen en dergelijke wordt gegooid? Want dat is het mijnheer Vermeulen, waarvan ik U beschuldig. Als zodanig qualificeer ik Uw rhetorische vraag: heeft moedersmart vis comica. Ter staving van deze bewering neem ik de vrijheid U het volgende te doen herinneren.

In Britten's opera is de moeder van Albert geenszins de simpele vrouw, zoals gij haar beschrijft, maar een hebberige, bazige en genadeloze feeks, wier kennelijke bedoeling het is zolang van Albert te profiteren, tot hij net zo gerimpeld en uitgedroogd achter de toonbank staat als de sinaasappelen, die hij verkoopt. Zij is het type van de uitbuitster en haar karakter is volkomen getekend als de auteur haar op Albert's aarzeling de beloning te aanvaarden laat uitroepen: twenty-five quids, you bloody fool! De scène bovendien, waarin het vermoeden van Albert's dood tot zekerheid aangroeit, doordat de burgemeester plechtstatig met diens zakdoek en gehavende koningskroon binnenschrijdt, wordt door Britten gebruikt om de onbeschrijfelijke stupiditeit van de dorpsnotabelen en hun sluwe huichelarij te hekelen alsmede om het lage karakter van de groentevrouw belachelijk te maken, want het is duidelijk, dat haar smart geen moedersmart is, maar dat ze het doodzonde vindt van de twenty-five quids.

Verder dan de gedachte, hoe het nu in de groentewinkel moet brengt ze het beslist niet. Herinner U slechts het verwrongen gelaat, waarmee zij naar de stoel strompelt, om daar op de maat der muziek flauw te vallen en hoe de regisseur haar deze scène veel te gechargeerd liet spelen als om iedere twijfel omtrent dit punt weg te nemen.

Naar mijn mening blijkt uit dit alles, dat het geenszins in de bedoeling ligt van Britten, om de smart van de moeder, die haar zoon beweent belachelijk te maken noch om deze smart als een nieuw element der vis comica in zijn opera te misbruiken. Als mijn sterkste argument beroep ik mij hierbij op de reactie van al die normale mensen, die om deze scène geamuseerd lachten en voor wie zonder de minste twijfel de begrippen vis comica en moedersmart de meest volstrekte contradictio in terminis inhouden.

Geachte Heer Vermeulen, op het terrein der cultuur-historie voel ik mij niet bijster thuis, maar ik meen zoveel te weten, dat een moderne opera, en nog wel een Engelse opera, die onmiddelijk een groot en enthousiast publiek trekt, een evenement is van de eerste orde, een gebeurtenis althans, die men niet met Uw onbeschrijfelijk dedain en op grond van een wel aardige maar volkomen misplaatste trouvaille in een wekelijkse kolom afdoet op een meer dan slordige wijze, die een volslagen gebrek aan zin voor proporties verraadt.

Ik meen reeds te weten, geachte Heer Vermeulen, welke Muze het mij inblies met U de degens te kruisen. Zou het niet de Muze der goede smaak zijn, zij die niet slechts de vis comica der moedersmart ontkent, maar ook de neus dichtknijpt voor rotte appelen, al liggen deze dan opgetast in de mand der Groene.

P.A. Nillissen

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA