MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460321 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 21-22 maart 1946

Louveciennes

21 Maart 1946

Donderdagavond

Thea,

mijn liefste,

en mijn ongeëvenaarde, mijn onvergelijkbare,

Feest bij jou, en feest bij mij; zang bij jou, zang bij mij. O, ik heb wel gedacht, verschillende keeren, en met scheuten van pijn: ik wou dat ik bij haar was. En ik weet niet of je getooverd hebt, maar daarstrakjes, opeens, was je bij me. Zal ik je precies vertellen hoe 't ging? Het was een dier lange minuten voor mij, gelijk op den morgen van Nieuwjaar en nog andere welke ik met je had: als ze gebeuren voel ik reeds dat ik ze niet meer vergeten zal, want ze zijn gemerkt met een heel afzonderlijk, haast bovenaardsch timbre. Na het eten (behalve de aardappelen was alles van jou) had ik me eerst geweldig moe gemaakt op een ouden mirabel-boom, die gestorven was, en gehakt als een woesteling, want hij had een hoop knoesten, en de spaanders vlogen er af, want ik ook had nog aardig wat knoesten. Ik kreeg 't zoo warm dat ik een paar kleeren moest uitgooien en ik zei me nog: als Thea me zag zou ze me voor razend aanzien. Toen de boom kort en klein was ben ik me gaan scheren. Terwijl ik daarmee bezig was toog me voortdurend die passage van je brief door den geest waar je 't hebt over jou als huisvrouw in onze behuizing. Wanneer je met alle geweld huisvrouw wilt zijn, zei ik je, daar heb ik niets op tegen, want ik ben met even veel plezier huisman, maar dan mag je vast wel weten dat ik van een beetje rommel houd. En zoo kletsende met je, gemoedelijk, ik zei je ook nog: die 17.000 huizen welke er nièt zijn in Amsterdam kunnen we niet huren, dat is duidelijk, we moeten er dus eentje zien te hebben van de 200.000 welke er wèl zijn, en daar bestaat kans op – zoo kletsend met je, was ik in een sfeer van definitiviteit gekomen, die me geheel vervulde van je, me deed overvloeien van je, alsof ik niets meer te wenschen had. En doorpratende met je, dacht ik nog: zie je, Thea, wat me goed zou doen, wat me die 4 maanden veel gemakkelijker zou maken, is dit gevoel van definitiviteit dat ik totnutoe nog niet of maar te vaag gehad heb. Ik zou me graag even zèker weten van jou, als ik weet dat jij zeker kunt zijn van mij. Dan zou de rest me nog wel kunnen schelen, natuurlijk, doch ze zou me niet meer zoo verontrusten en bij wijlen uit den haak brengen. Want dat jij zèker van me kunt zijn dat weet ik met al mijn vezels. Zou er ooit een vrouw zóó eigenaardig beschikt hebben over een man als jij over mij, en zou er ooit een man zoo eigenaardig afhankelijk geweest zijn van een vrouw als ik van jou? – Ik was nog altijd in die kalme sfeer van definitiviteit, met een gelukkige gewaarwording van verliefdheid, en boven in mijn kamer lag mijn brief aan je nog open op de tafel. Het was 10 m. voor ½6 om accuraat te zijn, want tegenwoordig wordt onze bus gelicht te 6 uur. En plotseling schoot als een golf van electriciteit de gedachte door mij heen: "Ma capitaine heeft mij haar lippen gereikt en ik heb ze nog niet genomen." Het was precies als een inspiratie, met diezelfde ontwijfelbare duidelijkheid, en daarom zal zij me altijd heugen, wegens dat accent van verrukkend moeten en verrukt willen tegelijk. Toen ben ik naar boven gerend, heb die laatste zin, met een wezenlijke omhelzing van je, toegevoegd aan mijn brief, kleedde me aan, bracht hem weg, maakte nog een reuze-wandeling, at een soepje van je en een halve gerookte haring, en zit je nu te schrijven met mijn hart bij jou, en met mijn hart in feest.

Wat ik je nog zeggen moet, liefste, voor we gaan slapen, want 't loopt naar middernacht: in die dagen van eclips ben ik niet één keer boos op je geweest; vergis je niet; het was een furie van verlangen welke een soort van kortsluiting in me veroorzaakte, me in 't donker zette, en waarmee ik geen raad wist. Die regel over die volle vredigheid mag je ook niet verdrieten want ik dacht alleen aan jou die me in zes maanden menigen dag en menige week gegeven hebt van die volle vredigheid, – ofschoon je lichamelijk niet bij me was. Maar leid hieruit ook niet af dat, als ik 500 k.m. overbrug, ik je tegenwoordigheid niet verlang, want dat overbruggen-zelf is een verlangen, en soms een furieus verlangen om bij je te zijn. En geloof ook niet dat ik mooier dan iets anders wil maken wat wij samen zullen realiseeren , want tusschen wat wij samen doen sinds 17 Sept., wat ik samen met je hoop te doen, en tusschen iets anders of iets vroegers zijn er in het wezenlijke geen punten van vergelijking, en daarom noemde ik je vanavond mijn liefste, mijn ongeëvenaarde, mijn onvergelijkbare. Ik ben daarvan elken dag nog méér overtuigd, en zal je op een keer wel zeggen waarom.

Geef mij nu weer je lippen, Thea; laat mij je mijn vrouw noemen met mijn lippen bij de jouwe en oog in oog. Et bonne nuit, ma Théa. Je t'aime. Donne-moi l'amour, ma Théa

22 Maart; Vrijdag

Mijn diepsten drang volgend, liefste, heb ik me weer heelemaal in je handen gelegd; aan je overgeleverd. Jij ziet 't, en ik zie 't. Je kunt wederom met me doen wat je wilt. En ik kies deze afhankelijkheid niet omdat ik onderworpen of onderdanig van natuur ben (want juist het tegenovergestelde ben ik) doch omdat ik vind dat 't zoo behoort. Wanneer jij bent gelijk ik je denk, gelijk ik je verlang, dan moet ik mij zonder schade aan je kunnen overgeven, me aan je kunnen toevertrouwen, als ware ik willoos en machteloos. Het is de eerste maal dat ik mij zoo in de handen leg eener vrouw. In de handen van Thea. Je kunt met me doen wat je wilt. Maar de resultaten zijn me niet onverschillig, en mogen ook jou niet onverschillig zijn. Ik geef je door me zelf te geven ook de verantwoordelijkheid van mezelf, Thea. Ik heb je niets meer te bidden, liefste, (geheel aan je overgeleverd zijnde) maar ik zou je toch willen zeggen dat je systeem van beproevingen mij gevaarlijk schijnt en ondoelmatig in deze eenzaamheid, waar ik leef van je vibraties, en waar elke gewaarwording van je (het kàn niet anders) een uiterste acuïteit verkrijgt. Ik zou je daarom willen vragen mij die beproevingen een poosje te besparen, totdat die overbrugging niet meer noodzakelijk is b.v., tot ik de volstrekte zekerheid heb van iets reëels te droomen, tot ik je aanwezigheid heb als tegenwicht voor alles, – tot er dus geen beproevingen meer zullen zijn! Doe echter wat je wilt. En blijf even openhartig en spontaan met me gelijk je totnutoe was. Maar bedenk ook dat, zooals je laatst zelf zei, de tegenwoordige menschen zich verbeelden dat alles kàn, doch dat dit niet zoo is. Ik zou wel willen dat jij met je intelligentie, met je hart, iets goeds maakt van mij, van jou-en-mij.

's middags

Vanochtend heb ik je viatiek moeten ontberen, anders was ik niet zoo zwak, amechtig en beducht. Vergeef me en heb geduld. Die overbruggingen zijn misschien wel koordendanserswerk. Een kleine verstrooidheid, storing, daarboven in den nok, en je buitelt omlaag. Ook te vergelijken met de "dorheden" der mystici. Zooals zij zich beschrijven wanneer God hen verlaat, zoo voel ik mij zonder jou. Ik kan slechts zuchten, steunen en duchten. Help me, liefste. Houd het vlammetje brandend. Ik heb je noodig.

Daarentegen kwamen vanmorgen je twee pakjes met vier beetwortelen. Effect dat ik nooit van bieten zou verwacht hebben: mijn innerlijke stem koestert ze, prijst ze, bewondert ze, roemt ze, aait ze, zoekt naar een manier om ze te vertroetelen, vindt ze weergaloos. Ongelooflijk, zoo'n interieure, zwijgende dialoog met een beetwortel, dat afzenden van radiaties. En daar kun je niets aan doen. Ook dat gaat vanzelf. Er wordt een stroom gewekt, ontketend, zooals je er van een massa muziek nooit krijgt.

Je bent ontzaglijk lief, Thea. Hoe heb je kunnen meenen dat ik niet naar je nabijheid verlangde, reikhalsde, smachtte, snakte? Het was te vanzelfsprekend voor me om het je te zeggen. Al de keeren dat ik uit het lood raakte zijn paroxismen geweest van verlangen en snakken.

Doet 't je een beetje genoegen, liefste, dat ik je deze malligheden vertel, want die samenspraak met een beetwortel is een malligheid?

Neen; 't is de liefde.

Comme hier, ma Théa, je baise et je rebaise tendrement, farouchement

ta bouche que tu donnes

à ton Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA