MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460226 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 26-27 februari 1946

26 Febr. '46

Liefste, ik heb daarnet (lag al voòr ½ 11 in bed) je heerlijk-teere brief van 23 Febr. tweemaal langzaam overgelezen, en nu weet ik niet of ik er op dit moment wel goed op zal kunnen echoën, maar wat weet ik van morgen, als de naaister er is en de piano-reparateur en als de melkboer komt en de telephoon gaat, als ik koken moet en een praatje maken met den loodgieter? Aan dat huishoudentje-spelen bij jou heb ik ook wel eens gedacht, en zonder het eng te vinden! Van mijn practische moeder heb ik geërfd om te kunnen "aanpakken", en in andermans huis huishoudelijke dingen te doen vind ik niets gek. Tijdens den oorlog, toen ik dacht aan ons weerzien en nog niet bedenken kon hoè armoeiïg alles aan alle kanten worden zou, heb ik me menigmaal voorgesteld, dat ik met een paar koffers met kleeren bij jullie zou aankomen (in den winter van '43 heb ik een wintermantel expres niet laten verknippen, omdat ik dacht dat hij voor A. geschikt zou zijn, later heb ik hem toch zelf moeten gebruiken) en dat ik lekker met geld zou smijten en in de winkels verrukkelijke dingen zou koopen en dat ik A., die uitgemergeld van ontbering was, prettig zou verwennen met heel veel liflafjes, die zij goed zou kunnen verdragen, en dat ik het huis zou schoonmaken en opruimen, dat ik de kapotte dingen zoo goed mogelijk zou verstellen, kortom dat ik den baas zou spelen in huis, gast zijnde. Niet eng dus zie je. Ik zag de enthousiaste begroeting voor me met een menigte omhelzingen, en ik zag ons beide in den tuin wandelen en langzamerhand zoo ver komen dat we over E. konden praten. Nu, in den laatsten tijd, heb ik er wel eens aan gedacht hoe je me aan het station zult komen afhalen en het leek me dan dat je, als ik in de hall mijn jas had uitgedaan, me de trap op zou dragen; het leek me dat je daar lust toe zou hebben, maar ik heb het liever niet, want 65 kilo is te zwaar. Jouw beschrijving van ons in den tuin is heel luchtig, net alsof ik als gezellig vriendinnetje kom. Toch denk ik, dat als het zoover is, je meer zult willen. Het idee, dat ik, net als haast alle andere "verloofde" meisjes, iets zal moeten biechten, dat ik al mijn leven geweten heb dat niet mag, vind ik hinderlijk. Maar er zal wel niets anders op zitten. En ik probeer me nu te wennen aan de gedachte 1o dat het gemakzucht van mezelf zou zijn om van jou te eischen dat ik diè hinderlijke biecht niet zou hoeven spreken, en 2o dat het beter is om het mezelf moeilijk te maken dan jou. – Ik heb vandaag geen gelegenheid gehad om Frühlingsglaube te spelen en morgen zie ik ook geen kans; het is ontzaglijk moeilijk om goed te spelen, ik heb het in geen jaren geprobeerd, zal eens zien wat er, gezien onder 's Matthijsen gezichtshoek, van terecht komt! Weet je nog dat ik eerst geweigerd heb het mijnheer door Matthijs te vervangen? Ik kende toen de gevaren al. Kort daarop, toen wij over het Katholicisme gecorrespondeerd hadden, heb jij het voorstel van A. herhaald. En toen ben ik gezwicht!

Woensdag.

Weet je wat ik geloof? Dat je bij dat briefje van Moeder1 je niet moet afvragen wat ze precies bedoelde; het zal een afscheid van haar geweest zijn, in een vorm gegoten, die op dat moment aannemelijk kon heeten. Ons aan jullie toe te vertrouwen had hoegenaamd geen zin en daarom zie ik er een verlangen in van Moeder om tot afscheid iets, wat dan ook, tegen je te zeggen, en voor den vorm richtte zij het briefje aan jullie beiden. Geloof je ook niet, dat het zoo is? Moeder zag J. met Engeljan (dat verheugde haar niet bijzonder, maar J. stond dus toch niet alleen) en zij zag mij met Peter, en zij rekende op den steun van goede vrienden in Amerika (Hollanders), ik bedoel financieele steun, als dat noodig zou zijn, en wij hadden H.E. als trouwe, belangstellende vriend en nog een hoop andere goede vrienden – waarom zouden wij aan jullie toevertrouwd moeten worden, wij die toch oud genoeg waren om op onze eigen beenen te staan? Nee, ik denk niet dat zij daar iets mee gemeend heeft. Maar zooals de dingen nu geloopen zijn, heeft het iets heel touchants erbij gekregen.

Ik ga je pakje wegbrengen. Met veel lieve gevoelens laat ik het naar je toe "wandern".

Je voor al je liefs dankbare

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Bedoeld is het schrijven van Elisabeth Diepenbrock-de Jong van Beek en Donk van 6 juli 1939, met de volgende zin: 'Mocht ik niet meer herstellen, dan beveel ik mijne kinderen in uw beider vriendschap aan.'