MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460130 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 30 januari 1946

Louveciennes

30 januari 1946

Woensdag-morgen

Mijn lieve, kleine, adorabele Thea, mijn hart, mijn ziel, mijn bloed,

Wat moet ik met je doen? Er is interferentie. Twee kringen van golven. Jij, en het "boekie"! Vanaf ik je brief kreeg. Je wint 't! Kom even hier, bij me. Op mijn knie. Wil je? Ik zit met mijn gezicht naar het raam. Kom bij me. Je leunt tegen de tafel. Ik leg mijn rechter-arm om je rechter-schouder, of die hand onder jouw arm, waar het warm is, tot aan de ronding van je borst die ik zacht aanraak en voel. Wil je? Mijn linker-hand leg ik op je dij. Misschien, terwijl we praten, plooi ik even je rok omhoog, licht je een beetje op, buig mijn hoofd, breng mijn lippen tot op die bloote en grenzelooze, grondelooze plek waar je kous eindigt, en geef je daar een zoen, religieus, devoot, alsof ik iets heiligs, iets geheimvols vereer, aanbid en dank. Wil je? Mag het? Heb je 't graag? Je kunt lachen! Ik ook, ik lach. En ik ga dan verder. Met mijn preek! mijn preek tegen mij, tegen jou. Tegen mij: Hoe jammer, dat ik weer zwak was, dat ik jouw lieve, goede, pure, eenvoudige, vertrouwelijke hart niet genoeg vermoed, gegist, gehoord heb, en dat ik je toch weer verdriet deed door mijn onbegrip en ongeloof. Maar 't was zoo moeilijk, er waren zooveel elementen die me verwarden, en ik ben zoo absolutistisch. Ik heb 't je al uitgelegd. Eén ding echter is nu zeker voor mij. Wij zullen immer goede vrienden blijven, – wat er ook gebeurt – onafscheidelijke, elkaar alles zeggende, van elkaar alles wetende, voor elkaar geheel open-en-bloot zijnde vrienden, ook al zou je b.v. niet met mij willen "vrijen", ook al zou je mijn vrouw niet willen worden, en zelfs al zou je – wat mij natuurlijk martelen en verscheuren zou – willen "vrijen" met een ander... wij zullen – zoolang je wenscht – die unieke vrienden blijven, en ik iemand voor jou, aan wien jij je steeds kunt toevertrouwen in alles. Wil je? Wil je méér? Wil je het meeste? Je kunt van mij hebben het allermeeste. En nu mijn preekje tegen jou. Hoor eens, liefste, kleine Thea (ik geef je nog een zoen op die peillooze plek) vindt je 't niet voldoende dat er op een punt der aarde iemand is voor wien jij de bij-gedachte, de onder-gedachte, de achter-gedachte bent van àl zijn denken? Die aan je denkt zoodra hij wakker wordt, wiens laatste denken je bent als hij in slaap valt, die in zijn denken bent terwijl hij eet, terwijl hij wandelt, terwijl hij praat, bij al zijn verrichtingen, die zijn grond-gedachte blijft wanneer hij muziek hoort, wanneer hij iets moois ziet, die zijn kern-gedachte blijft òveral, waar hij gaat, met het lichaam hier, met den geest door de ruimten, door de tijden, jij, alom en altijd mijn metgezel, en niet enkel naast me, maar in me, in dit door je vibreerende lichaam? Vindt je dat niet voldoende voor je? Ik wel voor mij (zoolang 't niet anders kan...) om zóó te zijn met jou. Ik heb niemand noodig dan jou. Als je ziet dat je niemand noodig hebt dan mij zul je zien hoe voldoende dat is. O, ik vraag je dat niet! Ik zeg 't je maar. Je zoudt ook "een ander" kunnen treffen. Doch als je van hem houdt zul je zien dat hij voldoende is – en je bekommert je nergens nog om, – de rest der wereld wordt tweede plan, bijzaak.

Nog iets: die uitdrukking van Joanna "le destin est en marche" klinkt me een beetje plechtstatig, alsof er ergens een klank van klokken, van rouw-klokken in de lucht zou kunnen aangalmen. Misschien duid ik dat verkeerd. Het klinkt me echter als dat woordje "Eng!" van je. Hoe dan ook: Als je een goeden raad van me wilt aannemen: schrap dan zulke bij-tonen uit je denken, uit je onbewustzijn zelfs. Le destin est toujours en marche. Mais sur toutes sortes de routes. Il vient par des routes ravissantes, il va par des routes moins belles, difficiles, funèbres, tout ce que tu veux. En effet: ce que tu veux. C'est nous qui donnons au destin sa couleur. Nous pouvons craindre, redouter. Peut-être nous devons craindre et redouter. Peut-être la crainte est-elle salutaire, tant que nous ne sommes pas sensés ou sages. Mais toujours, quand nous craignons, toujours nous devons envisager notre crainte, et aller à sa rencontre avec un vrai sourire, avec une vraie joie, dans une vraie lumière, comme si nous ne redoutions rien, rien, ou comme si nous marchions allègrement à une bataille. Toujours il faut croire et espérer et vouloir plus de bonnes choses qu'on n'en craint de mauvaises. Et toujours, même s'il n'y en avait que des mauvaises, aller vers elles joyeusement, en bons combattants.

Ik zou wel willen dat je 't daarin met me eens was, of dat je tracht je daarin met me eens te maken. Ook deze theorie en praktijk zijn ascese. Zij eischen strijd. En tik me op mijn vingers, telkens wanneer ik struikel. Want dikwijls struikel ik nog. Maar wees voor mij een goede, lieve bondgenoot. Ik zal voor jou zijn een goede, lieve bondgenoot.

Hé, mijn schat, ook mij speet 't dat ik een zijdje van mijn papier blauw-blauw moest laten, en ik wist dat 't jou speet – waarom wist ik 't? – omdat het mij spijt wanneer jij een stukje blank-blank laat! Voor mij komt er nog bij dat 't zonde is. Ik heb me nog vijfig vellen kunnen aanschaffen. Wil je hooren wat ze tegenwoordig kosten? Bijna drie francs per vel, de enveloppe inbegrepen. Quel luxe! Quel gaspillage om dit niet te beschrijven met heel kleine, zuinige lettertjes! Maar ik kon er niets aan doen. (om zwarte inkt te bemachtigen moeten vandaag vijf of zes winkels worden afgeloopen; neen, ik heb geen voorraad; nog één fleschje!) 's Avonds zat Donald meestal bij me, en de dagen waren zoo drommelsch kort. En niet dat ik hem iets te verbergen heb, want hij weet dat ik je elken dag schrijf, maar als er iemand vlak om mij heen is dan werkt dat meestal op me in als een soort van magnetische kracht die mij uit het lood haalt en 't grijpen, 't vasthouden van een innerlijke strooming verhindert. Waarschijnlijk omdat ik te langen tijd geheel alleen ben geweest. Wellicht ook omdat ik met jou intiem wil zijn, onder vier oogen, onder dezelfde deken! Maar dat gaat nu veranderen (niet dat intieme, die oogen, diezelfde deken!) Hij vertrekt Vrijdag van hier, vertelde hij me gisteren. Mijn avonden komen dus weer vrij. Ik weet niet waarheen hij vertrekt! Dat zul je misschien zonderling vinden, doch verontrust je daar niet over. Hij zegt me dat hij La Provence gekozen heeft tot province d'adoption, en dat hij naar Avignon gaat of naar Marseille. Als beroep heeft hij op zijn identiteits-kaart laten zetten: chauffeur! Hij kent Latijn, Duitsch, Engelsch, Fransch. En somme, geloof ik il part à l'aventure. Dat zou ik óók doen als ik 't voor 't zeggen had. Dat heb ik overigens gedaan toen ik achttien was. Ik laat hem dus betijen. Wij zijn héél goed met elkaar. Echt als broers. Hij is zelfs bijgeval een beetje vaderlijk voor me. Trouwens, als we samen gewandeld hebben dan is hij knock-out en ik frisch! Een beste jongen. Begaafd voor een hoop dingen, doch zonder zich totnutoe te kunnen fixeeren. Hij heeft een goed en streng geweten, zooals mijn andere kinderen. Laat hij maar wat rondtrekken. Meen vooral niet dat hij gaat omdat hij weet dat ik ga. Je zoudt er glad naast zijn. Daarom herhaal ik je: wij zijn héél goed met elkaar. Ik zie ook geen enkele geldige reden om hem terug te houden. Het geeft mij natuurlijk soms wel even een vreemde impressie van "après tout", "per slot van rekening" geheel alleen "achter" gelaten te worden. Maar dat hoort erbij. Een vleugje melancholie; en 't is voorbij. Tu sais comme je pense, et comme je prie: Tu m'as bien conduit jusqu'ici; tu me conduiras bien encore où je dois aller. – Il m'a conduit vers toi. Je suis en route vers toi. – Laisse-moi aller dans ta clarté vers ta lumière.

Nog een kleinigheid: Toen ik zei: "Na mijn Bösherz-ontmoeting, waarover ik je toevallig schreef" bedoelde ik: omdat 't zoo toevallig te pas kwam, in mijn kop. Het had me ook wel vroeger te binnen kunnen schieten, of later. Niets hoeft je dus te spijten, en ik geloof niet dat er een kronkeltje in mijn hersens was van excuus of van achterhoudendheid, overblijfsel van mijn niet-intimiteit. Als je iets van me weten wilt, wat ik zelf vergeet, vraag het me dan gerust, wees nooit bang om indiscreet te zijn; het aller-intiemste, het allergeheimste van mij is voortaan je eigendom, je tuin, je park, je veld, je weg, waar je zoeken, grabbelen, speuren, sprokkelen, stropen kunt naar je harte-lust. Ik heb ook altijd graag dat je mij van jezelf vertelt, zoo vertrouwd, zoo intiem, zoo alsof-ik-je-man-ben mogelijk.

Liefste, mijn hart, mijn vrouw, ik moet nog een half blad leeg laten. Voortdurend heb ik met je gepraat, mijn arm om je heen, mijn hand op je dij, en af en toe, en nu weer, mijn lippen brengend naar die kleine diep-stralende oppervlakte van je huid. Mag 't!? Voel je in mijn woorden wat naar jou, van jou mij lokt, mij beweegt naar jou, ma petite, ma douce Théa, geest-ziel-en-lichaam? En als je 't voelt, vindt je 't prettig, heerlijk, zalig – of hoe? – dat te voelen? Zeg 't me.

Laat de post je nu dit

vlug, vlug brengen, met het hart van

je Matthijs

die altijd lief voor jou zal zijn.

Comme c'est bon de t'aimer!

Et pour toi?

Dis-le moi.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA