MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460116 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 16 januari 1946

16 Jan. '46

Lieve Matthijs, toen ik gisterenavond naar bed ging, dacht ik bij mezelf: dat is toch te gek dat ik dat niet snap van dat verstoppertje spelen, laat ik nu eens systematisch nadenken. En toen viel me op dat de eerste gekke zin van die passage was: sinds wanneer houd jij je hiermee bezig. Ja, sinds Engeljan natuurlijk, maar dat kon je niet bedoelen, want dat is duidelijk, dat hoefde je niet te vragen. Je moest dus een andere gedachte gehad hebben en toen ging er een flits door me heen: de parallel met ons. Is het zoo, bedoelde je dat met het verstoppertje spelen? dat ik het heele geval van Engeljan dus besproken had als maskerade? Als dit je gedachtengang is geweest, dan begrijp ik nog niet goed hoe die andere zin, over je dagboek, daarin past, want wat in dat dagboek geschreven staat, gaat buiten mij om. Ik zag, toen ik dit gezicht op dat gedeelte van je brief gekregen had, het begin ineens ook anders. Dacht je bij den held, die boven zichzelf uit moet stijgen, maar hoe? ook aan jezelf? Ik ben in dit opzicht misschien mannelijker dan jij, dat ik zoo'n probleem meer abstract, minder par rapport aan mezelf bekijk. Wat de parallel betreft: ik heb daar natuurlijk wel aan gedacht, vroeger, nu niet, want toen ik hierover schreef, dacht ik beide maken alleen aan de vele gesprekken die ik met J. heb gehad over haar geval. Maar ik herinner me, toen jij mij van Anny's dood schreef, dat J. zei: "je zult zien, jullie komt nog voor het altaar", daarbij als 't ware hardop zwijgend: "en ik en Engeljan niet". Later heb ik er nooit meer aan gedacht, want er valt eigenlijk verder niets over te denken.

Je zei nog: "het schijnt me gevaarlijk die techniek aan iemand te onderrichten" – vind je dat ik die gedachte van mij nooit tegen J. had moeten uitspreken? Een mensch neemt waarschijnlijk nooit iets aan, dat hij niet al, verborgen, in zich heeft. Je kunt in de meeste gevallen – ook bij het piano-onderricht! – het net zoo goed meteen laten; je kunt alleen maar niet met zekerheid weten òf die kiem aanwezig is, die je kunt ontwikkelen. Mij hebben Greet en anderen dikwijls gezegd: je moet de menschen vrij laten (d.i. je moet J. vrij laten). Ik beweer altijd dat ik dat tot op zekere hoogte ook gedaan heb, wat bewezen wordt door het feit dat zij toch in hoofdzaak haar leven zoo ingericht heeft als zij het zelf wilde, al heeft de gedachte aan mij haar natuurlijk wel beïnvloed (maar dat komt voor haàr rekening, dat is haar gebondenheid aan mij.) Maar iemand vrij laten in den zin van: loop maar rustig de sloot in, ik zal je niet tegenhouden als je dat nu per se wilt, dat is mij onmogelijk, dat gaat tegen alles in wat ik me onder liefde voorstel. Jij en A. hebben dat met jullie kinderen wel, dat vrij laten; ik bewonder het in zekeren zin, maar begrijpen kan ik het niet en ik kan me zelf ook niet daartoe opvoeden, geloof ik, want dat is iets te essentieels en op mijn leeftijd verander je niet meer in essentieele dingen. Het gekke was altijd, vond ik, dat de menschen wel van mij verlangden dat ik J's handelwijze zou "respecteeren", maar dat niemand het in zijn hoofd kreeg van zich zelf te eischen dat hij mìjn gedachtengang zou respecteeren. Het is dikwijls heel verdrietig en moeilijk voor me geweest (alleèn in de zelfaanklacht kon ik troost vinden), maar dat is nu voorbij: er is zooveel over gepraat en gedacht dat nu alles huizenvast staat en het leed lijkt nu alleen nog maar bij J. die niet weet wat ze eigenlijk voor toekomst tegemoet gaat. (Dit is stupide uitgedrukt, maar je begrijpt me wel.)

In je brief van 11 en 12, die vandaag kwam, werd ik eerst even teleurgesteld door de voorstelling van dien chant sans paroles. Ik dacht: verdikkeme, komt het nou alleen doordat hij dat verflixte schrijf-talent heeft, dat ik zooveel moois en liefs te hooren krijg? Maar toen ik er vanmiddag, al boodschappen doend, over nadacht, zag ik in dat je gelijk hebt: het is nergens voor noodig om nog liefdesverklaringen te doen, het aankijken en de harmonie zijn voldoende – Dat perron met een handdruk alleen? Geen accolade? Het lijkt mij een pietsie geforceerd, maar u ken 't krijge.

Nu over het "nooit-en-nimmer" en "de perken der vriendschap". Ik geloof daar niet in, Matthijs. Bij mij is het zoo, omdat ik echo ben, ook op 11 Sept. al echo was. Maar als ik met die paar woorden van mij zoòveel in je opgewekt heb, dan moet dat al voorhanden geweest zijn, en als je nooit-en-nimmer die perken overschreden zou zijn, dan is dat een kwestie van uiterlijk niet overschrijden en naar mijn meening zou je innerlijk èn uiterlijk die perken vroeg of laat toch overschreden hebben, het had alleen wat langer geduurd. Ik kan me niet voorstellen dat ik daarin geen gelijk zou hebben.

Het besluit van je dochter vind ik heel aangrijpend. Gelukkig maar dat 't al zoo'n oud plan van haar is, dat wij niet bang hoeven zijn dat het door ons beïnvloed is. Claris worden is toch een onmogelijkheid – dat is zòò vreeselijk zwaar, en zij ìs toch niet zoo erg sterk? Renoncer au monde – wàt een heroïsme! Alles uit jezelf halen, geen troost van buitenaf, geen schoonheid, geen vriendschap. Ik vind het iets onbegrijpelijks. God geve dat zij zich niet vergist. Wensch haar geluk namens mij. Want zoo zal zij het toch voelen: als een geluk dat zij tegemoet gaat, niet? "Ieder zijn knulligheid" – als ik aan zooiets denk, dan duizel ik van mijn knulligheid.

Gelukkig maar dat mijn dooie briefjes van 6 en 7 te laat zijn gekomen; dan zullen ze wel geen kwaad meer hebben gedaan –

Nog even naar het Concertgebouw. Veel liefs = veèl lìefs van je

Thea

[in linker bovenmarge, duidend op grote inktvlek:]

Geen kat, ik zelf!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA