MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451106 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

6-7 november 1945

6 Nov '45

L.M. ik ben uit logeeren en wil het licht niet misbruiken en schrijf daarom bij een waxinelichtje. Het valt me niet mee, ik dacht dat ik best nog een heèle hoop kon wauwelen, maar dat wordt niks. Als de essens van je essens was aangekomen vanmiddag, had ik haar meegenomen en zou urenlang gelezen hebben bij dit pitje en nagedacht. Gezonder is het zoo! Ik ben een beetje angstig voor je verhandeling: het kan toch best zijn dat ik me er heelemaal niet mee verwant voel. Ik kan niet begrijpen hoe je denkt God te kunnen doorschouwen. Het is hier toch juist een tranendal, omdat we dat niet kunnen. Je wilt, de erfzonde negeerend, er hier zeker een paradijs van maken. Maar laat ik er niet op vooruitloopen, dat is onzin. Merkwaardig, dat je, na de schroom van gisteren; nu ineens je gedachten onder de menschen wilt brengen! Ik zie wel, dat ik al door je aangestoken ben en je ook te letterlijk neem. Voor je superlatieven trouwens ben ik al wel een beetje op mijn hoede; zij worden ingegeven door de stemming van het oogenblik, waarvoor het laatste geluk het hoogste geluk is. ("Nooit werkte ik in een soortgelijke luminositeit.") Heb je deze gedachten over God ook al in je "dagboek" aangeraakt?

Je grenzen-van-tijd-en-ruimte-slechtende aanheffen zijn prachtig. Ik dank je voor die schoonheid. Ook voor de rozen.

Wat ik wou zeggen: die reëele tegenwoordigheid (wederzijds) vind ik niet zoo raadselachtig. Het gesprek, dat wij sinds lang voeren en dat steeds inniger werd – waarom zou dat haár niet in het leven kennen roepen? Ik denk wel eens dat de werkelijke tegenwoordigheid tegelijkertijd ontnuchterend èn duizelingwekkend zou zijn. Ik ga nu slapen, niet op je schouder – dat zou ik zeker niet kunnen, ik ben een slechte slaapster. Eerst moet ik nog bidden, en vóór ik dan inslaap, stel ik me voor dat ik aan je kluistering wel gekluisterd zal zijn... Goede nacht liefste.

7 Nov.

Vervelend van die postlooze dagen! Ik heb toch iederen dag geschreven. Van jou heb ik eens 4 of 5 dagen niets gehoord, dat vond ik al zoo lang, maar 10 dagen is ontzettend ongezellig – ik begrijp er niets van. Of jouw brieven vitaliseerend op me werken, vraag je. Ik geloof eerder bedwelmend en absorbeerend. Ik heb, zooals dat heet, een vernauwd bewustzijn. Ik laat het naar buiten niet merken, omdat ik het voor andere menschen hinderlijk vind en ik tracht er ook voor mezelf aan te ontkomen, omdat het je toch eigenlijk vermindert: het maakt je minder open voor God (ik blijf maar bij dien naam, omdat ik er geen bezwaar tegen heb) en minder open voor de menschen. Vitaliseerend is een woord dat een beetje buiten mijn bereik ligt. In de bergen, in de harde ochtendlucht heb ik een gevoel van kracht wel gekend, maar mijn normale toestand is toch die van een meerdere of mindere mate van moeheid die haast niet weg te werken is. – Maar ik geloof niet dat het noodig is dat we op dezelfde manier elkaar beïnvloeden (dit is het juiste woord niet, maar ik kan zoo gauw het goede niet vinden). Ik ga de bedwelming in andere vormen liever uit den weg, maar jouw schoonheidsbedwelming vind ik heerlijk. Mag ik op dat "hard en weerbarstig" even terugkomen? Dat zijn nogal akelige woorden, vind ik, meedoogenloos drukt het beter uit, dacht ik. Ik ben n.l. heel week, maar ik wensch niet te wijken als het om belangrijke dingen gaat. Je hebt gelijk dat ik gelijkenis zoek. Ik heb me dikwijls afgevraagd of dat niet vreeselijke ijdelheid is. Kan jij me dat uitleggen? "Een gemeenschappelijke maatstaf" voor de gevoelens jegens H.A. en M. is er natuurlijk heelemaal niet. Had ik je niet geschreven dat ik A. verweten had dat hij geen deel had genomen aan den geestelijken strijd tijdens den oorlog? Wij hadden hier immers een burgerlijk bestuur en daardoor was alles, ook b.v. het kunstleven, meer onder het bereik van de Nazi's dan in Frankrijk. En wij illegalen stonden daarom op het standpunt dat je in alles moest tegenwerken, dat je nièt naar de concerten moest gaan, niet naar de opera, omdat overal de Duitsche hand te bespeuren was. De A.'s hebben niet op dat standpunt gestaan. Dat is wat ik hem geschreven heb, waar hij met allerlei verdedigingen op geantwoord heeft, maar wat hij mij niet vergeven heeft. Ik wil hem niet bekeeren (dat had ik dan tijdens de bezetting moeten doen), ik laat hem vrij, maar als het me gevraagd wordt – en dat kwam ter sprak via de aanklachten tegen Bertus, die zich met de zuivering heeft ingelaten – dan zeg ik hoe ik erover denk, ook tegenover een goeden vriend en juist tegen een goeden vriend. En nu kan ik hem wel in zijn sop laten gaar koken, maar dan ben ik een vriendschap kwijt, die me dierbaar is, en ik ben ijselijk vasthoudend in de vriendschap.

Dat van MaThea is weer heel wonderlijk! Het is zoo gek dat ik "inbraak pleegde", terwijl ik voor mijn gevoel eerder een open deur binnenliep. Ik ben het volmaakt met je eens dat ons tot-elkaar-komen haast te mooi is om waar te zijn. Ik weet ook niet wat de eind-bedoeling ervan zijn kan. Dat we zoo door moeten gaan, dat we niets dagelijksch' ertusschen moeten laten komen? Maar kan dit duren? Dat geloof ik eigenlijk ook niet. Weet je waar ik op gewacht heb? Op een antwoord op mijn antwoord op je "bezinning". Je schreef toen dat je een paar dagen zou wachten met schrijven. Dat heb je ook gedaan, met uitzondering van een tusschendoor-brief. Maar toen verwachtte ik dat je na mijn antwoord geschreven zou hebben: je hebt gelijk, of: je hebt geen gelijk. Het was toch eigenlijk wel heel gewichtig. Of heb jij het beschouwd als een kwestie van stemming? (jouw bezinning)

De aangeteekende is gekomen. Onder het koken kan ik er misschien een beetje in neuzen, anders vandaag niet. Vind je dat oneerbiedig? Het lokt me te veel om er heelemaal niet in te kijken.

Hier ben ik met mijn armen om je heen,

je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA