MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451019 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 19 oktober 1945

Louveciennes

19 Oct. 1945

Lieve Thea, mijn zoete verwachting,

Ik ben te bewogen om mijn zinnen ordelijk te schikken. Ik begin dus met marginaliën. Misschien kom ik, al schrijvende bij.

1° Anny, wàt ze ook vermoedde, heeft nooit iets gevergd, inderdaad. Het waren die psychische emissies, waarover ik je sprak, welke mij een "breuk" met je vader volstrekt noodzakelijk maakten. De laatste dier emissies, na een zeer lange onderbreking, ving ik op gedurende de tweede helft van Aug. 1939. Ik zat dan 's avonds altijd, alleen, onder den grooten denneboom op het grasperk. Er overviel mij dan een beklemming, alsof ik getrokken werd in gewijde zone. Mijn gedachten gingen naar haar, en ik wist dat zij aan mij dacht, zooals vroeger. Wanneer Anny mij riep voor het avond-eten en ik trad de kamer binnen, dan zei ze mij: "Wat heb je vanavond weer?" Er was niets wrangs in de herinnering van haar en mij.

2° Van "vergiffenis" kon voor Anny geen kwestie zijn. Zij had niets te vergeven. Het ging bij haar uitsluitend om wat ik noemen wil de mystieke mechaniek der menschelijke verhoudingen. Zij wist met absolute, bovennatuurlijke stelligheid dat ik haar man was. Maar zij wist niet met dezelfde zekerheid of zij mijn vrouw was. Zij dreef haar liefhebbend heroisme zóóver dat zij mij verschillende malen voorgesteld heeft te scheiden, en dat zij in de laatste jaren, tegenover haar "failliet" van alles met een glimlach afstand deed. Zij was subliem. En zoo gewoon, zoo zonder "chichi"!

3° Het was niet gek van Anny om te wenschen dat een man dien je op zijn 30ste jaar trouwt maagdelijk zou zijn. Ze heeft het bijna gerealiseerd. Zonder twijfel ontspruit de monogamie aan "zedelijke en maatschappelijke overwegingen". Maar wat weten wij ervan of die "overwegingen" niet ontspruiten aan het obscure bewustzijn, vermoeden eener natuurwet? Het is zeer waarschijnlijk dat ieder van ons langzaam, moeizaam streeft naar zijne eenheid. Voor haar was de tragische dood van dien jongen officier (dien zij niet gehéél kon vergeten) een aanwijzing. Deze dood werd een bewijs toen ze mij ontmoette; dat bewijs verzwakte weer naar mate zij haar ingebeeld "failliet" constateerde. Toen dacht ze: "Thijs is mijn man. Maar ik ben nog niet zijn vrouw." En ze zei me: "Thea is je vrouw." Ik sta voor hetzelfde raadsel: Wie is mijn vrouw? sinds ik je radiaties bespeurde.

4° Het schijnt me dat je niet de geringste "schuld" te delgen hebt tegenover je Weenschen vriend. Niets verplichtte hem die Engelsche vrouw te trouwen en al de consequenties daarvan. Hij heeft zoodoende bewezen dat zijn liefde voor jou niet sterk genoeg was om richting-gevend te zijn. Je moet je dat idee van schuld absoluut uit het hoofd zetten. Maar als je, wanneer je hem terugziet, weer den coup de foudre ondervindt, wordt het natuurlijk wat anders. (Ik maak deze hypothese met een vlijmende scheut van jaloerschheid!)

5° Ik kende, gelijk je reeds merkte, die geschiedenis tusschen Jo en je vader. Maar je vergelijkt je abusievelijk, volkomen ten onrechte met je vader, op 't punt van on-activiteit, ondoortastendheid in zake liefde. Ten eerste behoort het niet aan de vrouw om in het essentieele (de verovering, de verwerving, de meesleeping) actief te zijn. Als zij liefheeft zal zij toestemmen in de meesleeping, en is de toestemming genoeg – voor beiden! Ten tweede: je vader was een type in het genre Amiel. Ken je het dagboek van Amiel? Zeer lang, te lang, maar buitengewoon interessant. Een litteraire Hamlet. Je vader was een muzikale Hamlet. Je vader en Amiel waren beide philoloog en philosooph. Alles was probleem voor hen. En zij rafelden een probleem zoo subtiel uit tot zij zelf in de draden geheel omsponnen en gevangen zaten, onmachtig tot een besluit, tot een daad. Louter door de simpelste zaak te haarkloven wisten zij niet meer hoe haar aan te pakken. Het karakteristiek eener heele destijdsche generatie. Jouw natuur, reëel, praktisch + spiritueel, is heelemaal zoo niet. En al ware zij gedeeltelijk zoo, wat ik niet geloof, dat zou geenszins kunnen schaden of hinderen in de liefde, welke, daar je een vrouw bent, verovering wil en wacht.

6° Ook ik zie me niet in je huis. Ook ik zie me niet tusschen of naast jou en Joanna. Hoe eens zijn we 't! Ik zag dat van morgen, wakker liggend, zoo: We zijn ergens. Ik weet niet waar. We komen terug van een wandeling. We zijn in een vijfhoekige kamer met uitzicht over ons landschap. Ik stook een vuur aan van hout, en spreid een tapijt voor den schoorsteen. Wij zitten samen en wij kijken naar het geboren worden der vlam, dat eeuwige wonder, dat ik altijd ervaar als de éérste mensch. Hoe zij zoekt; hoe zij talmt; hoe zij aarzelt; hoe zij verdwijnt; hoe zij onzichtbaar schuifelt, krinkelt; hoe zij opeens uitslaat, opflakkert, omhooglaait. Precies als de liefde! Wij snuiven den geur op van berken-rijs, van eiken-schors, als een wierook. Wij praten samen. Als 't vuur warm wordt neem ik je mantel af. Onze schaduwen dansen op de muren. Als de gloed ons omwikkelt neem ik een voor een je overige kleeren af. Wij lachen om de vonken die knetteren en naar ons toespringen. Ik ont-dek je. Meer en meer. Ik ontdek je liefkoozend. Gelijk de vlam. Meer en meer. Ik bemin je. Weet je nog hoe je schreef: "is dat zoo erg? ik dacht dat je daar eigenlijk niet bang voor was."? Mijn kleine toovenaarster. Ik bemin je in de glanzen en den zang van dat vuur. – Ik heb me altijd zooiets gedroomd. Ik heb het nooit kunnen verwezenlijken. Wat zeg je daarvan? Ben je daar bang voor? Stem je toe? Ik kan morgen wat anders verzinnen! Maar niets minders. Even mooi.

7° Ik vraag me: "Trouwen met je?" Ik zie me niet in die formaliteiten! Maar dat zou gansch-en-al afhangen van jou, mijn meesteres. Maar je beminnen? Ja – voor den duur van dit leven. Mijn onbereikbare!

8° Merci (innig veel dank) voor de relatieve waardeering mijner verschijning. Laat je niet afschrikken door die wenkbrauwen. Mijn tabak-gebruinde tanden, helaas, zal ik ze laten vervangen door gouden? Wat jezelf betreft: kam je niet altijd af! (Toen je in 39 hier was en je herinnerde me dat ik je op mijn rug gedragen had doorliep me een rilling; ik zag me je opeens wéér dragen. En ik wees de bekoring terug!)

9° Ik zal vermoedelijk schrijven aan Pommetje. Want ik zou ook niet iets willen "in de muziek". (Tenzij ze b.v. op het Conservatorium een bibliothecaris noodig zouden hebben?? Wat denk je daarvan? Ik ben altijd goed geweest met Dresden.)

10° Ik had graag dat "liefste" nog eens gelezen.

Ik omhels je, liefste, als vanochtend, voor dat houtvuur,

je

Matthijs

Nog iets: "den drang om den strijd aan te binden met een nieuw wezen (want dat is het toch) heb ik niet." Dat is een "moderne" opvatting. A la Strindberg. Telt niet. Telt hoogstens voor innerlijk mismaakten.

Waar liefde is kan geen strijd zijn, noch offer.

Ken je Franz Kafka? Hij begint hier te gelden voor een genie, een profeet van het "absurde leven." Hij lijkt me óók zoo'n innerlijke bultenaar.

Quelle époque!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA