MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19440318 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Groningen, 18 maart 1944

18 Mrt '44

Beste Matthijs, ik ben met Bertus in Groningen – gisteren hebben we gezongen, vanochtend hebben we een nieuw programma gestudeerd, straks moet ik een bezoek maken, vanavond weer spelen en morgen vroeg weer naar huis. – Nu heb ik even een uurtje om te schrijven. Het is eigenlijk niet het ware om het nu over den brief van 31 Dec. te hebben, omdat ik weer niet rustig genoeg den tijd heb, maar anders komt er misschien wel heelemaal nooit meer van. Die kwestie van het leed – voor jou speciaal het leed van de dieren – vormt die niet een deel van de onbegrijpelijkheden van het leven? Ik bedoel: we hebben ons toch neer te leggen bij God's bestuur, we begrijpen er toch allemaal niets van, ook niet waarom het vandaag mooi en morgen leelijk weer is, waarom oorlog en vrede elkaar opvolgen, waarom de eene mensch met zulke hoedanigheden geboren wordt en de ander met andere. We kunnen daar wel allerlei verklaringen voor geven, maar de diepste kern is toch nooit te verklaren. Voor ieder mensch zullen de onbegrijpelijkheden van het leven wel op verschillende plekken gelegen zijn, maar hoe dan ook, je moet het altijd ergens op geven om het te willen doorgronden. Naar mijn idee vallen al zulke bezwaren – en zeker de kleinere als dat van de Joodsche oorsprong v.h. Christendom – weg, als er maar genoeg positiefs tegenover staat, dat ons vastgrijpt. Voor jou zal er veel noodig zijn, voor je over die jeugdherinneringen heen komt, en misschien is er in je omgeving ook niet veel, dat je daarbij helpt. Als ik de stijl van je dochter lees, zoo echt Fransch-devotelijk, dan denk ik wel eens, dat het waarschijnlijk niet is wat je noodig zou hebben. Toch denk ik dat vroegere verlangens ooit wel eens terug zullen keeren. Normaal had je revolutionnair moeten worden, maar je bent het niet geworden en dus is het ook normaal dat je tot je eigenlijke aanleg terugkeert, ooit eens.

De vraag waarom God ons in bekoring zou voeren, vind ik sophisme. Leid ons niet in bekoring beteekent niet anders dan: zorg dat de bekoring geen macht over ons heeft. Dat kan toch niemand ontkennen dat de bekoring ieder oogenblik op de loer ligt, en daaruit blijkt God's goedheid, dat hij die bekoring van ons kan afwenden. Doen wij niet, om zoo te zeggen, ieder oogenblik van den dag een keuze, en kiezen wij niet, als wij, wat wij gewoonlijk doen, den makkelijksten weg in slaan, den duivel, inplaats van God? Als dat zoo is, beleedigen we God voortdurend en is het heel begrijpelijk dat hij ons kastijdt. Het komt er maar op aan welke mate van overgave aan God wij van ons zelf vereischen, alvorens wij ons gerechtvaardigd tegenover hem voelen.

Het is wel vreeselijk dat je zulke gruwelijke jeugdherinneringen hebt, vooral daar je niets uitwisschen kunt. Ik heb un homme libre mee op reis genomen, maar nog haast niets gelezen, omdat Bertus en ik voortdurend hebben zitten kletsen.

Ik eindig, want dit potlood is te akelig. Horoscoop trekken kan ik niet, ik spring op de meest dilettantische manier met astrologische begrippen om, voor de grap.

Het Hooglied vind ik ook wel mooi tegenwoordig. Moeder hield er niet van, het was haar te zwoel.

Veel hartelijks, excuus voor het smerige gekrabbel

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA