MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19411214 Matthijs Vermeulen aan Thea en Joanna Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea en Joanna Diepenbrock

Louveciennes, 14 december 1941

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

14 December 1941

Beste Thea, beste Joanna,

Eindelijk kan ik oef zeggen. Wat men hier een "premier mouvement" noemt is gisteravond in schets gereed gekomen. Maar ik hoop dat jullie reeds verontschuldigd hebben waar schuld is. Toen ik begon besloot ik een arbeidsmethode weer te volgen die ik sinds mijn eerste symphonie had laten varen, en een volledig plan op te maken alvorens het detail-werk te ondernemen. Bij de andere symphonieën en bij de vorige nog, heb ik de muziek "onbewust bewust" zooals Wagner zei, of bewust onbewust, wat minstens even mooi en diep is, – laten groeien. Ik geloof dat dit gemakkelijker is. In ieder geval wist ik niet dat de andere manier mij zoodanig in beslag zou nemen. Men werkt daar voortdurend met het abstracte. En dat abstracte moet leven. Het heeft zijn vaart, zijn onstuimigheid. Het mag ze niet verliezen. Het moet ze vermeerderen, nuanceeren, etc. Men heeft geen enkel hulpmiddel, gelijk de klassieken: geen eerste en tweede thema, geen tonale verwantschappen, geen reprises; geen enkel hulpmiddel ook gelijk de romantici en modernen: geen tekst, geen onderwerp, geen aanleiding. En daarbij komt nog dat onze tijd onmiskenbaar slecht is voor het componeeren van muziek. Het toeval wilde dat ook deze symphonie nog zeer euphorisch, exalteerend geïntoneerd is; dat ze ontsprongen is uit een impuls van onverklaarbaar enthousiasme. Het probleem, de moeilijkheid voor het gebrekkige instrument dat men is wordt dan om dien eersten onwillekeurigen staat telkens weer te achterhalen zonder eenige bemiddeling van buiten. Wanneer er geen enkel perspectief meer is aan den horizon, geen spoor van mogelijke illusie, geen opbeuring, geen opmontering, zelfs geen zon zooals de laatste weken, de zon die elk jaar door mijn kamer trekt, die een soort zodiak voor mij verbeeldt (de Leeuw en de Kreeft zijn in mijn boekenrek, de Scorpioen op den rand der voorste vensters!) en waarvan de teekens op de wanden elken morgen een zoo duidelijke en dierbare taal spreken wanneer ze er zijn, – als zoo alles je in den steek, in het donker laat, dan weet men soms werkelijk niet waaraan men zich moet vastklampen om weer in dien eersten oorspronkelijken en toevalligen stroom te komen, om het élan te behouden. Men vraagt zich honderdmaal af: zal het nog lukken? Men zou een middel willen kennen om die genade te bewaren, of een beetje te verdienen. Maar het bestaat niet. En de muziek, ook als ze er niet is, zit je toch achterna. Bij dat alles kwam nog de operatie van Josquin. Ik weet niet hoe het in andere landen gesteld staat, maar hier was het de tweede maal slechts dat men een ander lichaamsdeel in een schedel ent en de mogelijkheid, de levensvatbaarheid daarvan schijnt nog betwist te worden. Wat mij betreft, ik gebruik andere wegen als ik te genezen heb en ik was geenszins gerust over die geriskeerde interventie. Toen Josquin daarna op één dag twee crisissen had, wat hem nog niet gebeurde, heb ik waarlijk een schok gekregen, die niet gemakkelijk te overwinnen was. Want er zijn waarschijnlijk evenveel chirurgicale operaties die de tegenovergestelde resultaten geven als die de resultaten geven welke men verwachtte. Als het ergste niet zeker is, men moet het toch voorzien en zich ertegen verdedigen. Maar gelukkig hebben de ontrustende voorteekenen zich tot nu toe bevestigd, en niet voortgezet.

Enfin, het eerste deel der nieuwe symphonie staat op pooten. Het is een onafgebroken allegro en duurt een kwartier. Het geheele werk zal drie deelen hebben, met een adagio, een echt adagio ditmaal, als middenstuk. Voor minstens anderhalf jaar ben ik dezen keer onder zeil, dit wil zeggen scheep gegaan. Het eenige wat mij nooit ontbreekt sinds ik werken kan, is de lust, de moed, de halsstarrigheid, de drift om te doen wat ik te doen heb, en zoo goed mogelijk.

Vergeef me ook al deze uitweidingen, die mij verhinderen te komen tot een antwoord op Thea's brief van 17-22 october. Ik begin bij het slot waar je vraagt hoe het gaat met mijn leerling in koralen van Bach. Dat marcheert geleidelijk, hoewel onregelmatiger dan verleden jaar. Ik geloof niet dat ik je verteld heb dat hij tot het Duitsche leger behoort. Hij is verreweg de voortreffelijkste en exceptionneelste man dien ik tot nu toe ontmoet heb. Hij heeft ons vele waardevolle diensten bewezen. In 't civiel was hij dominee. Maar dit kan je misschien in de praktijk nuttig zijn. Toen hij bij mij kwam had hij reeds van verscheidene leeraars les gehad en kende de "toonkunst" in haar mechanisme en in haar regels. Maar van de muziek, de eigenlijke muziek als taal wist hij niets, absoluut niets. Hij had de noten etc. geleerd doch zij waren pure hiërogliephen voor hem gebleven, letterlijk doode dingen. Om dat te verhelpen heb ik een interminabele serie dictées met hem ondernomen, beginnend bij de eenvoudigste en eindigend bij Debussy. Bij elk dictée heb ik hem met bovenmenschelijk geduld den noodzakelijken tijd gelaten om den gegeven klank te analyseeren en te definieeren. Dit is zeer vermoeiend en zeer vervelend voor den leeraar, (voor den leerling trouwens ook) doch de resultaten zijn verrassend en probaat. Hij begint nu de muziek te kunnen lezen zooals men een boek leest en zooals muziek inderdaad gelezen moet worden. Ik ben er niet ver van verwijderd om het muzikale dictée te beschouwen als het a-b-c van het muziek-onderwijs, als de nuttigste en noodigste tak, (daargelaten vingeroefening etc. natuurlijk). In mijn eigen geval heb ik dikwijls waargenomen dat de voornaamste moeilijkheden van het métier (afgezien van de inspiratie) zich bijna immer laten herleiden tot ontoereikendheden van dictée. B.v. ik vat een opduikende melodie, een vaag aangolvende klank te traag, te langzaam, of te onzeker. En wanneer het waar is voor een simpele gedachte wat Pascal zegt, dat men ze zoo heeft en zoo niet meer heeft, dat men er geen meester over is, dat het gewone gegons van een insect ze kan verstoren, dit is nog honderdmaal meer waar voor het minstens evenzoo vluchtige, en honderdmaal gecompliceerdere muzikale idee, vooral wanneer er niet alleen vliegen om je hoofd brommen, maar vliegmachines met hun chromatische bassen tussen contra es en g! Het spreekt van zelf dat ik tijdens de dictée mijn leerling alle analyses maakte (of liet maken): harmonische, rythmische, metrische, constructieve, expressieve, welke bij het vak behooren. Ik zou gaarne van je hooren of je dit systeem reeds hebt toegepast en in hoeverre. Ik heb er eigenlijk geen flauw begrip van welke een plaats het dictée in de muzikale pedagogie inneemt. Wat mijzelf aangaat ik heb me in dit opzicht alles zelf moeten leeren met de primitiefste en ondoelmatigste middelen. Daniel de Lange had het dictée (voor mij ten minste) vervangen door het systeem der tonale functies met hare varianten, wat totaal onvoldoende is voor alle muziek welke daarbuiten ligt of dat systeem ignoreert, negeert.

Tweede punt: het artikel dat ik schrijven wilde over Ommegangen. Het is me geen oogenblik uit het hoofd gegaan en in de dagen dat mijn gedachten nog niet gefixeerd waren op de nieuwe symphonie had ik het ook wel klaar kunnen spelen. Maar hoe meer ik er over dacht hoe meer mij het moment om zoo iets te publiceeren ongeschikt leek. De stof overschrijdt verre de grenzen der muziek en op te menige plaats vervulde Diepenbrock de rol van annonciateur om dit aspect te kunnen verwaarloozen. Het dringt zich zelfs voor mij op als wezenlijk en alleen het feit dat ik buiten den tijd leef kon me in de naieviteit doen vervallen dat ik de tijdsomstandigheden vergat.

Derde punt: Thea's bijdrage in de biographie van Diepenbrock. Ik ben het volstrekt niet eens met Reeser dat men het leven van een componist moet kennen om zijn muziek te begrijpen. Dan zouden wij er slecht aan toe zijn betreffende het meerendeel der middeleeuwsche componisten omtrent wier levensbijzonderheden wij zoo goed als niets weten. Ik voor mij zou de stelling liever omdraaien en het leven willen begrijpen uit de muziek. (Hoe dikwijls ondertusschen gebeurt het niet bij "groote" meesters dat biographische détails de illusie bemoeilijken, de indrukken verzwakken, de oogen openen!) Maar dat daargelaten, en ook al zou Reeser zich van het biographische bemachtigen (al of niet langs een omweg) dit neemt niet weg dat Thea in haar eersten opzet moet volharden. Wat je zegt over je twijfel aan verstandelijke gaven en gemis aan litterair talent houdt geen steek. Het zou me primo verbazen als je minder intelligent was dan Reeser (met alle respect voor hem) en secundo dunkt me dat je de litteraire talenten die noodig zijn voor een biographie niet moet overschatten, evenmin als je je eigen litteraire talenten mag onderschatten. Ga zelf eens na wat de Hollanders en verschillende andere naties den laatsten tijd als litteratuur betitelen en waarmee zij zich vergenoegen. Geen enkele goede biographie trouwens munt uit door haar "litteraire" qualiteiten. Hoe minder litterair zelfs hoe beter zou men kunnen zeggen. En wat je eigen litteraire gaven betreft zou ik geen opinie durven uiten alvorens een stuk werk gezien te hebben, maar uit je brieven en uit het weinige wat ik van je las meen ik toch te mogen concludeeren dat je een buitengewone faciliteit hebt om je leesbaar en lezenswaardig uit te drukken, en een ongehinderde natuurlijkheid, de kunst om zich te laten gaan zonder in slordigheden en oppervlakkigheden te geraken, twee zeer waardevolle eigenschappen, welke een massa litteratuur mankeert.

Vierde punt: Diepenbrock's "breuk met den modernen tijd". Ik geloof dat ik mij niet nauwkeurig heb uitgedrukt. Wat ik bedoelde is in de eenvoudigste woorden dit: Er was in den aanvang van Diepenbrock's leven als musicus en denker een combattief, expansief element dat later verdwenen is. Ik situeer die verdwijning ongeveer 1902, 1903. Onder het combattieve, expansieve reken ik in de eerste plaats de Mis, het Te Deum, waarmee sommige artikelen in Ommegangen zoo solidair verbonden zijn. En wat ik voor mij het psychologisch raadsel noemde is niet alleen (of niet zoo zeer) dat die combattiviteit, de expansiviteit, de grandiooze inslag verdwenen is in zijn verhouding tot de actualiteit en de uiterlijke wereld, maar dat zij in zoo hooge mate verminderen kon in den innerlijken motor. Men zou de vraag kunnen opwerpen of de latere her-orchestreering zijner groote composities daarmee niet samenhangt. Onder invloeden van welke factoren is hij tot die her-instrumentatie overgegaan? Waren het enkel muzikaal-aesthetische? Zijn ze nog geldig die redenen van toen? Zijn al onze appreciaties omtrent de" zwaarte" eener orchestratie niet radicaal gewijzigd? Over al die dingen heb ik nog geen opinie. Het zal in ieder geval interessant zijn om later, buiten den componist om, die twee versies objectief te vergelijken, want de oude partituren bestaan nog meen ik. Om dit samen te vatten en terug te brengen tot het uitgangspunt: In de psyche van Diepenbrock heeft het "brooze" (ik heb dat résumé waaronder Kloos hem den Okeanos opdroeg altijd bewonderd als een helderziendheid) vrij plotseling en onverklaarbaar de overhand gekregen op het "grandiooze".

Dat die wegschaduwing van het grandiooze waaraan ik bleef gelooven (en hijzelf ook in zijn binnenste) omdat het grandiooze meer dan de helft van zijn essence was, mij onophoudelijk in zijn omgang in lastige situaties en voor altijd dreigende conflicten geplaatst heeft is niet te ontkennen. Hoe dikwijls heb ik niet "op mijn kop gekregen" wanneer ik een uiterst gemotiveerde "aanval" had gedaan op Mengelberg, of omdat ik een of andere campagne ondernomen had. Het komische was dat ik bij de tegenstanders van D. doorging voor "Diepenbrock's spreekbuis". Ik kan werkelijk zeggen dat hij nooit en niet in 't minst gepoogd heeft mij te beïnvloeden, dat hij nooit en niet in 't minst getracht heeft mij te gebruiken als een werktuig. Integendeel. Hij heeft mij altijd geremd. Nimmer heeft hij mij gesteund, behalve in 1911 in mijn polemiek met de Mossel-kliek. Hoe meer ik aan die jaren terug denk, hoemeer ik de gewaarwording krijg dat ik een soort enfant terrible voor hem geweest moet zijn, maar een enfant terrible die luidop de waarheden zei waaraan hij (behalve in zijn binnenste) opgehouden had te gelooven, maar waarover hij nog droomde en die correspondeerden met de wezenlijkheid zijner muzikale natuur. Hoe gaarne en hoe grif b.v. zou ik niet een campagne begonnen zijn voor het directeursschap van het Conservatorium (ik schreef toen in vier "invloedrijke" bladen) en wellicht had men de menschen die in hem niet den man zagen tot betere begrippen kunnen overreden. Maar hij heeft met mij geen woord, geen syllabe gekikt over deze nochtans gewichtige aangelegenheid en ik was toen nog te jong om het aan te durven op eigen initiatief de zaken te forceeren. En het eenige compliment dat hij mij ooit gemaakt heeft was naar aanleiding van Gustav, waaruit hij een phrase citeerde en zeide: "die zin is Gustav waardig". Curieus, dat alles hermijmerend overvalt mij een soort van melancholie. Zooals het nu is, is zonder twijfel alles goed. Maar wat had alles anders kunnen zijn!

Vijfde punt: Mag ik je vragen (als het niet indiscreet is) of wellicht je moeder nog bijgedragen heeft tot het verstrekken aan Matthieu Wiegman van die opdracht in de Obrecht-kerk? Merkwaardig dat ik daar nooit iets van gehoord heb, anders zou ik bij mijn laatste bezoek aan Amsterdam regelrecht naar de O-kerk gegaan zijn. In al die jaren heb ik verschillende wederzijdsche vrienden van Wiegman gesproken. Zij hebben mij een hoop dingen verteld, zelfs dat hij strubbelingen had met zijn vrouw. Maar geen enkel heeft mij gezegd dat hij muurschilderingen gemaakt had voor de Obrecht-kerk. Zoo vèr gaat bij iemands beste vrienden de belangstelling voor het oeuvre en de werkelijkheid van een kunstenaar.

Zesde punt, hoewel je brief dit niet aanroert: Eergisteren, Vrijdag 12, is je eerste chèque met eenige vertraging in bankbiljetten binnengekomen. Die vertraging volgt hieruit dat wij je twee laatste zendingen ontvangen hebben als chèque barré op de Banque de France, waar men ons gezegd heeft dat, om een chèque barré te innen men eerst een compte en banque moet bezitten. (Ik ken de Hollandsche technische termen niet.) Om hem te wisselen hebben wij dus een kennis ter hulp moeten roepen. Ik deel je dat mee voor het problematische geval dat er een eenvoudiger wijze van overmaking zou bestaan, wat ik niet geloof.

Bij het zien van het papier is mij de variant van den dichter opgekomen (op gevaar van zijn voeten te verminken) Thea nobis haec otia fecit. Je kent mijn dankbaarheid. De eenige waas die er voor mij over jullie goedheid ligt is dat ik vrees te moeten denken dat jullie je voor mij misschien of waarschijnlijk sommige gerieflijkheden ontzegt of je meer dan noodig is vermoeit. Voor het overige is het me een werkelijk geluk jullie dankbaar te kunnen zijn. Wil je ook aan Bertus zeggen dat ik van ganscher harte getroffen ben door zijn goedheid?

Om te sluiten nog dit : drie jaar geleden (lijkt me) hoorde ik Die Nacht (ontbrak helaas in de zending van Alsbach) in de radio onder leiding van Flipse en met dezelfde zangeres . Het trof me toen dat Flipse een zoo uitstekende en directe aanvoeling heeft met het interieure rythme van Diepenbrock. Daarvoor geef ik altijd gaarne eenige kleine orchestrale volkomenheden prijs.

En ook nog dit: de zaken welke mijn vrouw in haar laatsten brief aanroert zijn zonder twijfel de loutere waarheid en ze hebben mijn leven wellicht schadelijk beïnvloed. Maar ik heb er altijd naar gestreefd en meen erin geslaagd te zijn om zoowel mijn gevoelens als mijn rede absoluut onafhankelijk te maken van mijn persoonlijke belangen . Ik heb daarin steeds een eer in gesteld waarvan sommigen kunnen meenen dat zij overhelt of overslaat naar het Donquichottische, maar ook in dit opzicht zal ik nimmer veranderen.

En wanneer stuur je me nu eenige van je artikelen, Thea? Toe, wees een beetje vertrouwelijk!

Met ons aller hartelijke groeten,

je

Matthijs Vermeulen

Ik denk er juist aan dat deze brief je zal bereiken omstreeks Kerstmis. Onze beste wenschen voor de feestdagen en voor een gelukkig jaar.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA