MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19390810 Wouter Paap aan Matthijs Vermeulen

Wouter Paap

aan

Matthijs Vermeulen

Hollandsche Rading, 10 augustus 1939

Holl. Rading, 10 Aug '39

Geachte Heer Vermeulen.

Hartelijk dank voor Uw uitvoerige brief, waaruit ik iets "geleerd" heb. Doch dáárover straks. Eerst wil ik mij haasten, een schromelijke misvatting te herstellen. U hebt uit mijn critiek opgemaakt, dat ik Uw symfonie "breede, afgeronde, niet-abrupte" melodieën zou ontzeggen en daaruit concludeerde U, dat ik deze niet gehoord zou hebben. Ik heb mijn NE-artikel hier niet bij-de-hand, maar is hieruit niet te lezen, dat ik juist bedoel, dat Uw symfonie deze melodische instelling bezit, in tegenstelling met het "na-oorlogsch" (excusez!!) componeeren? Dat zou mij spijten, want dan heb ik mij niet duidelijk uitgedrukt. Ik heb in mijn muziekkroniek in "Elsevier" Uw symfonie ook behandeld, doch daar de grondinhoud natuurlijk dezelfde is, als in mijn stuk in de N.E., heb ik waarlijk geen lust, U dit stuk óók nog te sturen. Doch één zin moet ik daar uitdrukkelijk uit citeeren, n.l. deze: "Wanneer V's symfonie in die onzekere en tastende periode tot klinken was gebracht, had zij ongetwijfeld het nuttig effect teweeg gebracht, den scheppenden kunstenaars te herinneren aan de onbetwistbare superioriteit van de melodie." Dáárom zou Uw werk in dien tijd reeds als correctief hebben kunnen gelden. Ik heb Uw symfonie dus niet willen "vereenzelvigen" met den tijd, waarin zij werd geschreven. Wanneer dit uit mijn stuk niet blijkt, kan ik wel mijn haren uit mijn hoofd trekken over het feit, dat ik deze passage zoo onduidelijk gesteld zou hebben, en dan is mijn eenige troost, dat ik in Elsevier wat dit betreft concreter ben geweest. Wat mij nog hindert, is dit, dat ik mij geen seconde bekommerd zou hebben, om den psychischen inhoud van Uw werk. Heusch, wanneer ik sprak van muziek aan welke men niet onverschillig kan voorbijgaan, dan deed ik dit niet om "een kolom vlugger te vullen" (waarom denkt U dat toch?? heb ik niet al jaren geleden een uitvoering van Uw werk geëntameerd omdat ik overtuigd was juist van de psychische belangrijkheid, welke Uw muziek, – dit stond vast voor mij – zou moeten bezitten?) doch ik schreef ook (hiervoor moet ik nog even mijn stuk in Elsevier citeeren) "Vermeulen, die dit werk zoozeer vanuit de "idee" schiep, was beter ingewijd in de wezensgeheimen der muziek, dan in haar vakgeheimen." Ik heb over dit punt met Van Beinum nog uitvoerig gesproken. Hij meende óók, dat Uw werk zooveel beter zou "klinken" (dus: de inhoud beter tot zijn recht zou komen), wanneer er "technische" veranderingen in zouden worden aangebracht (deed hij dit niet reeds ten deele?) maar hierover waren wij het eens, dat U in ieder geval een componist is. Dit bedoel ik, wanneer ik spreek van een scheppenden, "ingewijden" geest, en het spijt mij, dat U juist deze woorden geneigd is, als "stopstuk" in mijn bespreking te beschouwen. Dat ik over deze intrinsieke waarde verder niet kan schrijven, is wellicht toe te schrijven aan een te gebrekkig uitdrukkingsvermogen door middel van het woord.

Doch nu over hetgeen ik uit Uw brief "geleerd" heb. Dat is dit, dat wij in onze Ned. muziekcritiek te zeer geneigd zijn, al hetgeen wij hooren, in een bepaald evolutionnair verband te plaatsen, waardoor het feit dat Uw symfonie 17 jaar na dato werd uitgevoerd al a priori aanleiding was, deze "historische" toenadering tot het werk te zoeken. De Ned. muziek maakt inderdaad een merkwaardige ontwikkeling door, er is continuïteit in te bespeuren, maar wij zijn zoo gewend geraakt, deze in een "reeks van gebeurtenissen" te zien voltrekken, wat [lees: dat] wij wel eens vergeten, een werk enkel op eigen mérites te waardeeren. Daarom ben ik U dankbaar voor Uw brief, omdat zij mij een fout, een onvolledigheid, welke ik al begon te bespeuren (uit een opstel van verleden jaar "Over den eisch der oorspronkelijkheid" blijkt dit reeds), plotseling duidelijk heeft bewust gemaakt. Ik had een "onbevangener" standpunt moeten innemen en mij minder moeten laten afleiden van de kern van Uw werk door "historische" aperçu's. Mijn eindconclusie n.l. de "onhandige" de technisch te weinig geslaagde, dus de uitdrukking der oorspronkelijke incantatie belemmerende "Gestaltung" van dit werk, was dezelfde gebleven, doch het accent had in mijn bespreking anders moeten liggen. Ik moet over deze dingen nog eens rustig nadenken, doch Uw brief is voor mij van beteekenis en mocht ik U met dit stuk teleurgesteld hebben, dan moet ik verontschuldiging vragen, en een eenzijdigheid, welke zoo langzamerhand in mijn critisch werk de overhand gekregen heeft, trachten te corrigeeren. Het verheugt mij, dat wij over een en ander openhartig, zonder "ergernis" van gedachten kunnen wisselen en ik hoop eens een "wederwoord" van U te vernemen.

Met gelijke post zend ik U het Willibrordusspel van Engelman, waarvan U de proloog (evenals ik) zoozeer bewondert. Het stuk is ongelijk van niveau, doch de verzen (monoloog I van Lucifer!) bezitten een zelfstandige, hooge waarde. U moogt het boekje in Uw bezit houden, als U wilt.

Met vriendelijken groet, ook aan Uw vrouw, hoogachtend

Uw

Wouter Paap

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA