MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19210416 Matthijs Vermeulen aan Willem Mengelberg

Matthijs Vermeulen

aan

Willem Mengelberg

Maartensdijk, 16 april 1921

Zaterdagmorgen

Maartensdijk (Utr.), 16 April 1921.

Zeer geachte Heer Mengelberg,

Ofschoon het wegblijven van een antwoord uwerzijds op mijn brief van 7 april gemakkelijk verklaarbaar is uit uwe drukke bezigheden, komt het mij voor, dat de vraag, welke ik u stelde, zoo kort mogelijk 'hangende' moet blijven. Ik heb geen haast weliswaar, mijn werk heeft ook geen haast, maar er kunnen bij de houding, welke U tegenover mij zult aannemen, factoren betrokken zijn, waaromtrent klaarheid gewenst is.

Veroorloof mij dit aandringen en deze openhartigheid.

Ik ben Uw tegenstander geweest en heb U danig dwars gezeten. Ik meen echter dat ik steeds Uw loyale tegenstander geweest ben. Ik heb steeds de 100% van U geëischt en steeds de 100% in eene nieuwe en betere belichting. Ik heb mij tegenover U verhouden zooals Gij U verhoudt tot de meester-werken: er alles uithalen wat er in zit. Ik ben echter voor mijn geweten geen enkele maal in bewondering tegenover U te kort gekomen. Ik heb sommige keeren Uwe vijanden te hoop gedreven, maar ook Uw vrienden en wel op een ongekende wijze. Ik heb U zelf zonder eenige twijfel genoodzaakt tot prachtige dingen, welke Gij anders zoudt hebben nagelaten, misschien. Ik voor mij vind dus, dat er geen reden is, waarom Gij mijn werk niet zoudt dirigeren.

Ik denk misschien te simplistisch, maar wanneer dit alles niet zoo is en wanneer Gij meent, dat ik als criticus fouten begaan heb, waarvoor ik als componist moet boeten, laten wij dit dan historisch vaststellen.

Ik erken, dat de zaak voor U moeilijk is, zooals ze moeilijk is voor mij. Reeds 6 Aug. 1919 werd in het Utr. Dagbl. geschreven, dat ik mij van Uwe edelmoedigheid niet de geringste illusies moest maken. Ik doe dat wel. Wanneer ik dan werkelijk edelmoedigheid van U noodig heb (inplaats van eenvoudig billijkheid) dan wil ik opnieuw de 100% van U eischen, opdat al uw eminente eigenschappen, waarvan ieder in het Mengelberg-gedenkboek getuigt, bevestigd worden. Er staan in mijn brief van 7 April, aangaande mijn tweede symphonie beweringen, welke Gij misschien overdreven of ongeloofwaardig vindt. Ik ben zonder eenige restrictie bereid de muzikale kwaliteiten, onder Uwe leiding, te onderwerpen aan het oordeel van een eere-raad. Het is mij onverschillig hoe die jury zal worden samengesteld en ik zal geen andere tegemoetkoming vragen, dan dat zij haar meening duidelijk argumenteert.

Ik breng na al deze onaangename gedachten en uitweidingen op den voorgrond, dat ik nog het volste vertrouwen in U heb en slechts anticipeer op bedenkingen, die wellicht niet gemaakt mogen worden. Het zou me werkelijk van een supreme ironie zijn, wanneer ik deze tweede symphonie, welke zoo ongewone en buitengewone moeilijkheden oplevert, moeilijkheden welke slechts bij volledige overgave kunnen worden overwonnen, ter vertolking aanbood bij iemand die niet vòòr alles artiest is.

Integendeel. Gij hebt zelf gezegd: 'Ik ben vóór alles artiest.' (N.R.C. 8 Apr.) Ik doe, hoewel 't voorbarig is, een beroep op die autobiografische samenvatting.

Uw antwoord gaarne afwachtend, met de meeste hoogachting,

Uw

(w.g.) Matthijs Vermeulen

afgedrukt in De Nieuwe Kroniek, 7 mei 1921