MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19210129 R.N. Roland Holst aan Matthijs Vermeulen

Richard Roland Holst

aan

Matthijs Vermeulen

Zundert, 29-30 januari 1921

Buissche Heide

Zundert N.Br

29 Jan. 21

Beste Matthijs.

Als 't weer wat zonniger was geweest, had ik vermoedelijk niet zoo hersenschimmig geschreven, nu begrijp ik hoe de zaak zit, en dat er niets achter steekt. Maar 't heeft nog wel een andere rede, onder ons gezegd en gebleven, en die rede is terug te vinden in Staal's verandering. Ik houd veel van Staal, maar die zoo laat ontbrandde hevigheid en zijn extremisme "rubs me the wrong way" zooals de Engelschen 't zoo aardig zeggen. Ik kan naar een wat oudachtig heer die brandend verliefd is niet goed kijken, en ik vind Staals partij enthousiasme en maatschappelijk optimisme, met alles wat daar bij en aan hangt ook een beetje te jong voor zijn leeftijd. 't Hindert mij alleen bij hem omdat ik van hem houd, − als ik niet van hem hield zou ik waarschijnlijk zeggen, "o ja daar hebt je er weer zoo één.

't Is schandelijk onredelijk, in mijn vrouw bewonder ik allerlei enthousiasmen, die ik in anderen niet kan uitstaan. Daar is om zoo te zeggen maar een communist waar ik mede kan omgaan, en dat is mijn vrouw.

Gelieve bij deze malle beweringen eenige korreltjes zout te nemen.

Als ik met van die aller allermodernste der modernste schilders praat, dan zouden zij mij er in een half uur toe brengen eind XVIII eeuwsche schilderijen te aanbidden, en als ik "partijgenooten" hoor wier monden altijd overloopen van de horribele hottentotsche taalverminking waar ze bij opgevoed zijn, dan denk ik met heimwee aan de soort leeghoofdige reserve die vroegere sportvrienden eigen was. Maatschappelijk optimisme kan ik au fond niet uitstaan, maatschappelijk pessimisme evenmin, ik ben reeds te lang een willig leerling der chineesche filosofen om extremist te zijn, waar ook in.

Zoodra ik wat te schrijven heb zal ik 't graag aan de Nieuwe Kroniek zenden, hetzij dat 't iets is over schilderkunst, of dat 't daarbuiten valt.

Ik zit nu aan een paar groote schilderingen, en zal dus wel niet zoo gauw tot schrijven komen. 't Lukt mij alleen als ik lanterfanterig ben van wezen, of wanneer de dagen zoo lang zijn dat je voor alles tijd hebt.

Nu je dat stukje aardig vindt, stuur ik je ook de anderen, − die van dit jaar wel te verstaan − de vroegeren liggen bij mijn werk op een bergzolder in Hilversum.

Zucht maar niet, als je met Querido bevriend was zoudt je zijn boek der Koningen moeten lezen, 768 pagina's, ik vrees dat Roland Matthijs dan opgevoed zou worden bij Perzisch Assyrisch oudtestamentische vloeken, waarmede je alle Arc de Triomphe literatuur zoudt gaan verwenschen.

Wat ik je zond is voor bij een kopje thee.

Ik moet je alleen vragen ze mij terug te zenden, want 't is al wat ik ervan heb.

Ik ben benieuwd of de Nieuwe Kroniek over Berlage's museum plannen zal schrijven. Met Berlage heb ik een beetje te doen, voor twintig jaar hadden wij een symbool noodig, en hij is 't geworden, 't had ook een ander kunnen zijn. Nu is hij een groot man, en hij is 't toch niet, en ik weet niet of hij dat zelf beseft of niet. Maar hij is absoluut buiten zijn schuld in een zoo valsche positie gekomen, dat alleen een werkelijk groot man kans zou zien zich er door heen te slaan

Wie die museum plannen mooi vindt, zooals het heele kunstlievend publiek, plus de driedubbel onnoozele pers, en een troep hielelikkers zooals de architecten Wils en nou ja hoe heet hij ook weer, Slothouwer, zijn onnoozelen of schavuiten. Maar wie de ongelooflijke zwakte van de plannen doorziet, een vallen en opstaan tusschen industrieel rationalisme en romanticherigheid en dan op Berlage gaat hakken, dubbel hard tegen 't succes in, is erger dan dat, want die is uit domheid wreed, omdat hij niet ziet dat zoo er wat aangevochten moet worden 't zeker niet Berlage moet zijn, maar heel de bende die eerst Berlage misbruikte, dan de succes-heeft-succes-jagers die zich aan hem beroemd hebben gepraat, en ten slotte heel die zooi onnoozelen, de kudde loeiers.

Ik heb met hem te doen, miskenning is verre te verkiezen boven overschatting, zooals een eenzame koele kamer beter is dan een kroeg vol rook. Maar ik hoop maar ter wille van Berlage zelf die een echt goed mensch is, dat de toestand nu maar blijft tot zijn einde. Maar ik vrees er voor de hyena's zijn er al, de Heer van Doesburg is al op Berlage's schrifturen afgevlogen, inderdaad een zoo povere prooi dat zij 't verslinden niet waard is, maar vandaag zijn 't zijn schrifturen en morgen zijn architectuur, en er zijn van Doesburg's genoeg, ik bedoel genoeg lui met energie en lef maar zonder hart en zonder vrijheid.

Vergeef dezen langen brief, − de avonden zijn lang dat is een troost.

Zijn jullie geheel vrij van zorgen over Anneke? Schrijf dat vooral eens. Zeg tegen je vrouw dat ik alle meisjes heb laten aantreden om 't jasje te passen, ik heb toen een er uitgezocht die mij even groot leek. Ik voelde mij als een Sheik die er op uit was zijn harem te completeeren. Hartelijk gegroet alle vier door ons

R.

[in de marge van de eerste bladzijde:]

Zondag morgen.

De maan maakte mij vannacht door een spleet van 't gordijn wakker, en hield mij wakker. Misschien krijg je toch nog een stukje voor den 5den Febr. Maar denk er dan om dat je tegen niemand zegt wat de ondergrond er van is wat 't stukje werkelijkheid er in is, − dat is voor jou na lezing van dezen brief duidelijk, maar mag 't niet voor anderen zijn. Maar ik zeg "misschien"

Zondag avond.

Ik geloof wel dat ik kan beloven dat je Donderdag dat stukje van mij krijgt, als ik tenminste 's avonds niet te moe ben van mijn ambacht

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA