Matthijs Vermeulen
aan
Jan Greshoff
Maartensdijk, 28 januari 1921
Vrijdagmorgen
Maartensdijk
28 Jan. 1921
Beste Jan,
Het zou me werkelijk niet mogelijk zijn over iemand, tot wien ik toch in eene eenigszins vriendschappelijke verhouding gestaan heb, en waarvan altijd nog sporen blijven, al hebben onze wegen zich radicaal gescheiden, een artikel te schrijven, zoolang zijn dood niet definitief is,1 wachtende dus op den laatsten rochel en het borborygme "la seule voix qui ne mente pas" zooals gij je misschien herinnert van Valérie-Larbaud.2 Wellicht zelfs niet kort daarop.
Ik was deze week trouwens in beslag genomen door de stichting van de Nieuwe Kroniek en wat ik nog schrijf over een en ander zal wel grootendeels voor dit blad bestemd zijn.
Hier gaat alles zijn regelmatigen gang, behoudens wat meer beslommeringen in en om de kraamkamer. Dat valt toch niet mee op de hei, vooral niet omdat kort na de geboorte van Roland Matthijs die bittere kou inviel en het huis bij die gelegenheid erg moeilijk te verwarmen bleek.
Bij de laatste stormen heb ik het veilig gevonden den eenzamen boom naast het schuurtje te rooien. Hij zwiepte gevaarlijk en ik dacht, dat het beter was een boom minder op het erf, dan een boom in het dak boven twee kinderbedjes.
Bij die sormen is de schoorsteen der keuken zoo lichtzinnig geweest om schuin te waaien. Hij zal door den loodgieter in de goede lijn gebracht moeten worden. Wij hebben hier toevallig een ruim part gekregen van den wind. De Westbroeks herinnerden zich zoo iets niet.
Hoe gaat het jou, Atie en de kinderen? Alle moeilijkheden van den begin-winter te boven? Schrijf eens en stuur me eens een curieus boek. Met veel hartelijks voor allen, ook van Anny
tt
Thijs
Verblijfplaats: Den Haag, Literatuurmuseum