MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19210126 R.N. Roland Holst aan Matthijs Vermeulen

Richard Roland Holst

aan

Matthijs Vermeulen

Zundert, 26 januari 1921

26 Jan 21

Beste Vermeulen. (wij zijn toch immers van 't ge-mijnheer af)

Ja wij zijn weer terug, maar dat wij niet in Italië zijn, zit mij nog dwars, en ik vind Holland knodserig.

Ik zal natuurlijk graag trachten mijn belofte te houden en 't portret te teekenen, maar dat kan toch pas als 't boek typografisch in elkaar zit, zoo dat de afmetingen van het formaat en de marges vaststaan. Ik wacht daar dus op, en dan maken wij wel een afspraak.

Wat "de nieuwe kroniek" aangaat, ben ik zeer benieuwd om te zien wat 't zal worden, en hartelijk benieuwd ook, naar wat jullie er in gaan schrijven, maar heelemaal niet benieuwd naar mijn rol er in.

't Is mogelijk dat ik, uit een voorliefde voor arabesken nog wel weer eens er toe kom om dat schrijvend te probeeren, zooals ik 't eerder deed en er toevallig van den zomer een paar keer toe kwam. Kom ik er weer toe dan zal ik 't wel aan de redactie zenden, maar op 't oogenblik ben ik aan niets van dien aard bezig.

Moet ik uit je brief opmaken dat jij, Brouwer en Wiessing wel graag wilden dat ik over schilderkunst schreef, maar Staal en Coenen dat liever niet wilden? Als 't "extremisme van Staal ontzeild en ontzien" moet worden zooals je dat schrijft, dan zal ik 't niet rammen. Ik wist niet dat hij op 't punt van schilderen zóó vast in de leer was, − maar waarom vraagt hij mij dan of ik ook in de redactie kom, − iets waar ik overigens niet aan gedacht heb of denk − een vraag trouwens van hem die hij zonder opdracht deed.

Maar als twee van de vijf redactieleden 't al a priori niet prettig zouden vinden dat ik over schilderkunst schreef, doe ik 't vast en zeker niet, nog afgescheiden daarvan, of ik 't anders wel zou doen. Ik word met den dag éénzelviger en zwerveriger, − en voel mij er schandelijk genoeg erg gelukkig bij, ik zou twee menschen op zij dringen al driemaal teveel vinden, niet uit een gemis aan lef, maar omdat ik 't toch al een opoffering vind, van uit de zwevende gedachtesfeer naar de betoogende te komen, en je dan de vrucht van die opoffering niet nog gaat dragen naar een huis waar twee liefst de deur voor je dicht zouden houden.

Ik begrijp Staal's extremisme wel, dat zal wel in verband staan met zijn partij-geloof van jongen datum. Alleen 't is heelemaal niets voor Staal om zulke dingen niet open tegen mij uit te spreken. Dat begrijp ik niet. Was Coenen er ook tegen, dan weten Wiessing en ik wel hoe dat zit.

Hierbij dat beloofde stukje, een van die vier amusementjes van mij van van den zomer.

't Beste met de arme poes. Hartelijkste groeten voor alle vier

je vr gr.

RN. RH.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA