Passacaille et Cortège uit De Vliegende Hollander

De psychologische inhoud der Passacaille is bepaald door de proloog van Nijhoff's "Vliegende Hollander", waarbij de muziek geschreven werd als sonore achtergrond.
De bijna legendaire hoofdpersoon, gekweld door een droom, die hem in de nacht naderde "als een vogel uit een onzichtbare overzijde", bepeinst de gebeurtenissen van zijn leven en van zijn volk:

    "Toen ik een jongen was en voor het eerst uitvoer
    Riep de ruimte in mijn hart een maatloos lied..."

Wat de zeeman ontmoette op de zilte plas, tevredenheid en onrust, varen en vechten, afscheid en weerzien, zegt de dichter in de grootse dialogen tussen de Torenwachter en de Admiraal van Stavoren, waarmee in het ochtendgrauwen van een laatste dag de dramatische handeling begint. Uit de lyrisch-epische mijmeringen van De Hollander, die naar 't ontroerend en bezielend leven terugschouwt als naar een oever welke zich verwijdert, had de componist slechts de quintessens te trekken, voor wat Nijhoff noemt "een maatloos lied".
De muzikale formatie van dit gegeven steunt op een thema, dat even eenvoudig en eentonig moest zijn als het eindloos golvend ruisen van de zee:

Dit grond-motief, bindend eenheids-element van de Passacaille, wordt acht en vijftig maal herhaald. Het ligt altijd in de bas. Het wisselt van toon, doch nergens van rhythme. Men kan het horen zonder ernaar te luisteren; ernaar luisteren zonder het te horen.
Boven deze fundamentele klanken bouwt zich een reeks van spiegelende luchtbeelden op, die de emotionele gemoedsgesteltenissen volgen der herinneringen van de Hollander, en voortdurend veranderen van spanning en expressie. Het aantal dier "variaties", gesuggereerd door de rijkdom der verzen, bedraagt zes en twintig. Graphisch kunnen zij worden aangeduid door een stijgende lijn, culminerend bij de brede accoorden van het ganse orkest met de trompet-signalen uit de burcht der Koningin wanneer de zon oprijst en de droom eindigt, eerst in de stilte, daarna in de geruchten van de ontwakende dag.
Het zou teveel plaats vergen om van elk der 26 verschillende "variaties" de muzikale substantie te beschrijven. Als de componist enigszins zijn doel bereikte, dat bestond in een deelachtig maken van de exalterende poëzie der dingen welke de dichter hem voorstelde, dan is een analytische uitweiding trouwens overbodig.
Maar voor een gemakkelijker verklaring der muziek waarmee de eigenlijke Passacaille verder gaat, is het misschien nuttig om te weten dat het thema der Zee daar terugkeert als een matrozen-refrein, zinspelend op het koren dat door de Vrouw van Stavoren werd weggeworpen:

Het kan ook dienen te vermelden dat de melodie van de eerste variatie der Passacaille, bij de verzen "Toen ik een jongen was..." daar opnieuw klinkt als een koraal, waarvan Nijhoff's tekst luidt:

    Het is Gerechtigheid des Allerhoogsten,
    Gelijk men in een boek geschreven vindt,
    Dat wie de wind zaait, steeds den storm zal oogsten,
    Dat wie zijn lijf verliest zijn leven wint.

Terwijl een stralende dag de schemering doorbreekt, komt de Vorstin met haar stoet uit Stavoren's Burcht om de Hollander bevelen te geven voor een reis welke hij nooit voltooien zal. Het geen de dichter liet zeggen door de Koningin:

    "Windomwaaid vaderland, van alle zijden rept zich
    Genade naar uw veld, en gij wordt overstrooid
    met weelde..."

heeft de componist gepoogd te vertolken in de melodie ener langzame, statige beweging, als een Sarabande, die onophoudelijk schijnt te duren:

Wanneer poëzie en muziek een zin kunnen hebben, zal ieder mogen wensen, dat de innerlijke bedoeling van die verzen en die klanken altijd werkelijkheid worden.

(toelichting in het programmaboekje bij de uitvoering van Passacaille et Cortège op 18 oktober 1950 door het Utrechtsch Stedelijk Orchest o.l.v. Paul Hupperts)