Strijkkwartet

Het werk heeft drie delen (snel - langzaam - snel), elk voorafgegaan door een korte inleiding, en gaat zonder onderbreking door. De snelle delen staan in 5/8 maat, het eerste met een ritme van 3 + 2, het laatste van 2 + 3. Het langzame deel staat in gewone maatsoorten.

Alle vier partijen zijn sterk geïndividualiseerd en in hoge graad solistisch. Zij uiten zich in melodische tekeningen die meestal de vorm hebben van een volledige frase, min of meer scherp geprofileerd, overeenkomstig de situatie, maar steeds met persoonlijke inzet van de speler.
Het muzikale discours wordt voortdurend hernieuwd zonder zijn onderwerp uit het oog te verliezen.
Dit onderwerp, een psychisch gebeuren, laat zich niet met woorden beschrijven. Wel zijn aard, die hier eudemonisch is, goedgezind, actief, positief. En ook zijn bedoeling, die is de tijd op te schorten en de hoorder te verplaatsen in een passionerende, veilige tovertuin, dicht genoeg bij ieders innerlijke verlangens om ervaren [ontwerp: ervaard] te kunnen worden.
De materia prima van dit werk is dezelfde als die ik vroeger gebruikt heb: de gamma van twaalf achtereenvolgende kleine seconden. In schrift kan zij zonder enige voortekening genoteerd worden op een balk van zes lijnen, aanvangend onder de eerste, en met onverschillig welke sleutel. Elke toon opzichzelf is volmaakt ongedetermineerd. Hij krijgt pas zin wanneer hij in verhouding gebracht wordt tot een of meer andere tonen, en aldus het begin legt van een coördinatenstelsel in klank dat zich volgens inherente regels voortbouwt. Men zou deze gamma pantonisch kunnen noemen. Zowel haar melodische als harmonische mogelijkheden zijn oneindig talrijk.
De compositie ontstond 1960/61. Zij is opgedragen aan het Amsterdams Strijkkwartet, uit erkentelijkheid voor de jonge geestdrift en de onvervaarde zekerheid, waarmee de spelers het werk tegemoetkwamen en het zich eigen maakten.

(toelichting ten behoeve van de première op 15 december 1963 door het Amsterdams Strijkkwartet)