Matthijs Vermeulen
aan
Piet Tiggers
Laren, 3 december 1962
3 dec. 1962
Beste Piet,
Wetend wat het is een wezen te verliezen, waaraan je gehecht bent, en dat je alles nog zoudt willen geven, neem ik bij het heengaan van je Lien niet graag het woord. Want het baat zo weinig of zo kort maar, wat een buitenstaander je kan zeggen bij een gemis dat je als onpeilbaar voelt, en tegenover de vreemde leegte waarin je opeens verdoold kwam, waar niets meer belang heeft. Te midden van een dergelijke ondervinding krijgen de woorden ook een heel andere klank, een andere zin, en geen enkel voldoet. Ja ik weet het, en ik denk dat ook jij het weet nu, het holle van ieder woord, van elk geluid, van je eigen stem. Toch zou het ook weer niet begrijpelijk zijn als niemand je wat zei in de zonderlinge stilte die je geworden bent. Het is verschrikkelijk. Un être vous manque et le monde est vide.1 Je kent natuurlijk het gezegde van die Fransman. Het zijn dagen waar je niets meer doen kunt dan te hopen. Zonder te weten waarop je hoopt. Jezelf maar te laten hopen. Dan doe je al het onmogelijke en je zoekt het mogelijke. Dat is het enige wat helpt, het beste om je er overheen te helpen, over dat tijdeloze. Want dat wensen wij toch in ons diepste binnenste: Te duren, te blijven. Dat waag ik je dus te zeggen, als trouwe makker, die, evenals zijn Thea, altijd met echte sympathie aan jullie gedacht heeft.
M.
concept
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA