MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19590202 Matthijs Vermeulen aan A. Roland Holst

Matthijs Vermeulen

aan

Adriaan Roland Holst

Laren, 2 februari 1959

Laren (N.H.)

Drift 45

2 Febr. 1959

Beste Jany,

Vandaag voor 't eerst niets te doen sinds 2 Nov 56, datum van onze verhuizing. Geen dwangbevel in het hoofd. Niet op zoek, niet op jacht. Geen vonk te slaan, hoe dan ook, terwijl alles mat is en lui van binnen. Geen vuurtje te onderhouden. Geen spanning te maken of te verwerken, zodra je wakker wordt. Geen onzekerheid en onrust over zal het lukken. Niet te hoeven verzinken in de afwezigheid. Niet naar het onbekende. Niet dat onvermijdelijk moeten. Elke minuut klaar staan. Dikwijls duizend minuten te vergeefs. Altijd tegenover het onverwachte. Niets komt vanzelf. Niets komt ook met opzet. De ogenblikken van het juiste evenwicht niet te mogen missen. Geheel slaaf te zijn, automaat, van dat dwangbevel. Zonder enige kans om er een dag aan te ontsnappen alvorens het is volbracht. En na het einde op alles terug te kijken met een soort meewarigheid en met een soort ongeloof alsof je maar wat gedroomd hebt, alsof er niets gebeurd is. Zo gaat het bij mij, wanneer ik een lang werk onder handen neem. Zo groeide de Zesde symphonie. Ik noemde haar vanaf het begin "les minutes heureuses". Deze drie woorden zijn de helft van een vers van Baudelaire dat in zijn geheel luidt: Je sais l'art d'évoquer les minutes heureuses. Uit een van zijn mooiste en meest onberispelijke gedichten: "Le Balcon". Ik heb me aan het motto gehouden tot aan het slot. Het was mijn plan om, vanaf het eerste ontwaken van een gelukservaring, in een geleidelijke stijging alle stadia, alle phases te doorleven van het voor mij verbeeldbare geluk tot aan de hoogste die in mijn bereik lag, en ik heb dat plan uitgevoerd. Het was vermetel. Het impliceerde de voortdurende annulering van 99% der actualiteit. Ik wist dat heel goed. Maar ik had geen schijntje van keus. Je begrijpt nu wel, denk ik, waarom ik, zo gesteld zijnde, het "componeren" en het "schrijven" nooit heb kunnen combineren.

Je vergeeft me ook, denk ik, deze uitweiding. Ik kon niet laten om me even te bezinnen met de beste vriend, ofschoon zijn gedicht Eersteling naast me ligt. Maar hoe zal ik je daarop behoorlijk kunnen antwoorden? Het is de eerste maal dat iets mij wordt "opgedragen", en het evenement dat ik hierin voel maakt me al verlegen. Omdat er gewoonlijk enig verband bestaat tussen de inhoud van een gedicht en degene aan wie het wordt "gewijd", voel ik me nog schuchterder. Een groter, voor mij onprijsbare onderscheiding kan mij niet te beurt vallen. Wat beduiden alle lintjes naast de erkenning van de hoogste dichter, die, na de fierste, de verhevenste, de gewaagdste, de zeldzaamste, en de noodzakelijkste gedachte-ondervinding, concies, exact, volledig en poignant te hebben opgeschreven, bij zichzelf zegt: "dat past bij Matthijs", en ten overvloede, in zijn begeleidend briefje: "bij niemand anders". In alle eeuwigheid, en niet minder, zal ik je daarvoor willen danken, mij ruimelijk beloond achtend voor wat ik slechts pogen kon enigermate te verdienen.

Zo is het, Jany. Nu je stem door de telefoon. 5136! Tot wij elkaar weer zien.

Hartelijke groeten van Thea en

je

Matthijs.

Verblijfplaats: Den Haag, Literatuurmuseum