MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19530402 Matthijs Vermeulen aan André Volten

Matthijs Vermeulen

aan

André Volten

Amsterdam, 2 april 1953

Amsterdam

Herengracht 330

2 April 1953

Beste Volten,

Laten we maar niet meer "meneeren" met elkaar, want dat zou onlogisch zijn na ons luid gesprek van eergisteren, jij op de stoep en ik, ingezeept, uit de hoogte van mijn raam, en "verdieping"!

Wat ik je beloofde doe ik: Ik kom je schilderijen bekijken. Je moet echter geduld hebben tot het een beetje goed weer is. Bij ons (moeder, vader en meisje van vier jaar) zijn wij zó georganiseerd dat ik 's morgens werk, 's middags met mijn dochter, sinds haar geboorte, ga wandelen. ('s Avonds zijn de vrouw en de man gewoonlijk in een "concertzaal", waarna de vrouw, die ook het huishouden doet en les geeft, een artikeltje schrijft voor de N.R.Ct.) Van die regeling wordt niet afgeweken. Zo weinig mogelijk ten minste. Je begrijpt dus dat ik bij dreigend weer (wat hier gebruikelijk is) wel toertjes kan maken in een beschut gebied, maar de zon nodig heb om een reis te ondernemen over het IJ. Dat doen we in de zomer, en zo gauw als 't kan in de lente, wanneer 't mooi is.

Maar vooral dit heb ik je zeggen: Reken niet op mij, en vraag het mij niet, om een "inleidend woord" te spreken bij de opening van je tentoonstelling. Primo, omdat ik je niet alleen onvoldoende, doch zelfs helemaal niet ken. Secundo omdat ik de brave lieden van Le Canard (en misschien ook jou) dingen zou moeten vertellen, die niet bevallen, die te sterk tegen de stroom ingaan.

Zie even hoe het met mij gesteld is: Veertig jaar geleden (je was toen nog niet geboren) wilde ik een beeldenstorm, een afbraak van alles wat achter me lag. Dat is voor een deel gebeurd. Maar ik wilde geen verwoesting. Ik wilde reconstructie na die noodzakelijke orkaan, verwekt door ons, toen wij jong waren. Dat herstel, die wederopbouw, op een nieuwe basis, is niet gekomen. Alle "moderne" kunst bevindt zich nog op het punt van 1910. Wat ik toen verwachtte? Heel eenvoudig: een boom, een gelaat, niet alleen "nieuw" maar ook gelijkend, even gelijkend en even verschillend als honderd meesters van weleer een boom, een gelaat herkenbaar, identiek, geschilderd, gebeiteld hadden. Dat is niet gekomen. Maar dat had kunnen en moeten komen.

Als ik over dit enorme failliet zou praten voor "beeldende kunstenaars" hebben zij het recht om mij te vragen of ik ergens iets anders, iets beters zie, en ik zou hun moeten antwoorden: Neen. Maar in mijn eigen vak (het maken van muziek) en betreffende hetzelfde critische, climaterische punt, meen ik nieuwe mogelijkheden van menswaardige figuur en gestalte ontdekt en gerealiseerd te hebben. Het merendeel mijner collega's betwijfelt en betwist dat. Hoe zou ik [dat] dan ook maar enigszins kunnen bewijzen voor "beeldende kunstenaars" die nog toeven in de "experimentalistische" pogingen van 1910? De musici hebben 't gemakkelijker gevonden om elk debat over deze intrinsieke kwestie tot dusverre te vermijden.

Wij zullen daaromtrent nog wel eens praten, wellicht. Als ik schilder was zou ik vandaag eer voor Gauguin, en ook voor le douanier Rousseau zijn dan voor Van Gogh. Zij hebben het eigenlijke probleem niet ontweken.

In verband hiermee: Heb je het boekje gelezen dat ik in 1947 publiceerde onder de titel "Het Avontuur van de Geest"? Zeg het me even. Als je 't niet kent zal ik je 't sturen.

Daar is mijn meisje dat zo maar op mijn tafel komt zitten, met haar verhaaltjes! Met haar "primitieve" kunsten! Zij zegt me dat ik een echte idioot ben!! Niet op grond van redenering, – gelukkig.

Broederlijk sympathiserend, en tot ziens,

je

Matthijs Vermeulen.

verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA