MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19510726 Matthijs Vermeulen aan Eduard Flipse - concept

Matthijs Vermeulen

aan

Eduard Flipse

 

Amsterdam, 26 juli 1951

 

Amsterdam

Herengracht 330

26 Juli 1951

Beste Eduard,

Je briefje van 19 Juli en je vriendelijke oproep deden me echt plezier. Heb ik je al eens gezegd hoe goed ik besef wat ik je dank? Als jij drie jaar geleden mijn Vierde Symphonie onbemerkt hadt laten voorbij gaan, geloof ik niet dat er tot nu toe iemand naar mijn muziek zou hebben omgekeken. Het moet me van 't hart, dat ik dikwijls daaraan denk met grote erkentelijkheid. Dit is binnen in gemeend met de sympathie die een ordentelijk mens heeft voor zijn weldoener.

Met dezelfde post gaan naar het opgegeven adres de twee partituren die je ter inzage vraagt.

Het spijt me je geen beter exemplaar te kunnen sturen van de Vliegende Hollander. Mijn manuscript raakte verloren. Deze foto-copie is gemaakt op slecht papier dat niet veel kon lijden. Daarom juist zijn de afdrukken van Donemus niet onberispelijk.

Onder de gedeelten die na de opvoering van 1930 niet meer gespeeld werden, schijnen mij verschillende fragmenten verdienstelijk genoeg om het niet jammer te vinden dat ze nooit meer zouden klinken. Het lijkt me ook dat de Passacaille pas zin krijgt in verband met het voorgaande. Want die ganse Proloog is gecomponeerd als een symphonisch geheel. Waarschijnlijk zou enkel de passage van cijfers 58 en 59 (een herhaling) geschrapt hoeven te worden. (Maar misschien ook niet?)

Wanneer je het hiermee eens bent, zou ik door Donemus een nieuwe copie kunnen laten maken, die bruikbaar is voor een dirigent. En die ik dan zou laten gelden als definitief. Wil je dat eens overwegen in je vacantie?

Ook de klein geschreven noten van de partituur der Eerste Symphonie lijken me tegenwoordig niet geschikt voor een dirigent, hoewel Diepenbrock, Mengelberg, Cornelis Dopper en Richard Heuckeroth ze konden lezen.

Ken je de wederwaardigheden welke deze Symphonie ondervond?

Terwijl ik grote ruzie had met Mengelberg en uit het Concertgebouw gezet was, schreef een Amsterdams Wethouder, H.J. den Hertog, in "De Groene" dat Mengelberg mijn eerste symphonie niet had willen dirigeren uit medelijden met me, – omdat die symphonie al te duidelijk mijn nulligheid zou aantonen. Ik heb die uitdaging geaccepteerd. Onder de toenmalige Hollandse dirigenten was er maar één die mij niet slecht gezind was: Richard Heuckeroth. Hij had niets dan het Arnhems Orkest van destijds. Wanneer ik je zeg dat er bij de uitvoering slechts twee violoncellen speelden (om te zwijgen over de rest), zul je begrijpen wat er van die première terechtkwam. Ik denk daar niet graag aan terug. Het merkwaardige is dat die symphonie me redde, hoewel de critici op mij loerden als op een haas die naar de geweerlopen gedreven wordt van de jagers.

Zo mag ik zeggen dat ik die eerste symphonie nog niet gehoord heb, zoals zij geschreven staat.

Wat ik ervan denken moet weet ik niet... na veertig jaar. Als ik het hoofd-thema lees dunkt me dat het de moeite waard was om wat ook te riskeren. En als ik de techniek zie waarmee die symphonie van zangen, die Symphonia Carminum, die symphonie van "tovers", gecomponeerd is, dan dunkt me dat er niet gauw iemand zal komen om hetzelfde te doen: even spontaan, even ongerept, en even naïef soms, maar altijd volgens de hoogste eisen der muziek.

Per slot weet ik het niet. Doe me het genoegen om voorlopig geen aantekeningen te maken in mijn manuscript. Als je besluit het uit te voeren zal ik eerst een copie ervan laten maken, die gemakkelijk leesbaar is.

In afwachting van je oordeel, met hartelijke groeten, ook van Thea,

je

M.V.

 

concept

 

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA