MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19500715 Casper Höweler aan Matthijs Vermeulen

Casper Höweler

aan

Matthijs Vermeulen

Blaricum, 15 juli 1950

Blaricum 15 Juli 1950

Weledele Heer,

Met het beantwoorden van Uw brief van 22 Juni heb ik moeten wachten, daar ik aan de heer Zandstra schreef, of ik werkelijk de uitdrukking "volksvergiftiger" gebruikte, wat ik mij niet kan herinneren. Ik meende eens te meer recht te hebben op de controle van Uw bewering in verband met het ingezonden stuk van Uw vriend Rudolf Esscher inzake het pianoconcert voor de linkerhand van Ravel, waaruit bleek dat U niet goed kunt luisteren wanneer U geaffecteerd bent. Helaas kreeg ik van de heer Zandstra geen antwoord – misschien is hij met vacantie – maar ik wil nu niet langer wachten met mijn bescheid.

Pour se disputer il faut être d'accord! Uit uw brief blijkt mij voor de zoveelste maal, dat U en ik op een zo geheel ander standpunt staan, dat er van een werkelijke gedachtenwisseling geen sprake kan zijn. Zo noemt U de opvatting van de redactie van de "Groene", dat mijn brief niet in het openbaar behandeld moest worden, een " sofisme", maar ik denk daar geheel anders over. Voor mij is bijv. een sofisme, dat U aan Mengelberg de gunst vroeg, of hij uw symphonie wilde uitvoeren en dat U zichzelf wijs maakt, dat U "zijn artistieke rechtschapenheid en geweten op de proef stelde". U had desnoods nog kunnen pleiten voor het werk van een ander, maar niet voor dat van Uzelf.

Wat nu de gebeurtenissen in en na 1921 betreft, ik beschik over vele gegevens die afwijken van Uw voorstelling. Ik ga hierop niet uitvoerig in, maar vraag U alleen naar aanleiding van Uw opmerking , dat U sedert 1921 vrijwillig geen criticus meer was, of U zich het jaar daarop niet vrijwillig verbonden heeft aan de op te richten courant van Broekhuis? Of valt dat ook onder de "loze en valse geruchten"?

U gebruikt in Uw brief tweemaal het woord "geweten", één keer voor Mengelberg en één keer voor mij. Wat mij betreft ben ik gerust en de nuchtere feiten geven mij daar reden voor, want uit de verkoop van mijn boeken blijkt, dat het grote publiek mij vertrouwt. Ik raad U aan, meer naar de stem van uw eigen geweten te luisteren. Mediteert U bijv. hier eens over: heeft een recensent het recht "aan te vallen", zoals U dat volgens Uw eigen woorden Mengelberg weet en U volgens mijn mening steeds weer pleegt.

Het naïefst vind ik U, dat U zich er over beklaagt door mij op een lezing in het openbaar becritiseerd te zijn, terwijl U geen gelegenheid had tot verdediging. Maar dat doet U zelf wekelijks! U tiert er geregeld op los en wanneer het slachtoffer zich wil verweren, of anderen trachten op te komen voor de kunstenaar die zij bewonderen, geeft U daar geen gelegenheid toe in uw blad!

In mijn brief aan de redactie schreef ik, dat het in Wageningen niet de eerste keer was dat ik tegen Uw onverantwoordelijk geschrijf waarschuwde en ik vrees dat het ook niet de laatste keer is geweest. Dat staat echter aan U, want indien u zich inbindt heb ik geen reden tot critiek. Ik bereik alleen reeds op mijn lezingen door het gehele land jaarlijks een groot publiek van goede muziekliefhebbers en daarom hoop ik dat mijn waarschuwing er toe zal bijdragen, dat U zich beter leert beheersen.

Met alle achting die U verdient.

C. Höweler

alleen in transcriptie bewaard gebleven