MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460614 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 14 juni 1946

14 Juni '46

Matthijs lief, het slaat 7 uur – ik kon gisterenavond niet goed inslapen en ben naar het andere kamertje verhuisd, en toen ik wakker werd ben ik eens even aan J.'s deur gaan luisteren of er al beweging was en nu ik geloof dat zij nog slaapt kan ik nog even gaan pennen. Ik heb niet de rust nu om je brief van Pinksteren: "wat geef ik Thea eigenlijk" te behandelen (!), dat komt straks wel, nu alleen even bijkletsen. Tweemaal heb ik van de week Schnabel gehoord: in een recital en met orkest, en ik ben er heelemaal niet zoo erg verrukt van. Het is hier plotseling een heel Schnabel-snobisme, een Joden-opwinding (alle overgebleven Joden in de zaal); maar al hindert me dat, is het toch niet de reden dat ik het niet mooi vind. Gisteren heb ik alleen het 5de Beethoven gehoord en ik vond het precies hetzelfde als van alle anderen, d.w.z. afschuwelijk. Ik begrijp niet hoe Peter dat mooi kan vinden (hij schreef erover aan Greet), want hij stond heel anders tegenover het Es Dur concert. Ik heb het met hem gestudeerd en hoewel hij het technisch niet aankon (wat misschien wel leuk is voor een keer, tusschen al die alles-kunners), maakte het toch een grooten indruk omdat het nu eens eindelijk niet een leege formule, een grammophoonplaat was, omdat hij al die opgestapelde energie en de innigheid ertusschendoor nu eens niet van de buitenkant benaderde. Alleen over het tweede deel waren wij het niet eens. Hij speelde dat zooals het altijd gespeeld wordt. Ik zou het willen hooren niet als lijzig koraal maar als Italiaansche aria, d.i. aanzienlijk vlugger. Ik zou wel eens willen weten wat jij hiervan denkt – ik heb nog nooit iemand ontmoet die me niet voor stapelidioot hield als ik dat zei. (Het is waar dat ik het er met Bertus noch met Flot over gehad heb.) Maar hoe dan ook, ik vond dit van Schnabel nièts. Dinsdag speelde hij 4 Impr. van Schubert, de c Moll sonate van Mozart en de Diabelli-Var. Deze laatste waren heel bewonderenswaardig van ernst en concentratie en duidelijkheid, maar het transcendentale dat hier onontbeerlijk is en dat Peter had, zonder alle noten te kunnen spelen, ontbrak. En Schubert en Mozart waren natuurlijk weer melancholiek. Ik geloof er niet in dat die menschen in den Maria-Theresia-tijd zoo oortje-versnoepterig waren, ik vind het een effect geworden, dat waas van melancholie, dat al die kerels, bij gebrek aan verrukking, over die muziek leggen, ik vind het ijdelheid en virtuosendoen: ze vinden zichzelf vreeselijk diep en genieten van hun hooge kunstenaarschap inplaats van domweg verrukt en verzaligd te zijn. Je zult zeggen: dat is geen kleinigheid, en inderdaad schijnt dat in onzen tijd een onmogelijkheid te zijn. Peter was in dit opzicht ook achteruitgegaan; hij speelde het f Moll-gedeelte uit de sonate van Mozart ook langzamer dan het voorgaande, net als iedereen, en met een tragisch accent. Ik geloof dat de sfeer daar heel weinig verandert, ik geloof dat we de dupe zijn van een optische Täuschung (zooals ik tegen Peter zei): door die 4 [mollen] worden we beïnvloed en zien weemoed opdagen; nee, ik geloof dat het geen weemoed is, maar een dringender, een intenser uiting van liefde.

Wat een verhalen! Als ik geweten had dat er hierboven zoo lang nog rust zou heerschen, had ik ook over "wat geef ik Thea eigenlijk" kunnen schrijven. Maar ik wil wel eens graag van je hooren wat je van deze mijne meeningen denkt! Het was zoo gek gisterenavond: op het algemeene gejubel maakte Tiggers een uitzondering, hij stond zuur te kijken en zei dat ik niets gemist had aan het 1ste concert, dat ik niet had kunnen hooren. Ik zei: ben je er Dinsdag ook geweest en wat vond je ervan? Nou, zegt ie, ik heb het niet begrepen op die Leschetitsky-leerlingen,1 de loopjes zijn een beetje vaag. – Ik denk: hij is kwaad, laat hem maar kwaad zijn. En na het 1e deel van het andere concert zeg ik tegen hem: dat is niks, dat verschilt geen haar van alle anderen. Och, zei-d-ie, het is wel duidelijker... Volkomen hopeloos!

9.30

Gisteren heb ik mijn "trouwplannen" nog aan 2 menschen verteld, met name aan H.E! Een pak van mijn hart. Als J. het niet zoo handig had ingeleid, was ik er nog niet aan toe gekomen. H.E. zei iets tegen J. dat ze er goed uitzag en dat ze blijkbaar in goeden doen was (iets van dien aard) en aangezien J. intiem met H.E. is, vond ze het te gek om daar maar ja en amen op te zeggen en vertelde hem dat zij juist dien middag een afscheidsbrief aan Engeljan zou schrijven. Wij praatten er een heelen tijd over en toen werd er iets gezegd van "eenzaam", waarop H.E. zei: echt eenzaam ben jij natuurlijk nooit. En toen maakte J. den overgang. Trouwen? zei H.E. – hij schrok ervan dat hij het niet gemerkt had – had ik kunnen weten met wien? Ja, zei J., als iemand het had kunnen raden, was jij het geweest. Is het Maas, vroeg hij toen? Nee, zei ik, het is Matthijs. Natuurlijk, zei hij, dat is kostelijk, dat noem ik stijl! "Kostelijk" is een woord van hem, hij bedoelt daarmee zijn hoogste instemming te betuigen. Het onthaal was 100% gunstig en ik heb hem dus onderschat. Ik zei tegen hem dat het me zoo'n plezier deed dat hij zoo reageerde, want dat ik er tegenop had gezien het hem te vertellen omdat ik meende dat hij wat op jou tegen had, of liever dat jouw temperament hem niet heelemaal lag. Toen zei hij, echt H.E.-achtig: maar dat is toch niets als afgunst, omdat ik ook zoo zou willen zijn en het nooit verder zal brengen dan tot een dooie schoolmeester. Hij is onverbiddelijk voor zichzelf, dat is een reuze kwaliteit van hem. Het was heel erg bevredigend, het praten met hem. J. ging toen weg om haar brief te schrijven en inplaats van te werken hebben H.E. en ik nog wel een paar uur samen gepraat, niet zoozeer over jou en mij, – want dat accepteerde hij als 't ware ongezien, hij kon zich geen anderen man voor mij voorstellen dan jou, hij vond 58 een prachtige leeftijd, in alle opzichten was hij er content mee – maar over de moeilijkheden tusschen J. en mij in de afgeloopen jaren hebben wij het gehad. Ik kon hem precies mijn standpunt vertellen en hoewel hij toch zonder eenige religiositeit is opgevoed, kon hij mij heel goed volgen. Hij is van een reusachtige souplesse en heeft de laatste jaren veel nagedacht. Het was door en door vertrouwelijk en J. en ik hadden beide weer het gevoel van zoo'n echt goeden vriend in hem te hebben. Ik hoop erg dat het tusschen jou en hem per slot ook goed zal gaan. Ik geloof dat ik nu met meer moed op de "tantes" zal afgaan,2 nu dit zoo goed is afgeloopen! Ook vertelde ik het gisteren aan Betteke Brouwer, de vrouw van Johan Brouwer, den hispanist, die gefusilleerd is.

Het ziet er dus wel naar uit dat je waarschuwing van Pinksteren door mij in den wind, naar verre gebieden, onbereikbare gebieden is geslagen! Die vraag "wat geef ik Thea, behalve de beweging van mijn hart" is een on-Matthijselijke vraag, want gaat het niet alleen om de beweging van het hart? Il n'y a que ça qui compte, n'est-ce-pas? Wie zegt je dat ik jou niet 10 of 100 zorgen zal berokkenen? En wie zegt je dat je niet onuitputtelijk van goedheid zult zijn? (wat ik van mezelf niet weet.) De aarts-stommerikken hebben me misschien wel niet laten voorbij gaan, ik liet de aarts-stommerikken voorbijgaan. Waarmee verdien ik jouw liefde? Dat zelfde kan ik immers net zoo goed vragen? Je doet net alsof "de onmetelijke liefheid", die je bij mij supposeert, meèr zou zijn dan de beweging van jouw hart naar mij toe – dat is onredelijk, vind je ook niet?! Wat kan ik jou teruggeven voor de steun die je voor me bent in het geestelijk leven, voor de wijsheid, het resultaat van veel innerlijk werken, die ik naast en om me zal mogen voelen? Ik hoefde dit niet allemaal te zeggen, want tot op zekere hoogte waren je vragen rhetorische vragen, aangezien je immers van ootmoedig weer stoutmoedig was geworden. Maar ik wilde er toch een beetje op terug wauwelen. Mijn dierbare, geef me een zoentje. Als je nu aphroditisch aangedaan ben, kan ik je wel meteen zeggen dat ik geloof dat de "electriciteit" bij jou zit en niet bij mij. Het is niet toevallig dat je de electriciteit alleen gevoeld hebt bij A. en bij mij. Ik weet niet of A. inderdaad iets van dien aard produceerde, ik in elk geval niet. Ik geloof dat jij die electriciteit niet produceert maar creëert door het reiken van jou naar de vrouw (die je liefhebt) die zich in een bepaalde emotieve toestand bevindt. Zou het dat niet zijn? Ik druk me misschien slecht uit, maar het is ook niet zoo eenvoudig!

Wat een mooie lange zin was dat over den Pinkster-Maandag waarop je geen brief had gekregen! En ik Zaterdag ook niks. Alle twee 96 uur. Vanochtend was er ook geen blauwe brief – gelukkig dat er nog zooveel stof over was! Da-ag, vanmiddag of vanavond misschien nog een stukkie verder.

[naschrift links bovenaan de eerste bladzijde:] op het postkantoor half 5. Daarnet je brief gelezen. Wat akelig 4 dagen zonder bericht: Arme, brave!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Leerlingen van Theodor Leschetitsky/Leschetizky] (1830-1915), pianist.
  2. Met de 'tantes' zijn bedoeld: Eveline Jas en Cateau Loman (Toman).