MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460424 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 24-25 april 1946

Louveciennes

24 Apr. 46

Woensdagmiddag. 2¾ uur

Toi, Théa, toujours en moi,

ik schrijf je op dezelfde plaats, hetzelfde uur als gisteren, en met dezelfde tuinboonen in mijn maag! Een malsch, vlossig regentje vandaag; een beetje nat, en mijn papier zal wel vuil worden, maar goed voor het groen en verrukkelijk van geur. Mijn brief aan je is al op de bus. Met die zoenen op je borst, de linker en de rechter; hoe heerlijk, als dat zoo opeens je (ik wil zeggen: mij!) bevliegt! Ik schreef je daarstraks dat ik nooit in mijn leven zulke malefieke wezens ontmoet had, doch dit was inderhaast een tikje overdreven. Ik heb ze ontmoet in mijn jeugd en in mijn prille jeugd. Van die échte aterlingen. Van die geniepige moreele en materieele booswichten in 't klein, in 't geheim, en wellicht zelfs in onschuld. Op een of andere mysterieuze manier worden zij tot je getrokken. Soms verbergen zij hun kwaadaardigheid niet. Soms veinzen zij goedheid, vriendelijkheid. Maar als ze konden zouden ze je vermoorden. Ik weet niet of ik erg beminnelijk was als kind. Best mogelijk. – (Wij deinen in ons bootje) Maar hoe dikwijls heb ik mijn kop gestooten, en welk een onmetelijke schade hadden ze mij kunnen doen als ik niet beschermd was geweest door onbekende krachten. (jij zult zeggen door je bewaar-engel, en ik wil dat graag gelooven; doch waarom beneficieeren niet àlle menschen van die hulp, en wat voert de bewaarengel uit bij booswichten? er is nog iets anders in die wisselwerking tusschen goed en kwaad.) Later, en niet eens omdat ik het begreep, doch instinctief, omdat ik er genoeg van had, ben ik mij hoe langer hoe meer gaan isoleeren en ik geloof wel dat ik vanaf dien tijd, ongeveer toen ik achttien jaar was, nimmermeer schadelijke wezens ontmoet heb. Wel gezien, bij massa's, doch ik ben ze steeds uit den weg gegaan. Ik gaf ze geen vat op me. En waarachtig, ik geloof niet dat ik daarom minder liefderijk geworden ben op den duur, of egoïstisch, al is het gewaagd zich zelf te prijzen, en al zijn er gezichtshoeken vanwaaruit ik maar dunnetjes ben. Ik geloof toch dat ook de liefde erbij wint door haar te concentreeren, te condenseeren , haar niet te versnipperen, en dat het nuttiger is om weinige menschen, laten we zeggen voor ¾ gelukkig te maken, dan veel menschen voor 1/10 of 1/20. Want onmogelijk is het om alles te geven aan ieder, hoe graag je ook zou willen. En reeds het feit dat je een keus moet doen bewijst of duidt aan dat lang niet ieder alles van je verdient.

(Wij zijn vlak bij Parijs. Ik begin geen nieuwe tirade. Een zoen liefste.)

In de Hall van Air-France – misschien voor 5 minuten, misschien 50!

Daar juist stond ik nog voor een boek-winkel, specialiteit in supra-normale genezingen, radiaties, tellurische invloeden e.d. Waarschijnlijk allemaal even interessant, maar ik dacht: Als ik me moest dirigeeren volgens de methode van anderen dan had ik hier de keuze uit een half-dozijn minstens. Welke is de juiste? Ik weet er niets van. Misschien weten de auteurs dier boeken er niets van. Om ze te probeeren dat zou me jaren en jaren vergen. En met welke risico's! Ik doe dus veel beter om te roeien met mijn eigen riemen. Ik ben aangewezen op mezelf; op mijn instinct.

Matthijs wordt geroepen voor het pakje van Thea.

Nog een zoen liefste.

In mijn treintje.

Kon niet laten je pakje open te doen omdat ik alléén zat. Pea-soup! Je bent een echte schat. Merkwaardig om zoo met je door Parijs te loopen, jij met je radiaties heelemaal in mijn bloed, mijn vezels, en nu met mijn onzichtbare hier in dezen wagon te zitten.

Ik las je standjes-brief nog eens over van Witte Donderdag. Met die poussières dans l'œil heb je groot gelijk dat je me door mekaar rammelt. Dat was halfheid en lafheid van me. Al was ik bang of al kon ik niet, ik had toch moeten durven. Het was leelijk van me om je dat te zeggen. Maar jij mag niet subiet gaan denken dat mijn liefkoozingen niet uit een innerlijke impuls komen! Ik antwoordde je daar trouwens reeds op, een dag of 3 geleden.

Met die kamers is 't wat anders. Dat schijnt onredelijk, maar toch zou ik 't wel willen handhaven. Je hebt overigens geen chance met je onderhuurders: ze happen niet toe! – Maar 't is geen kwestie van me in de watten te leggen. Ik had die opwelling in mijn kelders, ze bleef, en ik vermoedde wel dat 't je zou ergeren (we dobberen weer op onze rails) maar ik wou ze je toch mededeelen. Ik vind dat zelf ook wel een beetje idioot (ik had een afschuw dikwijls van hotel-kamers), maar als 't eenigszins kan houd ik me toch aan die impressies. Ik ben er zeker van als jij voor Holtwick te kiezen hadt tusschen verschillende huurders dat je iemand nam die je om obscure redenen "aanstond". (En jij, onvoorzichtigerd, bent uit ascetische overwegingen best in staat om iemand te kiezen die je het minst bevalt!) (Ik trof een extra-dansenden wagon!) Als ik vroeger een huis te huren had, en ik had gelijke keus tusschen diverse, dan liet ik me altijd leiden door mijn "neus". Ik ben er van overtuigd dat alle menschen dat doen (min of meer goed of slecht) doch zonder zich er rekenschap van te geven. En hoe wil je je in een massa gelegenheden anders richten dan op je flair? Ik geef me echter liefst zoo goed mogelijk rekenschap, van oudsher, vergelijk mijn bevindingen en poog wat te leeren, dat zintuig te ontwikkelen. Ook al schijnt het idioot dan geef ik er niettemin acht op. (Ik geloof ondertusschen niet dat je zoo erg boos op me was. Ik had niet dat gevoel.) Ik had van 't begin af je armen om me heen. (nu ook) En wat die poussières dans l'œil betreft verbeeld ik me dat ik sinds ruim een week geweldig ben vooruitgegaan.

Dag Thealief; 't is 5½ u. We zijn in Louveciennes.

Woensdagavond 24 Ap.

Mijn verlangende verlangde Thea-lief!

of wij klaar zijn voor elkaar dat durf ik evenmin te zeggen als ik zal beweren van een symphonie die ik componeerde dat ze goed klinkt alvorens ik ze gehoord heb. Hoewel ik er in mijn binnenste resoluut op hoop en rotsvast van overtuigd ben. Maar sinds ruim een week en vooral de laatste vier, vijf dagen onderga ik met zulk een geweld je attractiviteit, en de geringste evocatie van Thea-als-vrouw werkt zoo snel op me en zoo krachtig, dat er voor mij van klaar-worden geen sprake meer is, en dat ik op 12 Juli in dezelfde gesteltenis zou willen zijn, daar ik een gereedere, een sterker naar jou bewogene me niet meer denken kan!

Mijn moeheid is heelemaal over en ook mijn twijfelachtig gemier. Ik argwaan dat ik een poosje min of meer ziek ben geweest. Vandaag woog ik me weer op dezelfde automatische balans in 't station, en 't cartonnetje dat eruit kwam, gaf me nog maar 75 kg., ofschoon ik doordrenkt was van den regen. 5 kg. verlies in 20 dagen is geen peulschilletje! doch we moeten aannemen dat die machines niet liegen. Het lastige is, als je eenmaal besloten hebt om niet ziek te zijn, dat je ook niet meer weet of je 't bent. Tevens wel gemakkelijk. Maar dat heele bliksemsche gezanik behoort weer tot 't verleden. Een oude huid welke ik verlaten heb. Faire peau neuve! Soms, als ik terugkijk op een maand, of langer, die voorbijging, herken ik me nauwlijks; ik bedoel natuurlijk de getourmenteerde dagen en uren, de onrust, de gekweldheid. Jij metamorphoseert eveneens, vermoed ik, geloof ik! en naar dezelfde innerlijke gestalte als ik, of ik als jij, doch je doorloopt (dat spreekt vanzelf) phases die anders moeten zijn dan de mijne.

Dat is eigenlijk alles wat ik je vanavond te vertellen heb. Behalve hoe ik het blijf bewonderen als een prachtige uitvinding van je om elkaar te schrijven in den trein, of waar ook, op alle plaatsen waar ik vroeger den tijd verbruide! Hoe kort wordt zoo'n reis in de métro, het wachten in een lokaal en alle kwartieren of uren die me voorheen eindeloos schenen! Je merkt: het is weer puur egoïsme! Toch vraag ik me of je mijn gezwets en gekrabbel leesbaar vindt, en de moeite waard, niet voor mij, maar voor jou. Als ik er ook jou nog een genoegen mee doe dan zou het baatzuchtige doel volkomen bereikt zijn.

Ik wou je ook nog zeggen, liefste, dat we naar mijn opinie heelemaal niet te ver gaan wanneer we elkaar elke moeilijkheid willen besparen. Als twee menschen, 't zij Joanna of jij, 't zij jij of ik, een duo vormen, dan lijkt 't me de eerste plicht van beide medewerkenden, dat zij vóór alles streven naar de harmonie, en dat zij die harmonie onder geen enkel voorwendsel verstoren. Waar zouden we terecht komen (ik redeneer op 't oogenblik uitsluitend in abstracto) als ook ik b.v., of Joanna, voortdurend menschen ontdekte die zielig zijn, die meer medelijden verdienen dan Jij? Ten eerste ben je er nooit heelemaal zeker van of je die zieligerds waarlijk verlicht. Ten tweede kun jij nooit weten (met zekerheid) of de pijn welke je doet (aan J., aan mij, om in onze hypothese te blijven) niet méér schade veroorzaakt (vooral op den duur; want Jij doet altijd pijn aan dezelfden, terwijl degenen die je denkt te helpen dikwijls anderen zijn) dan je verlichting goeds bezorgt. Ten derde: een verlichting voor een zieligerd mag Jij betalen als je wilt met een leed voor jou, maar je mag haar niet betalen door van J. of mij zieligerds te maken, stellig niet op je eigen houtje. Ten vierde is er ongetwijfeld geen betere methode, dunkt me, vooral wanneer ze aan beide kanten toegepast wordt, om elke harmonie labiel, illusoir te maken. Waarvoor ben je dan bij elkaar wanneer het zelfs niet is om elkander moeilijkheden te besparen – in een tijd waar de beroerdigheden die je van-buiten-af geworden reeds zoo talrijk zijn?!

Ik vind je redeneering, je systeem (als 't er een mocht zijn) dus héél gevaarlijk, en echt een systeem om, als een van beiden de oogen sluit, ter ziele gaat, er met het bitterste berouw op terug te blikken. Ik wou je dus vragen om daar nog eens geducht over na te denken.

Hé, liefste, ik was volstrekt niet van plan je daarover te schrijven, en 't vloeit me zoo maar uit de pen, geïnspireerd denk ik door een goeden geest.

En nu wou ik je wel even in mijn armen nemen, mijn kleine hinde, mijn herte-vrouwtje. Even je hart bij 't mijne te voelen kloppen. Even ons aan elkaar vast te klemmen en dan je lippen te vinden, en samen ons leven. – Het is me de laatste avonden (al een poos) alsof je me zegt: kom je me niet toestoppen? Ik doe 't! Ik doe 't! Maar denk je dat ik van je af kan?! Ik ga met je onder zeil. En word lekker wakker, Thea-lief.

Donderdag 25 April.

Van morgen het boek van Prof. Dr. Fokker en een reep koek. Ofschoon niet van de oude, goede, eerste kwaliteit, is de Koek beter dan het Boek! Ik heb het onmiddellijk doorgesnuffeld. De Ignorant kent niet eens den naam van Sauveur! In zijn 228 pagina's, waar je de overbodigste namen ontmoet, citeert hij Sauveur niet éénmaal! Hij zal wel verbaasd en ontsteld zijn wanneer hij in de Princiepen der Europeesche Muziek leest (want hij zàl ze lezen!) dat Sauveur een Genie was, een der Groote Ontdekkers! Ik zal hem dezen naam voor zijn oogen houden als den kop der Gorgonen, de drie zusters, van wie Medusa de bekendste is! Sauveur zal de nachtmerrie worden van Prof. Dr. Fokker. En ik de schuldige!!!

Het boek kwam precies op den dag dat ik het gebruiken kon. Prettig die coïncidenties. Ik zit weer te midden der Physica. Maar ik werk gezellig, voorspoedig, natuurlijk!

Er is echter een echter: leelijkerd, geen brief van je. Ik ga je op je donder geven. Ook al brengt de post er morgen 3 of 30, je krijgt er van langs.

Want je had 1.000.000 x beter gedaan op Paschen – in plaats van naar Heilo te gaan – je voor je piano te zetten en te "spelen"; of een boek te nemen; of de prefatie van Paasch-Zaterdag te mediteeren; of in jezelf te zingen: Haec dies, quam fecit Dominus, exultemus et laetemur in ea.

Deedt je 't misschien? Ben je tenminste voor je piano gaan zitten? Alors tant mieux. Dan heb ik niets gezegd. Alors tu comprends que le spirituel prime tout.

Je merkt dat ik géén briefje vraag voor mij! En ik ben oprecht.

Maar al loop ik aan den leiband, al verklaar ik mij je vassal, je onderdaan, ik ben vast-besloten je in handen te nemen, Je suis extrêmement décidé de te prendre en mains! Ik verloor mijn onafhankelijkheid, maar jij verloort, verliest de jouwe.

En houd het je voor gezegd: Als jij niet de zorg besteedt die ik noodig vind aan je innerlijk, aan je eeuwige natuur, dan zal ik die zorg op me nemen. Ik doe het van nu af. Ik wil dat je al de nuttelooze, ijdele verstooiingen, waarin jij je afbrokkelt en ruïneert, geleidelijk beperkt tot het strikt-noodige, het volstrekt onvermijdelijke. Je moet me gehoorzamen. Alles wat niet dient tot vooruitgang van je geest, moet geleidelijk worden afgeschaft, resoluut verworpen. Het is een kwestie van gezondheid. Le spirituel prime tout.

Wij moeten 't daar zéér eens over zijn. Zóó eens dat die zorg voor je innerlijk bij jou een onophoudelijke, spontane drang wordt. Het is geen droogstoppel die 't je zegt. Ik bemin de verrukkingen der aarde, ik bemin de verrukkingen van Thea.

(– Nu kan ik wat reglementaire tuinboonen gaan opwarmen, om te dineeren. Als ik een gebraden kuiken had, ik zou 't verorberen met plezier. Maar immer en alles op denzelfden achtergrond.)

's middags;

wel post uit Holland; maar niets van jou! mijn broer schrijft me dat men voor verzending van pakjes uitvoer-vergunning moet vragen in Den Haag; vindt je vliegtuig niet een beetje duur?

Mijn diner was uitstekend; na de vermorzelde tuinboonen, een stukje kaas, de helft van je koek met een kop koffie. 't Heele menu van jou.

Alles zien, keuren, kiezen, doen en fonction de l'esprit.

Neem wat ik je zeg voor lief van je Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA