MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451109a Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 9 november 1945

9 Nov '45

Lieve Matthijs, het is zoo gek dat je heelemaal vergeten bent, dat je me op 20 Oct. de bons gegeven hebt (om nu eens een heèl leelijk woord te gebruiken). Ik heb toen gevonden dat ik, totdat ik jouw reactie op mijn antwoord zou hebben ontvangen, een beetje kalmpjes aan moest doen. Me dunkt dat dat juist was! Vandaar de 2 zoentjes op je wangen. Zoò ver sta ik niet buiten de amoureuze gewoonten dat ik dat niet wel een beetje karig zou vinden, als het niet was dat wij tot de vriendschap waren teruggekeerd op dat moment. Kan je het je herinneren? Doe eens je best en duik eens ver weg in je geheugen. Jij wilt van mij dat ik in "al mijn gewaarwordingen" zal duiken, d.w.z. je wilt me ertoe brengen mijn lichamelijke gewaarwordingen neer te schrijven. Ik vind daar zoo weinig aanlokkelijks in, de lichamelijke gewaarwordingen zijn ontstellend eensluidend, vind ik. Ik vind ook alle mannen die verliefd zijn precies hetzelfde: ze doen hetzelfde, ze krijgen dezelfde doorschoten oogen, ze zeggen hetzelfde – wat zal ik daar van mijn kant aan toevoegen? ik heb in die lichamelijke gewaarwordingen nog niets ontdekt wat me het meedeelen waard scheen. Dacht je dat ik er geen had of dat ik ze me niet wilde bekennen? Ik zei je al: ik reageer op alles, dus heb ik ze kwantitatief veel meer dan jij, kwalitatief daarentegen minder sterk. Ik heb ze als er een brief van je komt, als je me dierbaarheden zegt, maar ik heb ze ook als één van mijn collega's, die verliefd op me is, me zacht aankijkt en nog in honderd andere gevallen. Ik vind dat zoo onbelangrijk, datzelfde kan je met iedereen hebben. Als je me liefkoost per brief of als je het ooit in werkelijkheid zult doen, dan voel ik daar de bedwelming van, en als jij het teederder en mooier doet dan een ander, dan zal die bedwelming me aangenamer zijn dan een andere, maar intrinsiek vind ik het allemaal het zelfde. Een gedeelte van je "verhandeling" wijst naar deze dingen; voor mijn gevoel is dat allemaal uit je extase te verklaren. Ik geloof niet dat ik ooit zou kunnen onderschrijven "dat alles van elkaar ons goed is". Ik kom niet in die roes. De liefde maakt gewoonlijk blind; mij niet. Dat komt, geloof ik, door iets heel kenmerkends van me: ik verdraag geen teleurstelling. Dit is iets ongewoons, haast alle menschen stellen hun hoop altijd weer ergens op, hebben altijd weer nieuwe illusies en merken hun teleurstellingen niet. Ik merk ze wel en kan ze niet verdragen, daarom ben ik altijd vantevoren op mijn hoede, blijf altijd critisch. Dit wil, God zij gedankt, niet zeggen dat ik nooit mee te sleepen ben, dat ik het enthousiasme, de vervoering niet zou kennen, maar ik laat me alleen dan gaan wanneer ik zeker weet dat geen teleurstelling mijn deel zal kunnen zijn. Òf ik wapen me vantevoren tegen de teleurstelling, d.w.z. ik houd me voor dat ze komen zal en geniet maar van het oogenblik, zonder me de illusies te maken, die de meeste menschen zich maken. Ik heb al dikwijls gemerkt dat ik hierin ontzettend verschil van het gros van de menschen. Ik maak hierin ook fouten, omdat ik de menschen te veel behandel naar mezelf. En de menschen maken vanzelfsprekend fouten tegen mij, omdat zij heelemaal niet op het idee komen dat je zoo zou kunnen zijn. Het is overgevoeligheid en een gemis aan vitaliteit van mij en een kennis van mijn eigen krachten. "Alles van elkaar zou ons goed moeten zijn"? Nee, als jij iets doet, wat ik niet goed vind, dan vind ik het niet goed; voor mijn natuur overwint niet de liefde alles. Waarschijnlijk zijn, zooals ik je al in Sept. schreef, mijn liefdescapaciteiten daar te gering voor.

Dit alles is geen verweer, hoor. Ik ben volkomen eerlijk met je en met mezelf. Ik ben niet een wezen in jouw trant (ik denk daar aan Chartres: ja, daar moeten we eens heen samen – ik ken het, verrukkelijk is het), ik zeg je dat keer op keer en ik zou het niet goed vinden als jij je tegen mij verweerde en me je voorstelde als iets dat ik niet ben.

Dus: wil je me in gedachten (wat jij dan werkelijkheid noemt) liefkoozen – ga je gang, ik doe er toch niks tegen. Wil je het (later) in werkelijkheid doen, dan zal ik er ook wel niet veel tegen kunnen doen. Ik ken de bedwelming en de schoonheid daarvan, ik heb ook dikwijls gedacht dat het oud-worden ook daarom moeilijk moest zijn, omdat dat dan ontbreekt, ik ben dus dankbaar dat ik het nog heb. Maar deze graad is nog net geschikt voor mij, de werkelijkheid zou ik vermoeiend vinden en eentoning. Die eenheid tusschen psychisch en physisch is er bij mij niet. Ik heb dus niet de drang ernaar, alsof zonder dat de zaak niet compleet zou zijn. Natuurlijk ìs de zaak niet compleet zonder dat, dat weet ik met mijn verstand, niet met mijn gevoel.

Dit is een heel eindeloos gezwam, maar je vroeg erom. Nog één zin moet ik erbij schrijven: dat ik overtuig ben van jouw enorme liefdevermogens, dat ik je altijddoor ontzettend dankbaar ben voor wat je me geeft, dat het me spijt dat ik het niet netzoo kan retourneeren, dat ik geloof dat als iemand die eenheid tusschen psychisch en physisch sterker zou kunnen maken bij mij, dat jij het dan zoù zijn.

Over Moeder een andere keer, vanavond misschien (ik moet 4 stukkies schrijven: 2 concerten voor 2 kranten, bah!). Ik moet nu noodig gaan studeeren.

Intusschen is er nog een brief van je gekomen. Ik wist het wel dat je me niet vrij zou laten: je komt nu al met Maria Magdalena aan. Alleen mìjn wet zou tellen, zei je, ik zou kunnen doen naar mìjn verkiezing. Dat is niet waar. Je spreekt joùw taal: "het eenige wat telt: de liefde", d.w.z. de aardsche liefde. Dat is niet het eenige wat voor mij telt. Begint nu de ellende? Is onze mooie droom voorbij? Ik was er al bang voor, dat hij niet duren kon. Ik ga ook niet discussieeren. Het ligt voor de hand dat jij hierin heel anders denkt dan ik, dat je andere wenschen hebt dan ik. Daarom heb ik toen eens geschreven, dat ik den omgang zou moeten staken als je hier was. Het was een ijselijk zinnetje, maar het was reëel. Intusschen hebben we den omgang niet gestaakt, een tijdlang is nog alles mooi geweest en nu begint het gedonderjaag. De rest komt niet vanzelf. Dat is gemakzucht om zoo te spreken. Bon, je t'aime. Jouw woorden zijn zoo meesleepend dat ik niet weet of mijn gevoelens echo zijn of ook uit zichzelf bestaan. Maar laten we het laatste aannemen. Daarmee zijn we nièt klaar. Nu moet ik je maar toebehooren en omdat ik wel te oud zal zijn om kinderen te krijgen, is er nergens gevaar bij. Neem me niet kwalijk dat ik je verdriet doe, maar ik vind het vervelend, n.l. litteratuurderig dat je zegt dat je je aan mìj storen zult en het intusschen natuurlijk niet doet. Dàt je het niet doet, vind ik normaal, maar zeg dan geen mooie zinnetjes.

Zie hier de eerste ruzie. Leuk is dat. Vertel me maar liever van je toonladder. Spreek over muziek, als ik je zingend maak. Of maak een gedicht. Soms denk ik dat wat je schrijft er dichtbij is. Ik ben blij over de 200 velletjes blauw papier en verheug me op wat er op geschreven wordt, maar maak me niet kwaad en contrarieer me niet, als je wilt. Op die manier kan je uitmunten in de liefde. Ik heb daar niet de roeping toe. Gelukkig dat ik nooit van mezelf heb beweerd dat de liefde voor mij alles was, want ik zou het niet waar kunnen maken.

Ik heb even tijd noodig om weer zacht te worden. Neem me maar in je armen, dan zal ik wel smelten, maar leg het bovenstaande alsjeblieft niet naast je neer.

je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA