MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451009 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 9-10 oktober 1945

Louveciennes

9 Oct. 1945

Mijn lieve, welgezinde, (ik denk aan de Eumeniden van Aeschylos!)

Zooals jij in je briefje van den nacht 4-5 Oct. ben ik ook geneigd onze ontmoeting, aanraking, te beschouwen 's avonds twaalf uur, als ik een tikje moe word, en als de vitaliteit zakt. Er is een amusante illustratie van dit verschijnsel in Caesar en Cleopatra van Shaw. De troepen van Caesar leveren gevecht. Hij heeft een leege maag en roept uit: "Ik ben verslagen." Hij eet een paar vijgen en juicht: "Ik ben overwinnaar." Wat mij aangaat, ik vraag me in die verduisteringen af: Wat begin ik! Zij heeft mij sinds zes jaar niet gezien. Ik ben veranderd, vermagerd. Ik kan nog trappen ophollen, twee, drie treden tegelijk, zonder te hijgen, maar ik vergrijs, zelfs mijn wenkbrauwen! Zal ik haar niet tegenvallen? Zal zij zich vertrouwd kunnen voelen met het strenge, hoekige, peinzende gezicht van me dat ik ontwaar in een spiegel? Is het niet te laat? Te laat? Terwijl ik dat zeg reikhals ik naar je, hunker ik naar je. Ik doe dan veel beter te gaan slapen. Na een paar uren rust zijn de spoken verdwenen en durf ik weer anticipeeren op je opinie! Jij, je verwijt je dat je mij terugriep uit dat generzijds. Ik geef aan je aarzeling denzelfden uitleg.

Over stopzetten gesproken: ik heb niets stop te zetten! Ik onderga je radiaties; aan levenden lijve. Sinds je drie laatste brieven elken dag. Om dit te verhinderen zou ik van constitutie moeten verwisselen. Ik ben sedert 17 Sept. door een of andere mysterieuse oorzaak op je afgestemd. Het minste woord van je dat wijst, of schijnt te wijzen naar een liefelijk perspectief, wekt in mij directe, luide en verrukkelijke resonnanties. En je zei me tot nu toe zoo weinig! Hoorde je niet, toen ik je vroeg "Maar jij? Heb je ze gewild?" dat die syllaben klonken als van iemand die eensklaps wakker schrok en zijn ooren niet gelooven kon? Ik wist niet wat ik als antwoord van je hopen moest. Ik duchtte een ja bijna evenzeer als een neen. Hoe kan ik je duidelijk maken tot welk een graad van heftigheid mij dat generzijds dierbaar, verlangd en verwoed gewild was? Kun je mij begrijpen wanneer ik je zeg dat die radiaties van jou, tot mijn schrik, verbazing, ontsteltenis, en tot mijn verrukking mij plotseling dierbaarder werden dan dat verwoed verlangde ginds? Maar dat iedere weifeling bij jou weifeling werd bij mij? Maar dat ieder woord van je waarin ik echode, waarin ik je voelde, waarin ik je omarmde, mij terugriep, mij herleven deed? Wat is mij 't leven waard zonder die radiaties van je! Maar kan ik kiezen zonder dat jij kiest? Ik ben aan je overgeleverd! Is dit geen tooverij als in den tijd van Merlijn en het woud van Broceliande? Is 't een sprookje? Het is nochtans pure werkelijkheid wat mij overkomt. En jij spreekt van stopzetten!

Hoe ik op de Eumeniden kom zul je wel vatten. De uitdrukking "wraak" had zich in mij vastgehaakt. Zij had al die dagen onmerkbaar gewroet in mijn binnenste. Gisteravond begreep ik opeens, dat, als ik misschien niet schuldig was, ik toch een fout beging. Ik kon deze fout rechtvaardigen door "verschillende overwegingen", zooals ik je zei, maar het bleef een fout. Ik analyseerde "het geval" voor den honderdsten keer. Van de eene redeneering raakte ik op de andere. Per slot concludeerde ik: Een fout moet geboet worden. Wie heeft totdusverre geboet voor mijn fout? Alleen Anny. Zij wist niets, doch zij vermoedde alles. Mijn fout is immer in haar onderbewustzijn gebleven en zij maakte, wat ik ook deed, verdacht, werkeloos. Dáárom heb ik haar niet kunnen overtuigen van mijn liefde. Ik was radeloos. Ik zei me: is 't niet mijn beurt om te boeten? – Kies dus, mijn welgezinde, kies.

Maar stel je niet tevreden met één liefdesbrief! Dat mag je niet. Spreek niet over tekort aan vitaliteit! Uit de verte gezien verbruik je en ontwikkel je massa's energie. Schrap dóór dat: "ik heb eenvoudig de faculteit niet. Het zal wel een degeneratieverschijnsel zijn." Dat is hoogstwaarschijnlijk onjuist. Je hebt minstens zooveel van je moeder als van je vader. Meen niet trouwens dat je vader "ook zoo was"! Laat me je een kleine, domme anecdote vertellen: In de lente van 1912 wandelden wij samen door het Vondelpark, langs het Paviljoen. Er liepen en zaten vele "dames". Hij sprak mij over... haar kousen, iets waarvoor ik in die tijd niet het geringste oog had! Hij zei me exactement: "Het schijnt dat men dat tegenwoordig vleesch-kleurige kousen noemt, hoe vindt u dat?" Ik had niet de minste meening daarover, stommerik die ik was. Maar wanneer ik dat onthield, en wanneer mij er zelfs een klein lichtje door opging, dan is het om de wijze waarop hij dat "vleesch-kleurige" uitsprak: als iemand die den term te realistisch vindt omdat hij zich precies rekenschap geeft van zijn bedoeling en verleiding. Het woord had voor hem een zin, een zin met allerlei verdiepingen. Voor 't eerst in mijn leven leerde ik vleeschkleurige kousen zien en ernaar kijken! Je kunt me uitlachen. Ik doe 't zelf ook. Maar als symptoom bij D. is zoo'n accent geldig, dunkt me. Nog andere symptomen ken ik. Die moet jij als biograaf echter ook kennen.

10 Oct.

Vanmorgen, mijn kamer binnenkomend, die in een wonderlijk gouden gloed lag van de opgaande zon, zei ik onwillekeurig merci. Zoo zei ik ook merci voor je "lieve M" van 23 Sept. Leek je dat heusch komisch? Ik bezit een hoog-ontwikkeld zintuig voor dankbaarheid en zij zet zich bij mij automatisch om in een gewijde stemming. Ik kan daar niets aan doen. Er staat in je vorigen brief een zinnetje dat me bijzonder trof, en me 't zelfde gevoel gaf. Dit: "Heb je lekkere tabak? Je brief heeft een heel aangenaam geurtje." Ik zag je het papier opsnuiven en was dankbaar dat je gewaar-wording correspondeerde met iets bevalligs. (De tabak welke ik de laatste weken rook komt uit Algiers; ik kreeg hem van Donald.)

Je moet mijn laatste paragraaf van gisteravond niet opvatten als een redeneering voor eigen intenties. Ik zou dezelfde argumenten aanvoeren voor je Weenschen vriend of voor wien ook, dien je in genade aanneemt. Er zijn graden in de liefde, gelijk in alle andere talenten en gaven. Het schijnt me dat je de stijging niet mag belemmeren door vooropgezette oordeelen, die dermate los zijn en betwistbaar. Ik zal je nooit iets vragen wat je mij uit jezelf niet wilt geven; maar jij moet je dan ook in dat willen-geven niet van te voren handicappen door motieven welke geen steek houden en die je verminderen. Laat je vooral in de liefde nimmer leiden door consideraties van wat je noemt "sociaal besef". Ikzelf, die zóó geneigd ben tot dankbaarheid, zou je daarvoor geen dank kunnen wijten. De liefde zoekt, eischt vóór alles volstrekte, natuurlijke harmonie: concordantie. Welk een prachtig woord: samenhartigheid. Ik ben heelemaal objectief, onpersoonlijk, terwijl ik dit schrijf. Ik ben zeer verstandig dezen morgen, hoewel omwikkeld door je radiaties en vibreerend! Maar ik zou je helder en zakelijk willen helpen zien in jezelf. Waar werkelijke concordantie is daar bestaan geen moeilijkheden, geen complicaties, geen offers. Alles gaat vanzelf. Tot je geluk zou ik je willen bidden, smeeken: breng nimmer een offer, noch voor mij noch voor iemand anders. Tenzij het offer geen offer meer is, doch puur, gewoon geluk.

Ja, ik moet van 1910 tot 16 "drukkend gezelschap" geweest zijn. Ik kwam uit de woestijn. Van mijn achttiende jaar toen ik met vijftig gulden op zak, gekregen van een excentriek, naar Amsterdam ging, tot mijn een-en-twintigste, had ik opgesloten gezeten in verschillende zolderkamertjes. Ik verdiende mijn kost met adressen-schrijven voor 2.50 gulden per week. Ik sprak geen sterveling, behalve één keer per week mijn loon-gevers, en één keer per week mijn les-gever Dan. de Lange. Ik stond 's morgens om vijf uur op, at een korst brood en zette mij aan de muziek. Zonder piano. Ik heb de heele muziek geleerd zonder piano. Te tien uur ging ik naar de Universiteits-Bibliotheek en bleef daar tot vijf uur, mijn gebrekkige instructie zoo goed mogelijk aanvullend. Als ik honger kreeg at ik lezend of schrijvend een korst brood. Curieus: menigmaal vond ik naast of in mijn boeken, kleine briefjes van vrouwen; ik verfrommelde ze en dacht er niet meer aan! Op 't sluitingsuur keerde ik terug naar mijn zolderkamertje en maakte muziek. 's Avonds bracht ik door op de bibliotheek tot tien uur en ging daarna naar bed. Zoo heb ik drie onveranderlijke jaren gesleten. Mijn laatste zolderkamertje had ik behangen met verzen van Kloos, die ik gecopieerd had. Ik leefde per dag van één bruin brood en een flesch melk, van wat mij af en toe mijn moeder zond, van wat mij soms een hospita gaf. Toen ik voor den militairen dienst moest opkomen (ik was erin geloot) werd ik afgekeurd wegens te enge borstkas. Mijn kamertje had één raam, waarvan ik drie der vier ruiten had toegeplakt. Ik kon het licht niet meer verdragen. Ik studeerde toen ook trompet! om mij een brood-winning! te verschaffen, op kosten van het Conservatorium. Ik had een graad van exaltatie bereikt welke mij tot een half-broertje maakte van Rimbaud, heb ik later gemerkt, maar een positief geladen half-broer. Zoo kwam ik in 1909 in de journalistiek, in 1910 bij D. Recht uit mijn absolutistische, vlammende woestijn. Hij heeft dat nooit geweten, mij er nooit naar gevraagd en ik heb hem dat nooit verteld. Een mirakel dat alles nog zoo goed gegaan is. Maar pas in 1916 kon iemand met mij "omspringen". Je moeder. Ik vond bij haar dat gevoel van vrijheid, van gewone en toch boven-aardsche vrijheid.

Je vraagt me hoe ik mij de toekomst dacht in 1920. Zoo: Ik had mij alle uitwegen afgesneden in Holland. (Ken je de drie brieven welke ik toen schreef aan Mengelberg en die ik publiceerde in De Nieuwe Kroniek?) Ik ging toen naar Frankrijk, in 1921. Ik kon één jaar leven van geld dat vrienden bij elkaar scharrelden. Ik ging zonder relaties. Ik heb nooit relaties gewild. Iets van mijn woestijn-geest is mij altijd bijgebleven. Ik meende dezelfde kansen te hebben als Honegger, Milhaud, mijn andere tijdgenooten. Wij hebben twee jaar honger geleden en kou met drie kleine kinderen. Maar een poos lang liet de zaak zich gunstig aanzien. In 1923 maakte ik kennis met Koussewitzky. Hij was enthousiast over mijn derde symphonie. "Nous allons frapper un grand coup" zei hij me. Hij liet op zijn kosten het orchest-materiaal uitschrijven, dat gediend heeft voor Maneto. Maar ik had het ongeluk dat Koussewitzky den volgenden zomer te Baden-Baden lunchte met Mengelberg en na lang wachten (hij dirigeerde in Boston) schreef hij mij dat mijn symphonie "te modern was voor Amerika". Natuurlijk moet ik me hoeden voor ideeën van vervolgingswaanzin, maar is 't mogelijk om géén verband te leggen tusschen het verdwijnen van K's enthousiasme en zijn lunch met Mengelberg? Bij al mijn pogingen tot "kans" stuitte ik op denzelfden occulten, machtigen tegenstand. Monteux schreef mij klakkeloos dat mijn derde symphonie te dissonant en contrapuntisch was om ooit te kunnen klinken. Ik ben toen, in arren moede (1927) weer teruggekeerd tot de journalistiek. Gedurende twaalf jaar (tot 1939) heb ik bewezen, zij ongeloovige, jij ongeloovige, dat de liefde mij alles was. Begrijp je dat het mij onzegbaar onverschillig zou zijn om een wereld-zonder-liefde willens en met een gevoel van verlossing te verlaten, als ik maar kon?

Er staan op het terras, in 't bereik van mijn oog, nog twee struiken vol witte rozen. Telkens als ik ze zie heb ik het verlangen ze je te zenden. Zij bloeien reeds dagen en dagen, voor jou van af dien 17 Sept. Toen ik je eerste radiaties ontving.

je Matthijs

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA