MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19420405 Matthijs Vermeulen aan Thea en Joanna Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea en Joanna Diepenbrock

Louveciennes, 5 april 1942

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

5 April 1942

Beste Thea, Beste Joanna,

Sinds een lange poos reeds heb ik dezen dag en datum bestemd om jullie te schrijven. Hoewel je de reden begrijpt wil ik je ze toch nog zeggen. Lijkt het je niet treffend, wanneer je bedenkt hoe weinig een menschelijke tusschenkomst dezen samenloop kon beïnvloeden, dat jullie eerste hulp voor ons hier aankwam op den sterfdag van je vader? Ik wist het toen niet, want zooals je weet bleef die eerste zending verschillende dagen incognito. Maar toen ik me later de coïncidentie realiseerde (zij had mij kunnen ontsnappen) en telkens wanneer mijn herinnering ernaar terugkeert, wordt mijn gansche wezen een beetje meer en een beetje dichter getrokken naar een gebied dat mij zeker eenigszins gemeenzaam was door de litteratuur van Villiers de l'Isle Adam en Edgar Poe, door een zang van de Aeneas, door sommige muziek, doch waarvan ik nimmer vermoedde dat het mij ooit zoo nabije werkelijkheid zou worden, en langs een zoo zeldzamen omweg. Zelfs op deze Paaschdag ben ik in dat vreemde rijk. Hoe ver zal zulke impressie zich nog uitwerken? Ik vraag het me af. Het is waar: nooit, geloof ik, heeft een sterven mij dieper aangegrepen, ook dat niet van mijn eigen vader en moeder, dan indertijd het sterven van Diepenbrock. De bewogenheid was zoo sterk dat ik mij in eindelooze oogenblikken als 't ware gedepersonaliseerd voelde en mij in zijn toestand, in zijn uiterste verplaatst zag.

Je merkt wel dat ik niet in de goede stemming ben om te theoretiseeren over Biedermayer, wien een andere spiegel past dan die der eeuwigheid, want zoo klein als hij reeds is van nature, onder dezen gezichtshoek wordt hij nietig. En toch houdt het onderwerp mij bezig, Thea, sinds je het hebt aangeroerd. In mijn brief die verloren ging zette ik mij op het standpunt dat elke periode der laatste 2 à 300 jaren muziek-geschiedenis haar Biedermayer en haar anti-Biedermayer gekend heeft. De Biedermayer van Mozart heette Salieri. Die van Beethoven Rossini. Die van Berlioz, Liszt en Wagner, – Meyerbeer, Mendelssohn, Offenbach, toevallig drie Joden. Et coetera. Bach had er dozijnen. Tegen de Biedermayers van zijn tijd componeerde Palestrina de Missa Papae Marcelli. Diepenbrock had twintigtallen Biedermayers in het goedaardige Holland. Enkel in de middeleeuwen ken ik er geen, maar dat komt misschien door gebrek aan documenten. De Biedermayer van Debussy was o.a. Erik Satie, die zich heeft voortgeplant in de Ecole des Six, later in de Ecole d'Arcueil. Want ondanks al hun revolutionnaire schijnbaarheden en sommige rumoerige excessen hebben Les Six van den beginne aan en voortdurend gebiedermayerd. Wanneer dit niet steeds te verifieeren valt aan den vorm hunner werken, het wordt overal en onfeilbaar bevestigd door den inhoud. De gansche z.g. "na-oorlogsche muziek" heeft met het teeken geleefd van Biedermayer. Alle vooraanstaande figuren, de een na de ander, hebben gecapituleerd voor dien tijdgeest, die de geest schijnt van alle tijden Vergelijkbaar met de gepleisterde graven, hoewel van buiten niet eens mooi. (Het eenige wat mij ooit van de critici (deze hyper-biedermayers) geërgerd heeft is dat zij mij klakkeloos, automatisch bij die na-oorlogsche époque inlijfden.) Het geheele neo-classicisme, neue Sachlichkeit enz. is Biedermayerei. In den grond, in wezenlijkheid is het Biedermayerisme niets anders dan de weigering of de onmacht – een van beiden dikwijls, soms beiden te samen – , om de hoogte of de spanning tot welke de meesters gevoerd hebben, naar welke zij streefden, om die hoogte en spanning te aanvaarden en om haar voort te zetten. Het kenmerk van elken waren meester is zijn anti-biedermayerische hoedanigheid. Zijn lot, zijn straf (evenals Prometheus ontrooft hij "door het geweld van zijn verlangen" een der geheimen van het licht) is dat hij vroeg of laat door de Biedermayers geïntroniseerd wordt als hoofd, als leider van nieuwe Biedermayers. Dit alles kan op 't moment slechts schematisch worden aangeduid. Omdat de vraag van belang is zou ik overtuigender willen zijn. Een ingaande behandeling echter zou minstens een boek eischen.

Men kan de kwestie ook nog van een anderen kant beschouwen. Schijnt het je niet, Thea, dat alle ontwikkeling der muziek, zoowel uiterlijk als innerlijk, zoowel materieel als psychisch, door alle eeuwen heen, zich voortdurend gericht heeft naar een steeds toenemende complicatie? Zelfs wanneer er radicale vereenvoudigingen intreden, zooals na den ondergang van de Grieksche muziek, na het toppunt der contrapuntiek, na het toppunt Bach, dan evolueert de vereenvoudiging onmiddellijk naar nieuwe complicaties van een andere orde. Ook hierover is uit te weiden en met dozijnen voorbeelden toe te lichten. Let wel op dat wat de tijdgenoot complicatie genoemd heeft den nakomeling meestal geheel normaal is toegeschenen. Die tendentie tot compliceering zou dus als een organische wet der muziek mogen gelden, waarschijnlijk moeten gelden, zoolang in een gegeven orde het maximum der mogelijke complicatie niet bereikt is. Er zijn zonder twijfel noodige en noodelooze complicaties, doelmatige en doellooze, maar mij dunkt dat zij allen gehoor geven aan dezelfde wet. Een onomstootbaar feit is het dat elk meester, door een zekere noodwendigheid gedrongen, gearbeid heeft in den zin eener verdere of eener nieuwere complicatie. De essentieele vraag is dus niet of wij rustig bij de pakken kunnen neerzitten, zooals de Biedermayers van alle tijden dit wenschen, doch welke nieuwe complicatie kan worden aangevangen of aan welke reeds aangevangen complicatie vruchtbaar kan worden voortgearbeid. Ieder scheppend kunstenaar zal daarover beslissen naar de mate, de juistheid van zijn intelligentie, zijn instinct, zijn talent, zijn genie, doch wanneer hij onder de levenden behoort en gerekend wil worden, zal zijn pogen onvermijdelijk gericht worden in de lijn eener nieuwe complicatie of vercompliceering. (Ik bedoel dit woord natuurlijk in zijn beste beteekenis, het uitstijgen boven de éénvormigheid; de hoogere organisatie.) Er zijn ongeveer geen groote meesters wier werk niet een element behelst dat voor ontwikkeling vatbaar is, naast hun fundamenteele kern die voor uitbreiding niet gebruikt kan worden. Zóó zie ik het huidige moment der wording: in het zuiver orchestrale, het pittoreske, het fragmentarische, in alles wat de "kleur" betreft, is het maximum bereikt; overbodig te insisteeren; men kan bestens even ver gaan, doch niet verder; de weg loopt dood. In het zuiver harmonische vind ik dezelfde situatie; in minder dan vijftig jaren (wat vroeger eeuwen duurde) is de scala der boven-tonen geëxploreerd, benuttigd en uitgeput. Hier valt te bezigen voortaan doch niets meer te ontdekken. Als functie eener compositie treedt de harmonie op den achtergrond, na op het eerste plan alles gegeven te hebben wat zij kan. In het melodische evenwel, en in het rythmische dat daarmee onafscheidelijk verbonden is ligt nog een geheel arbeidsveld braak. In dit opzicht hebben onze voorgangers wat ook hun verdiensten mogen zijn, aanloopen gemaakt, pionnierswerk verricht, meer niet. Welke afmetingen heeft dit arbeidsveld? In hoeveel tijd zal het afgewerkt worden? Ik weet er niets van. Ik heb er geen vaag vermoeden van. Daarna echter zie ik geen verdere mogelijkheden. Daarna zou zich logischerwijze een even radicale breuk moeten voordoen als na de ineenstorting van het Romeinsche Rijk. Altijd heb ik mij de muziek gaarne voorgesteld als een groeiende boom, een soort van Wereld-Esch. De ontwikkeling, d.i. noodgedwongen de vercompliceering van haar melodische element, is de laatste hoofd-tak die spruiten kan uit den ouden stam. Daarna is 't, even noodgedwongen, gedaan met ons systeem. Naar den tijd welken dit vragen zal kan ik slechts raden. Om verschillende redenen echter ben ik geneigd hem vrij kort te achten. Misschien is de laatste tak zelfs geen hoofd-tak meer; wellicht is hij zoo gebot dat hij niet wassen kan, of door de stormen wordt afgerukt. Dat zou jammer zijn, want eigenlijk is de Europeesche symphonische muziek nog zoo jong. Maar over dat lot hebben wij geen zeggingskracht.

Aldus stel ik het probleem en ik zou het niet anders kunnen stellen daar voor mij elke muzikale vraag het aspect aanneemt van technische combinaties, technische formules. Dat gaat machinaal. Als ik de hypothese zie uitgesproken dat het menschdom na de huidige rampen zou verlangen te Biedermayeren, na reeds overmatig gebiedermayerd te hebben tijdens het vorige cataclysme, zooals Biedermayer ontstond uit de Napoleontische catastrophe, dan rijst voor mijn oog een reeks klanken op die zoo of zoo kunnen worden weergegeven. Ik concludeer dan dat het een wilde loot is, zooals er zoovele botten op een boom, vol optimisme wellicht, maar bestemd om spoedig te verdorren. Ik zou over deze dingen wel gaarne de zienswijze der z.g. jonge generatie willen kennen. Daaromtrent ben ik volstrekt oningelicht. Een volslagen ignorant. Wanneer zij werkelijk wenscht te Biedermayeren, in welke technische formules denkt zij haar Biedermayerisme uit te drukken? Tot dusverre zijn alle biedermayerenden regelmatig vijf en twintig jaren ten achter geweest bij de techniek der anti-biedermayers. Laten wij niet vergeten dat de muziek zich niet anders zou kunnen ontwikkelen dan alles wat gebaseerd is op getallen.

Er is nog een derde kant van het vraagstuk in overweging te nemen: de louter spiritueele: maar ik durf dezen brief niet langer te maken want ik heb de phobie gekregen der confiscatie. Een volgenden keer dus, zoodra ik hoor dat dit schrijven arriveerde. Ik ben trouwens een tikje moe de laatste weken. Ik slaag er niet in mij te acclimatiseeren bij de atmosfeer der lente. Er is zooveel wat ongezegd moet blijven; zooveel dat men nooit meer zeggen zal.

In mijn brief die kwijt raakte vroeg ik je om de Lydische Nacht. Zou je me dat genoegen willen doen, Thea? Ik heb aan de Lydische Nacht bijna even dierbare herinneringen als aan Die Nacht en even gaarne zou ik ze herleven.

Tot binnenkort hoop ik. Met hartelijke groeten

uw toegenegen

Matthijs Vermeulen

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA